34
Soraya liep achter Kiki aan en voor Deron uit The Glass Slipper in. Kiki had van tevoren gebeld en ze waren nog maar amper binnen of de eigenaar, Drew Davis, kwam aangewaggeld als Dagobert Duck. Hij was een verweerde oude man met wit haar dat overeind stond alsof het geschrokken was van het feit dat hij nog leefde. Hij had een levendig gezicht met ondeugende ogen, een neus als een prop kauwgom en een brede glimlach die hij had geperfectioneerd in tal van tv-optredens en campagnes voor plaatselijke politici, en ook als hij zijn goede werken deed in de armere delen van de wijk. Evengoed bezat hij een warmte die echt was. Als je met hem sprak, kreeg je de indruk dat hij alleen naar jou luisterde.
Hij omhelsde Kiki terwijl ze hem op beide wangen kuste en hem 'Papa' noemde. Later, toen ze aan elkaar waren voorgesteld en aan een goede tafel zaten die Drew Davis voor hen had gereserveerd, bij champagne en lekkere hapjes, vertelde Kiki hoe ze hem kende.
'Toen ik een klein meisje was, werd onze stam getroffen door zo'n erge droogte dat veel van de oude mensen en kleine kinderen ziek werden en doodgingen. Na een tijdje kwam een groepje blanken ons helpen. Ze zeiden tegen ons dat ze tot een organisatie behoorden die ons elke maand geld zou sturen nadat ze hun programma in ons dorp hadden opgezet. Ze hadden water meegebracht, maar natuurlijk was het niet genoeg.
Toen ze weg waren, geloofden we niet dat ze hun beloften zouden nakomen en vervielen we in wanhoop, maar toen kwam er echt water, en daarna kwamen de regens tot we hun water niet meer nodig hadden, maar ze gingen niet weg. Hun geld werd besteed aan medicijnen en schoolopleidingen. Elke maand kreeg ik, net als alle andere kinderen, brieven van onze sponsor - degene die het geld stuurde.
Toen ik oud genoeg was, schreef ik Drew terug en correspondeerden we met elkaar. Jaren later, toen ik wilde doorleren, zorgde hij ervoor dat ik in Kaapstad naar school kon gaan, en daarna sponsorde hij me pas echt, want hij liet me naar de Verenigde Staten komen om hier te studeren. Hij vroeg me nooit om iets in ruil, behalve dat ik goed mijn best deed op school. Hij is zoiets als mijn tweede vader.'
Ze dronken champagne en keken naar het paaldansen, dat tot Soraya's grote verbazing kunstiger en minder vulgair was dan ze had gedacht. Evengoed waren er daar meer chirurgisch vergrote lichaamsdelen dan ze ooit had gezien. Ze kon met geen mogelijkheid begrijpen waarom een vrouw borsten zou willen die er als ballonnen uitzagen en zich ook zo gedroegen.
Ze bleef haar champagne drinken en was zich er maar al te goed van bewust dat ze overdreven kleine slokjes nam. Ze zou niets liever doen dan Kiki's advies opvolgen, haar problemen een paar uur vergeten, dronken worden en zich laten gaan. Jammer genoeg wist ze dat het niet zou gebeuren. Ze was er te beheerst, te geremd voor. Wat ik zou moeten doen, dacht ze somber terwijl ze naar een roodharig meisje keek met borsten en heupen die de zwaartekracht tartten en niet met de rest van haar verbonden leken te zijn, is me bezatten, uit mijn dak gaan en zelf ook gaan paaldansen. Toen lachte ze om het absurde idee. Ze was nooit zo iemand geweest, zelfs niet toen ze er de leeftijd voor had. Ze was altijd het brave meisje geweest, rustig en berekenend, geneigd alles te analyseren. Ze keek even naar Kiki, wier prachtige gezicht niet alleen door de gekleurde stroboscooplampen werd verlicht maar ook door een hevige vreugde. Leidde een braaf meisje niet een leven zonder kleur, zonder smaak? vroeg Soraya zich af.
Die gedachte maakte haar nog zwaarmoediger, maar het was nog maar het begin, want even later keek ze op en zag ze Rob Batt. Wat krijgen we nou? dacht ze. Hij had haar gezien en liep nu recht op haar af.
Soraya excuseerde zich, stond op en liep in de andere richting, naar de damestoiletten. Op de een of andere manier zag Batt kans om voor haar te komen. Ze maakte rechtsomkeert en liep tussen de tafels door. Batt rende door het gangpad dat naar de keuken leidde en haalde haar in.
'Soraya, ik moet met je praten.'
Ze schudde hem af, liep door en ging de voordeur uit. Op het parkeerterrein kwam hij achter haar aan rennen. Er viel een beetje natte sneeuw, maar er stond geen wind en de neerslag viel recht
omlaag. De sneeuw smolt op haar schouders en onbedekte hoofd.
Ze wist niet waarom ze naar buiten was gegaan. Ze waren hier met Kiki's auto vanaf Derons huis heen gereden en ze had geen auto waar ze in kon stappen. Misschien had ze gewalgd van de aanblik van een man die ze sympathiek had gevonden en die ze had vertrouwd en die dat vertrouwen had beschaamd, die naar de duistere kant was overgelopen, zoals ze de NSA van LaValle bij zichzelf noemde, want ze kon de woorden National Security Agency niet meer uitspreken zonder misselijk te worden. De NSA stond nu symbool voor alles wat in de laatste jaren mis was gegaan in Amerika: de machtsgrepen, het gevoel bij sommigen in Washington dat ze het recht hadden om alles te doen, of er nu democratische wetten waren of niet. In feite was het allemaal minachting, dacht ze. Deze mensen waren zozeer overtuigd van hun gelijk dat ze alleen maar minachting en misschien zelfs medelijden konden opbrengen voor degenen die het aandurfden tegen hen in verzet te komen.
'Soraya, wacht! Blijf staan!'
Batt had haar ingehaald.
'Ga weg,' zei ze. Ze liep door.
'Maar ik moet met je praten.'
'Vergeet het maar. Wij hebben niets te bespreken.'
'Het is een kwestie van nationale veiligheid.'
Soraya schudde ongelovig haar hoofd en liep met een bitter lachje door.
'Hé, jij bent mijn enige hoop. Jij bent de enige die ervoor openstaat om naar me te luisteren.'
Ze rolde met haar ogen en draaide zich naar hem om. 'Jij hebt wel lef, Rob. Ga maar terug om de laarzen van je nieuwe meester te likken.'
'LaValle heeft me laten barsten, Soraya, dat weet je.' Hij keek haar smekend aan. 'Zeg, ik heb een verschrikkelijke fout gemaakt. Ik dacht dat ik de CIA redde.'
Soraya kon dat niet geloven. Ze lachte hem bijna in zijn gezicht uit. 'Wat? Denk je dat ik dat geloof?'
'Ik ben een product van de Oude Man. Ik had geen vertrouwen in Hart. Ik...'
'Kom nou niet met de Oude Man aanzetten. Als je echt zijn product was, zou je ons nooit hebben verraden. Dan zou je hebben volgehouden en aan de oplossing hebben meegewerkt, in plaats van het probleem erger te maken.'
'Jij hebt minister Halliday niet gehoord. Die kerel is een ware natuurkracht. Ik werd in zijn dampkring gezogen. Ik heb een fout gemaakt, oké? Dat geef ik toe.'
'Er is geen excuus voor jouw gebrek aan vertrouwen.'
Batt hield haar zijn handen voor, met de palmen naar buiten. 'Je hebt volkomen gelijk, maar allemachtig, kijk nu dan eens naar me. Ik word grondig gestraft, nietwaar?'
'Dat weet ik niet, Rob. Zeg het maar.'
'Ik heb geen baan en ook geen vooruitzicht dat ik er een vind. Mijn vrienden nemen de telefoon niet op als ik bel, en als ik ze op straat of in een restaurant tegenkom, gedragen ze zich zoals jij daarnet deed: ze lopen weg. Mijn vrouw is bij me weggegaan en heeft de kinderen meegenomen.' Hij streek door zijn natte haar. 'Sinds het gebeurd is, leef ik in mijn auto. Ik ben een puinhoop, Soraya. Wat zou een ergere straf kunnen zijn?'
Was het een karakterfout van haar dat ze met hem meevoelde? vroeg Soraya zich af. Maar ze toonde geen zweem van medeleven. Ze bleef alleen zwijgend staan wachten tot hij verderging.
'Luister naar me,' smeekte hij. 'Luister...'
'Ik wil niet luisteren.'
Toen ze zich wilde omdraaien, duwde hij een digitale camera in haar hand. 'Kijk dan tenminste naar deze foto's.'
Soraya wilde hem eerst teruggeven maar bedacht toen dat ze niets te verliezen had. Batts camera stond aan en ze drukte op de REVIEW - knop. Ze zag een serie surveillancefoto's van generaal Kendall.
'Wat is dat?' vroeg ze.
'Dat heb ik gedaan sinds ik ontslagen ben,' zei Batt. Ik zoek naar een manier om LaValle ten val te brengen. Ik wist dat hij een harde noot was om te kraken, maar Kendall, nou, dat is een ander verhaal.'
Ze keek op naar zijn gezicht, dat een innerlijk vuur uitstraalde dat ze nooit eerder bij hem had gezien. 'Waarom dacht je dat?'
'Kendall is onrustig en verbitterd. Het ergert hem dat LaValle de baas is. Hij wil meer macht dan Halliday en LaValle hem willen geven. Dat verlangen maakt hem dom en kwetsbaar.'
Onwillekeurig was ze nieuwsgierig. 'Wat heb je ontdekt?'
'Meer dan ik kon hopen.' Batt knikte haar toe. 'Kijk maar verder.'
Toen Soraya van de ene naar de andere foto keek, bonkte haar hart. Ze keek nog eens wat beter, is dat... Grote goden, dat is Rodney Feir!'
Batt knikte. 'Kendall en hij hadden afgesproken in Feirs sportschool, en daarna gingen ze ergens eten, en nu zijn ze hier.'
Ze keek naar hem op. 'Zijn ze nu met zijn tweeën in The Glass Slipper?'
'Dat zijn hun auto's.' Batt wees. 'Er is een achterkamer. Ik weet niet wat daar gebeurt, maar je hoeft geen grote geleerde te zijn om daarnaar te kunnen raden. Generaal Kendall is een godvrezende huisvader. Hij gaat elke zondag met zijn gezin en LaValle en diens gezin naar de kerk; daar kun je de klok op gelijkzetten. Hij is erg actief in de kerk. Iedereen kent hem daar.'
Soraya zag het licht aan het eind van haar persoonlijke tunnel. Dit was een manier om Tyrone en haar uit de problemen te krijgen. 'Twee vliegen in één klap,' zei ze.
'Ja, het valt alleen niet mee ze daarbinnen te betrappen. Je komt daar alleen binnen met een uitnodiging. Ik ben dat nagegaan.'
Langzaam kwam er een glimlach op Soraya's gezicht. 'Laat dat maar aan mij over.'
Nadat Kendall hem had geschopt totdat hij braakte, gebeurde er een hele tijd niets. Het leek wel een eeuwigheid. Inmiddels had Tyrone al gemerkt dat de tijd in een folterend traag tempo voortkroop. Een minuut bestond uit duizend seconden, een uur bestond uit tienduizend minuten, en een dag... nou, er zaten zoveel uren in een dag dat ze niet meer te tellen waren.
Een van de keren dat zijn kap was weggehaald had hij over de korte kant van de kamer heen en weer gelopen. Hij had niet in de buurt van het achterste gedeelte met zijn onheilspellende water-boardingkuip willen komen.
Ergens wist hij dat hij het besef van de tijd kwijt was, en dat dit hoorde bij het proces om hem af te matten, hem aan het praten te krijgen, hem binnenstebuiten te keren. Van moment tot moment had hij het gevoel dat hij van een helling gleed die zo glad en zo steil was dat hij zich nergens aan kon vastgrijpen, hoe hij ook zijn best deed. Hij viel in de duisternis, in een leegte waarin zich niets anders bevond dan hijzelf.
Ook dat was de bedoeling. Hij kon zich voorstellen dat een van Kendalls ondergeschikten een wiskundige formule had uitgewerkt die aangaf hoeveel een gevangene werd afgebroken per uur dat hij opgesloten zat.
Vanaf het moment dat hij tegen Soraya had gezegd dat hij voor haar van nut zou kunnen zijn, had hij boeken gelezen over wat je in de ergste situaties kon doen. Hij was toen op een truc gestuit die hem nu van pas kwam: hij moest een plaats in zijn geest vinden waar hij zich kon terugtrekken als het erg moeilijk werd, een onschendbare plaats waar hij veilig was, ongeacht wat ze met hem deden.
Hij had die plaats nu. Hij was er verscheidene keren geweest toen de pijn die hij had doordat hij met zijn armen hoog achter zich zat vastgebonden zelfs voor hem te erg werd. Maar er was één ding dat hem bang maakte: die verrekte bak aan het andere eind van de kamer. Als ze hem gingen waterboarden, was hij verloren. Zolang als hij zich kon herinneren was hij doodsbang voor verdrinking geweest. Hij kon niet zwemmen, kon niet eens drijven. Telkens wanneer hij het had geprobeerd, was hij bijna gestikt en hadden ze hem als een kleuter uit het water moeten halen. Hij had het algauw opgegeven, in de veronderstelling dat het niet belangrijk was. Wanneer ging hij zeilen of op een strand liggen? Nooit.
Maar nu was het water naar hem toe gekomen. Die verrekte kuip stond daar te wachten en te grijnzen als een walvis die op het punt stond hem in zijn geheel in te slikken. Hij was geen Jonas; dat wist hij. Dat verrekte ding zou hem niet levend uitspuwen.
Hij keek omlaag en zag dat de hand die hij voor zich hield nu beefde. Hij wendde zich af en drukte hem tegen de muur, alsof de betonblokken zijn onredelijke angst konden absorberen.
Hij schrok toen het geluid van de deur die werd opengemaakt door de kleine ruimte galmde. Een van de NSA -zombies kwam binnen, met dode ogen en dode adem. Hij zette het dienblad met eten neer en ging weg zonder zelfs maar een blik op Tyrone te werpen. Dat hoorde allemaal bij de tweede fase van het plan om hem te breken: ze lieten hem denken dat hij niet bestond.
Hij liep naar het dienblad. Zoals gewoonlijk bestond het eten uit koude havermout. Het deed er niet toe; hij had honger. Hij pakte de plastic lepel en nam een hap van de pap. Die was rubberachtig, zonder ook maar enige smaak. Hij kokhalsde bijna van de tweede hap, want hij kauwde op iets anders dan havermout. Omdat hij wist dat al zijn bewegingen werden gadegeslagen, bukte hij zich en spuwde hij de hele hap uit. Toen gebruikte hij de vork om een opgevouwen stukje papier open te krijgen. Er stond iets op geschreven. Hij boog zich nog wat meer voorover om de letters te kunnen onderscheiden.
HOU VOL , stond er.
Eerst kon Tyrone zijn ogen niet geloven. Toen las hij het opnieuw. Toen hij het een derde keer had gelezen, nam hij het briefje met de volgende hap havermout op zijn lepel. Hij kauwde het langzaam en systematisch op en slikte het door.
Toen liep hij naar het roestvrijstalen toilet, ging op de rand zitten en vroeg zich af wie dat briefje had geschreven en hoe hij met hem zou kunnen communiceren. Pas na enige tijd besefte hij dat dit ene korte berichtje uit de wereld buiten zijn kleine cel het evenwicht dat hij was kwijtgeraakt had hersteld. In zijn hoofd werd tijd weer een kwestie van normale seconden en minuten, en het bloed stroomde weer door zijn aderen.
Arkadin liet zich door Devra de bar uit slepen voordat hij hem helemaal kon verwoesten. Niet dat hij zich iets aantrok van de schurkachtige klanten die in verbijsterde stilte naar de ravage keken die hij aanrichtte, alsof het een tv-programma was, maar hij was wel beducht voor de politie, die in deze achterbuurt goed vertegenwoordigd was. In de tijd dat ze in de kroeg hadden gezeten had hij drie politiewagens langzaam door de straat zien rijden.
Ze reden in de zon door de rommelige straten. Hij hoorde honden blaffen, stemmen schreeuwen. Hij was blij met de warmte van haar heup en schouder tegen hem aan. Ze was zijn anker; ze trok zijn woede tot een aanvaardbaar niveau omlaag. Hij drukte haar nog dichter tegen zich aan. Zijn gedachten keerden met koortsachtige intensiteit naar zijn verleden terug.
Voor Arkadin begon de negende cirkel van de hel onschuldig genoeg: Stas Koezin bevestigde dat hij in de prostitutie en de drugs zat. Gemakkelijk geld verdienen, dacht Arkadin, die meteen het valse gevoel had dat hem niets meer kon overkomen.
Eerst was zijn rol eenvoudig en duidelijk: hij zou in zijn gebouwen ruimte vrijmaken waarin Koezin zijn bordeelimperium kon uitbreiden. Dat deed Arkadin met zijn gebruikelijke efficiency. Niets had eenvoudiger kunnen zijn, en gedurende enkele maanden, waarin de roebels binnenrolden, feliciteerde hij zichzelf met zijn lucratieve transactie. Bovendien leverde zijn samenwerking met Koezin hem veel extra voordelen op, variërend van gratis drinken in de plaatselijke kroegen tot het gratis samenzijn met Koezins steeds grotere schare van tienermeisjes.
Maar juist dat - die tienermeisjes - werd Arkadins glibberige helling naar de onderste cirkel van de hel. Als hij bij de bordelen vandaan bleef, alleen een keer per week ging kijken of de appartementen niet werden vernield, kon hij gemakkelijk vergeten wat er werkelijk aan de hand was. Meestal had hij het te druk met het tellen van zijn geld. Maar als hij zich een gratis nummertje permitteerde, kon het hem niet ontgaan hoe jong de meisjes waren, hoe bang ze waren, hoeveel blauwe plekken ze op hun dunne armen hadden, hoe hol hun ogen waren, en maar al te vaak ook hoe verdoofd de meesten zich gedroegen. Het was net een stel zombies.
Dat alles zou misschien min of meer aan Arkadin voorbij zijn gegaan als hij geen sympathie voor een van hen had opgevat. Jelena was een meisje met brede lippen, een huid zo bleek als sneeuw en ogen die brandden als kolenvuur. Ze lachte gauw en was in tegenstelling tot de andere meisjes niet geneigd zonder duidelijke reden in tranen uit te barsten. Ze lachte om zijn grappen en bleef na afloop met haar gezicht tegen zijn borst bij hem liggen. Hij vond het prettig om haar in zijn armen te hebben. Haar warmte ging in hem over als goede wodka, en hij raakte eraan gewend dat ze precies de juiste positie vond, zodat de rondingen van haar lichaam perfect aansloten op die van hem. Hij kon in haar armen in slaap vallen, wat voor hem weinig minder dan een wonder was. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst een hele nacht had geslapen.
Ongeveer in die tijd riep Koezin hem bij zich. Hij zei dat Arkadin het zo goed deed dat hij hem een groter belang in de onderneming wilde geven.
'Natuurlijk moet je dan wel een actievere rol spelen,' zei Koezin met zijn half verstaanbare stem. 'De zaken gaan zo goed dat ik nu vooral meer meisjes nodig heb. En daar kun jij voor zorgen.'
Koezin gaf Arkadin de leiding van een ploeg die niets anders deed dan meisjes uit de bevolking van Nizjni Tagil rekruteren. Dat deed Arkadin met zijn gebruikelijke angstaanjagende efficiency. Hij deelde nog even vaak het bed met Jelena, maar hun samenzijn had niet meer zo'n idyllisch karakter. Ze was bang geworden, zei ze tegen hem, want sommige meisjes waren verdwenen. De ene dag zag ze hen nog; de volgende dag waren ze verdwenen alsof ze nooit hadden bestaan. Niemand praatte over hen; niemand gaf antwoord als ze vroeg waar ze gebleven waren. Over het geheel genomen wees Arkadin haar angsten van de hand. Per slot van rekening waren de meisjes jong. Het was toch niet zo vreemd dat ze ergens anders heen gingen? Maar Jelena was ervan overtuigd dat de verdwijning van de meisjes niets met henzelf en alles met Stas Koezin te maken had. Wat hij ook zei, haar angsten namen niet af, tot hij beloofde haar te beschermen, ervoor te zorgen dat haar niets overkwam.
Na zes maanden nam Koezin hem apart.
'Je doet geweldig goed werk.' Door een mix van wodka en cocaïne was Koezin nog moeilijker verstaanbaar. 'Maar ik heb er meer nodig.'
Ze zaten in een van de bordelen en Arkadin had met zijn geoefende oog gezien dat het opvallend onderbezet was. 'Waar zijn alle meisjes?' vroeg hij.
Koezin maakte een armgebaar. 'Weg, weggelopen, wie zal het zeggen? Als die meiden een beetje geld in hun zak hebben, gaan ze ervandoor.'
Arkadin, altijd pragmatisch ingesteld, zei: 'Dan ga ik met mijn mannen op zoek naar ze.'
'Tijdverspilling.' Koezins kleine hoofd deinde op zijn schouders heen en weer. 'Zorg dat ik meer meisjes krijg.'
'Het wordt moeilijk,' merkte Arkadin op. 'Sommige meisjes zijn bang; ze willen niet met ons mee.'
'Neem ze evengoed mee.'
Arkadin fronste zijn wenkbrauwen, ik snap niet wat je bedoelt.'
'Oké, debiel, dan leg ik het je uit. Je gaat met je mannen in een busje zitten en grijpt de meiden van de straat.'
'Je hebt het over ontvoering.'
Koezin lachte. 'Hé, hij snapt het!'
'En de politie dan?'
Koezin lachte nog harder, ik heb de politie in mijn zak zitten. En al was dat niet zo, dacht je dat ze betaald kregen om te werken? Het kan ze geen moer schelen.'
De volgende drie weken hadden Arkadin en zijn mannen nachtdienst. Ze brachten meisjes naar het bordeel, of ze nu wilden of niet. Die meisjes waren kwaad en vaak agressief, totdat Koezin met ze naar een achterkamer ging waar ze geen van allen een tweede keer wilden komen. Koezin deed niets met hun gezicht, want dat zou slecht voor de zaken zijn. Ze kwamen alleen met blauwe plekken op hun armen en benen terug.
Arkadin keek naar dat beheerste geweld alsof hij door het verkeerde eind van een telescoop keek. Hij wist dat het gebeurde maar deed alsof hij er niets mee te maken had. Hij bleef zijn geld tellen, en dat stapelde zich nu nog sneller op. Zijn geld en Jelena hielden hem 's nachts warm. Telkens wanneer hij bij haar was, keek hij of ze blauwe plekken op haar armen en benen had. Toen hij haar liet beloven geen drugs te gebruiken, lachte ze. 'Leonid Danilovitsj, wie heeft er nou geld voor drugs?'
Hij glimlachte daarom, want hij wist wat ze bedoelde. Zijzelf had meer geld dan alle andere meisjes in het bordeel bij elkaar. Hij wist dat omdat hij degene was die het haar gaf.
'Koop een nieuwe jurk en nieuwe schoenen,' had hij wel eens tegen haar gezegd, maar omdat ze een zuinig meisje was, glimlachte ze dan alleen maar en kuste hem met veel genegenheid op zijn wang. Ze had gelijk, besefte hij. Ze moest niet de aandacht op zich vestigen.
Op een avond niet lang daarna sprak Koezin hem aan toen hij uit Jelena's kamer kwam.
'Ik heb een dringend probleem en ik heb je hulp nodig,' zei de monsterlijke man.
Arkadin ging met hem mee naar buiten. Een busje stond met draaiende motor op straat te wachten. Koezin ging achterin zitten en Arkadin volgde hem. Twee van de bordeelmeisjes werden door twee griezels van Koezin bewaakt.
'Ze probeerden te ontsnappen,' zei Koezin. 'We hebben ze net gevangen.'
'Ze moeten een lesje leren,' zei Arkadin, want hij nam aan dat zijn compagnon dat wilde horen.
'Daar is het te laat voor.' Koezin gaf een teken aan de bestuurder, en het busje kwam in beweging.
Arkadin leunde achterover en vroeg zich af wat ze gingen doen. Hij hield zijn mond, want hij wist dat het dom zou overkomen als hij nu vragen stelde. Een halfuur later ging het busje langzamer rijden en sloeg het een onverharde weg in. De volgende minuten hotsten ze over een onregelmatig karrenspoor dat erg smal moest zijn, want er schraapten steeds takken tegen de zijkanten van het busje.
Ten slotte stopten ze. De portieren gingen open en iedereen stapte uit. Het was erg donker. De enige verlichting kwam van de koplampen van het busje, maar in de verte stak het vuur van de smeltovens als bloed tegen de hemel af, of beter gezegd tegen de onderkant van de kolkende uitwaseming van de honderden schoorsteenpijpen. In Nizjni Tagil zag niemand ooit de hemel, en als het sneeuwde, werden de vlokken grijs of soms zelfs zwart wanneer ze door de industriële smog dwarrelden.
Arkadin liep met Koezin mee. De twee griezels duwden de meisjes door het onkruid en het dichte struikgewas. Er hing zo'n sterke geur van dennenhars dat de afschuwelijke stank van ontbinding bijna werd gemaskeerd.
Na honderd meter trokken de griezels de meisjes aan de kraag om ze stil te laten staan. Koezin haalde zijn pistool tevoorschijn en schoot een van de meisjes in haar achterhoofd. Ze viel in een bed van dode bladeren voorover. Het andere meisje gilde, spartelde in de greep van de griezel en deed verwoede pogingen om weg te rennen.
Toen wendde Koezin zich tot Arkadin en legde het pistool in zijn hand. 'Als je de trekker overhaalt,' zei hij, 'worden we gelijke compagnons.'
Er zat iets in Koezins ogen wat een koude rilling door Arkadin heen liet gaan. Het leek wel of Koezins ogen glimlachten zoals de duivel glimlachte, zonder warmte, zonder menselijkheid, omdat het genoegen dat de glimlach had voortgebracht een kwaadaardig, verdorven karakter had. Op dat moment dacht Arkadin aan de gevangenissen rondom Nizjni Tagil, want hij wist nu zonder enige twijfel dat hij opgesloten zat in zijn eigen persoonlijke gevangenis. Hij had geen idee of er een sleutel was, laat staan hoe hij daar gebruik van moest maken.
Het pistool - een oude Luger met het hakenkruis van de nazi's -was vettig van Koezins opwinding. Arkadin bracht het ter hoogte van het hoofd van het meisje. Ze jammerde en huilde. Arkadin had in zijn jonge leven veel dingen gedaan, waarvan sommige onvergeeflijk waren, maar hij had nooit in koelen bloede een meisje doodgeschoten. En toch moest hij dat nu doen, wilde hij succes hebben en de gevangenis van Nizjni Tagil overleven.
Hij was zich ervan bewust dat Koezin met vurige ogen naar hem keek, ogen zo rood als het vuur van de smelterijen van Nizjni Tagil zelf, en toen voelde hij de loop van een pistool in zijn nek en wist hij dat de bestuurder van het busje achter hem stond, ongetwijfeld op bevel van Koezin.
'Doe het,' zei Koezin zacht, 'want hoe dan ook lost iemand in de komende tien seconden een schot.'
Arkadin richtte de Luger. De knal galmde door het diepe, onherbergzame woud, en het meisje gleed bij haar vriendin in de kuil met bladeren.