13
Toen hij de man in de zwarte regenjas vanaf het andere eind van het treinstel naar hem toe zag komen, kreeg Bourne een claustrofobisch gevoel. Tot aan het volgende station zat hij gevangen in deze besloten ruimte. Bovendien voelde hij, ondanks de chocolade die hem een beetje energie had gegeven, dat de vermoeidheid zich vanuit zijn linkerbeen naar boven verspreidde. Het serum was in zijn bloedsomloop gekomen. Hij trok de verpakking van nog een chocoladereep af en verslond hem. Hoe sneller hij de suiker en de cafeïne in zijn bloedsomloop kon krijgen, des te beter kon zijn lichaam zich verweren tegen het middel dat hem was toegediend. Toch zou dat verweer maar tijdelijk zijn. Straks zou zijn bloedsuikerspiegel weer sterk dalen en zou de adrenaline uit hem wegtrekken.
De trein bereikte het station Federal Triangle en de deuren gleden open. Een massa mensen stapte uit; een andere massa stapte in. Zwarte Regenjas maakte daar gebruik van door een eind op te schuiven in de richting van Bourne, die zijn handen om de chromen stang geklemd hield. De deuren gingen dicht en de trein reed door. Zwarte Regenjas werd belemmerd door een kolossale man met tatoeages op de ruggen van zijn handen. Hij probeerde de man opzij te duwen, maar die keek hem alleen maar nors aan en vertikte het om in beweging te komen. Zwarte Regenjas had zijn federale identiteitsbewijs kunnen gebruiken om mensen opzij te laten gaan, maar dat deed hij niet, want hij wilde natuurlijk geen paniek veroorzaken. Overigens was het nog steeds de vraag of hij van de NSA of van de CIA was. Bourne, die moeite had om helder te denken, keek in het gezicht van zijn nieuwste tegenstander en zocht daarop naar aanwijzingen. Het gezicht van Zwarte Regenjas was vierkant en nietszeggend maar bezat de typische droge wreedheid die het ministerie van Defensie van zijn clandestiene agenten verwachtte. Hij moet van de NSA zijn, dacht Bourne. In de nevel van zijn hersenen besefte hij dat hij met Zwarte Regenjas moest afrekenen voordat hij op de ontmoetingsplaats bij het station Foggy Bottom kwam.
Toen de trein door een bocht vloog, botsten twee kinderen tegen Bourne op. Hij hield ze overeind en zette ze op hun plaats terug naast hun moeder, die dankbaar naar hem glimlachte en haar arm beschermend om hun smalle schouders legde. De trein reed het station Metro Center binnen. Bourne ving een glimp op van tijdelijke schijnwerpers op een plaats waar een werkploeg een roltrap aan het repareren was. Aan zijn andere kant drukte een jong blondje met oordopjes die aan een mp3-speler verbonden waren haar schouder tegen hem aan. Ze haalde een goedkoop plastic make-updoosje tevoorschijn en controleerde haar gezicht. Ze perste haar lippen op elkaar, deed het doosje weer in haar tas en haalde lipgloss met een smaakje tevoorschijn. Terwijl ze de gloss aanbracht, pakte Bourne ongemerkt het make-updoosje uit haar tas en verborg het in zijn handpalm. Hij verving het door een biljet van twintig dollar.
De deuren gingen open en Bourne stapte uit in een kleine wervelwind van mensen. Zwarte Regenjas stond niet in de buurt van een deur. Hij haastte zich door het treinstel en sprong nog net op tijd het perron op. Hij baande zich een weg door de jachtige menigte en volgde Bourne naar de roltrap. De meeste mensen waren op weg naar die trap.
Bourne keek nog eens waar die tijdelijke schijnwerpers waren. Hij ging erop af, maar niet te snel, want hij wilde dat Zwarte Regenjas enigszins op hem inliep. Hij moest ervan uitgaan dat Zwarte Regenjas ook met een pijltjespistool was uitgerust. Als Bourne ergens door een pijltje werd getroffen, al was het in een vingertop, zou dat het einde betekenen. Cafeïne of geen cafeïne, hij zou het bewustzijn verliezen en in handen van de NSA vallen.
Er was een muur van oude en invalide mensen, sommigen in een rolstoel, die op de lift stonden te wachten. De deur ging open. Bourne rende door alsof hij naar de lift ging, maar zodra hij in het schijnsel van de felle lampen kwam, draaide hij zich om en hield het spiegeltje van het make-updoosje in een zodanige stand dat het felle licht in het gezicht van Zwarte Regenjas scheen.
Zwarte Regenjas, tijdelijk verblind, bleef staan en stak zijn hand omhoog met de palm naar buiten. In een ommezien was Bourne bij hem. Hij pompte zijn hand in de zenuwbundel onder het rechteroor van Zwarte Regenjas, wrong het pijltjespistool uit zijn hand en schoot ermee in diens zij.
Toen de man opzij wankelde, ving Bourne hem op en sleepte hem naar een muur. Sommige mensen keken even naar hen, maar niemand bleef staan. De menigte die voorbijdraafde, hield maar heel even de pas in en nam toen weer het normale jachtige tempo aan.
Bourne liet Zwarte Regenjas daar liggen en glipte door de bijna massieve barrière van mensen heen naar de Orange-lijn. Vier minuten later had hij nog eens twee chocoladerepen op. Er reed weer een Orange 6-trein naar Vienna het station binnen, en na een laatste blik over zijn schouder te hebben geworpen stapte Bourne in. Zijn hoofd voelde niet versufter aan dan tevoren, maar hij wist dat hij nu vooral water nodig had, zoveel water als hij door zijn keel kon krijgen, om de chemische stof zo snel mogelijk uit zijn lichaam te verdrijven.
Twee stations later stapte hij op Foggy Bottom uit. Hij bleef aan het eind van het perron staan wachten tot er geen passagiers meer uitstapten. Toen volgde hij de menigte naar boven. Om meer helderheid in zijn hoofd te krijgen nam hij de trap met twee treden tegelijk.
De eerste teug koele avondlucht die hij binnenkreeg was diep en stimulerend. Afgezien van een lichte misselijkheid, die misschien het gevolg was van de duizeligheid die hem nog steeds beving, voelde hij zich beter. Toen hij uit het metrostation kwam, kwam er dichtbij een motor tot leven; de koplampen van een donkerblauwe Audi gingen aan. Hij liep vlug naar de auto toe, maakte het portier aan de passagierskant open en stapte in.
'Hoe ging het?' Professor Specter reed de Audi het drukke verkeer in.
Ik heb meer gekregen dan ik dacht,' zei Bourne, en hij leunde tegen de hoofdsteun. 'En ik ben van plan veranderd. Ze zullen op het vliegveld naar me uitkijken. Ik ga met Moira mee, in elk geval tot aan München.'
De professor keek zorgelijk, is dat wel verstandig?'
Bourne draaide zijn hoofd opzij en keek door de ruit naar de voorbijtrekkende stad. 'Dat doet er niet toe.' Hij dacht aan Martin, en aan Moira. Ik heb de fase van "verstandig" al een tijd geleden achter me gelaten.'