6

Chiara was te dik gekleed. Het was geen doen om in een T–shirt met lange mouwen en een dikke spijkerbroek Italië te bekijken. Toch was ze ondanks alles blij dat ze was gekomen. Rome was een prachtige stad en de mensen hier leken meer van het leven te genieten dan de Londenaren die ze had achtergelaten. Ze kleedden zich beter, liepen beter en in elk geval aten ze beter. Elke maaltijd was weer een verrukking. Dus zo hoorde pasta te smaken, dacht ze toen ze op een terras op de Piazza Navona spaghetti rond haar vork draaide. Ze proefde de intense smaak van verse tomaten, geurige basilicum en goede olijfolie. Ideeën voor een boek over simpele Italiaanse kost kwamen al bij haar op.

Terwijl ze at, keek ze naar twee kinderen die elkaar nat spetterden met water uit de fontein in het midden van het plein. Het was heel anders dan de eenvoudige, vierkante fontein in New Brighton Baths waar ze als kind had gespeeld. Deze was groot en indrukwekkend, een en al heroïsche figuren en bravoure. Eenvoudig eten en ingewikkelde architectuur, dat was Italiaans, peinsde Chiara terwijl ze met een stuk brood het restant van de verrukkelijke saus opveegde.

E buono?” De ober, een man op leeftijd, keek haar met twinkelende ogen aan toen hij haar schoongeveegde bord weghaalde.

Motto buono, grazie,” zei ze met het zelfvertrouwen van iemand die twee weken lang naar een cassettebandje ‘Leer uzelf Italiaans’ had geluisterd.

Ah, brava, bravo.! Parla Italiano,” riep hij uit. Er kwamen rimpeltjes om zijn ogen toen hij breed glimlachte.

Chiara lachte terug. De mannen hier waren verbazingwekkend. Ze leken te denken dat het hun verantwoordelijkheid was om elke vrouw te bewonderen die hen passeerde. Zelfs zij had op haar leeftijd een paar keer ciao bella gehoord en sommige mannen hadden naar haar gefloten, hoewel niemand tot nu toe had gewaagd in haar billen te knijpen.

Het was verleidelijk om in Rome te blijven en de eerstkomende dagen de stad te doorkruisen van het Colosseum naar de Spaanse trappen, of op een terrasje naar de mensen te kijken. Maar dit was geen vakantie, hield ze zichzelf voor. Diep weggestopt onder de sokken en het ondergoed in haar koffer was een decennia oude, vergeelde brief die ze had beloofd te brengen naar een familie in San Giulio. Haar familie.

Elke keer als ze aan haar familie dacht, kreeg ze een misselijk gevoel. Het probleem was dat ze zich geen voorstelling kon maken van die eerste ontmoeting. Zouden ze haar omarmen of de deur in haar gezicht dichtgooien? ‘s-Nachts lag ze in haar hotelbed te piekeren.

Harriet had haar opgedragen zich niet zo druk te maken. “Doe alleen je best ze te vinden, dan zie je wel wat er gebeurt,” was haar advies. Dat kan zij makkelijk zeggen, dacht Chiara bitter. Zij zat veilig achter de bar van The Office, gesterkt door Barolo.

Harriet was degene die haar had overgehaald om naar Italië te gaan. Haar volhardendheid werd geëvenaard door Eduardo’s passie, en samen hadden ze haar eerst platgepraat en vervolgens bijna in het vliegtuig geduwd. Nu was ze er dankbaar voor. Ze had Rome voor geen goud willen missen, maar naarmate de dagen verstreken, stelde ze de reis naar het zuiden uit.

Maar nu kon dat niet langer. Bijgelovig pakte ze slechts enkele spullen in een rugzak en liet de rest in het hotel achter. Ze had alleen wat schone kleren nodig, een borstel voor haar onwillige haar, haar laptop voor de recepten, een camera en natuurlijk de briefen de foto. Ze wilde het lot niet verzoeken door ervan uit te gaan dat ze langer dan een paar dagen in San Giulio zou blijven.

De rugzak lag nu aan haar voeten, lichtelijk uitpuilend met haar bezittingen, en als ze klaar was met de tiramisu en de koffie die de ober dadelijk zou brengen, zou ze naar het station gaan om de trein naar Napels te nemen. Vanaf daar was het volgens haar reisgids slechts een busrit naar het plein in San Giulio. Ze stelde het zich voor als een leuk plaatsje met oude, stenen gebouwen en interessante plattelandsbewoners. En ze kon bijna niet wachten om het eten te proeven. Dat zou de echte cucina povera zijn, minder verfijnd dan de gerechten waarvan ze in Rome had genoten, maar net zo smakelijk, verwachtte ze. En al zou ze haar familie niet kunnen vinden, dan was ze er in elk geval van overtuigd dat ze met genoeg materiaal voor een nieuw boek zou terugkomen van deze reis.

Ze had geen haast om naar het station Termini te gaan. Op haar stadsplattegrond zag ze dat het een heel eind was vanaf de Piazza Navona, en ze besloot er op haar gemak naartoe te lopen en te genieten van de zoete geur van gebakken uien die uit de open deuren van de restaurants kwam, en in de etalages te kijken naar kleding die ze nooit zelf zou durven dragen.

Het was alleen al leuk om naar de plaatselijke bevolking te kijken. Ze reden als gekken alsof ze probeerden de een of andere ramp te ontvluchten, met een hand bij de claxon en een voet stevig op het gaspedaal terwijl ze door de smalle, drukke straten scheurden. Chiara vond het een wonder dat er geen autowrakken en stervende voetgangers langs de kant lagen, en ze was ervan overtuigd dat een toerist zoals zij, afgeleid door een onverwacht staaltje klassieke architectuur of een prachtige fontein, binnen een mum van tijd kon worden omvergereden door iemand die zo snel mogelijk van zijn werk naar huis wilde rijden.

Zelfs als ze niet in auto’s zaten, leken de inwoners van Rome op het punt te staan om hun zelfbeheersing te verliezen. Ze spraken net zoveel met hun handen als met hun stem, ze schoten van vrolijkheid naar kwaadheid en weer terug, en dat alles met een alarmerende snelheid en zonder waarschuwing. En luidruchtig dat ze waren! Terwijl Chiara door de straten liep, zag ze meer dan eens een in het zwart geklede vrouw op straat een gesprek voeren met iemand die vijf verdiepingen hoger op een balkon stond. Het was te logisch dat een van hen naar de ander toe zou gaan, te kleurloos en te saai, te on-Italiaans.

Opeens voelde Chiara zich vreselijk preuts, net iemand uit een roman van Jane Austen, een en al goede manieren en porseleinen theekopjes. Ze had zichzelf nooit afstandelijk gevonden, maar vergeleken bij deze wispelturige mensen die ze nu steeds vaker zag, was zij het toonbeeld van Engelse stijfheid. Ze had een Italiaanse moeder en waarschijnlijk een Italiaanse vader, dus ze begreep er niets van dat ze zo was geworden. De Engelse terughoudendheid moest in haar zijn doorgedrongen met de ijzige wind uit de Ierse Zee, die via de Mersey kwam opzetten en de ramen van hun huis aan de boulevard deed rammelen.

Er ontstond enige onenigheid toen ze op het station kwam. Het probleem was dat niemand leek te weten waar ze in de rij moest staan om het kaartje te kopen dat ze nodig had om van Rome naar Napels te reizen.

“U moet een kaartje kopen voor de Rapido. Die kan ik u niet verkopen. U moet naar dat loket daar,” snauwde een lokettist in snel Italiaans.

Dus ging ze in een andere rij staan, maar bij het loket kreeg ze te horen: “U moet een kaartje kopen voor de Rapido, en die heb ik niet,” en de man wilde haar terugsturen naar het loket waar ze vandaan was gekomen.

Chiara had het warm, ze was in de war en ze was de rijen beu. Ze deed haar mond open en begon hard tegen hem te schreeuwen in het Engels. “Ik ben dit zat. De een zegt dit en de ander zegt dat. Ik wil gewoon een kaartje naar Napels en ik ga hier niet weg tot ik er een heb.” Ze gedroeg zich net als een Italiaanse, besefte ze tot haar verbijstering.

De kaartjesverkoper kon geen woord hebben verstaan van wat ze zei, maar hij herkende de toon waarop ze het had gezegd. Kalm accepteerde hij haar geld, schoof haar een kaartje toe en wuifde haar weg. Chiara was uitgeput omdat ze zich zo had moeten opwinden. Ze kon zich niet voorstellen hoe het moest zijn om elke dag zo te werk te gaan, maar de mensen om haar heen lachten meer dan hun verkrampte Londense tegenpolen, dus misschien was het uiteindelijk beter om geen geheim te maken van je oppervlakkige emoties.

Het was een opluchting om lekker op een plaats aan het raam te kunnen zitten in de opmerkelijk koele, geordende trein, die precies volgens de dienstregeling uit het station vertrok. Chiara begreep niet dat zulke chaotische mensen een goed spoorwegsysteem hadden, maar ze was er wel blij om.

Ze stapte uit in Napels en kwam meteen terecht in het echte Italië: warm, verwarrend en heel buitenlands. Taxichauffeurs zaten op de motorkap van hun auto’s luidruchtig met elkaar te kaarten. Een dikke vrouw met een heel mager kind, gekleed in slechts een vies mannenhemd, bedelde om geld. Iedereen leek met elkaar te praten in een dialect dat uit veel korte keelklanken leek te bestaan na de meer verfijnde klanken die ze in Rome had gehoord. De mensen hier waren kleiner, donkerder en luidruchtiger, en ze zagen er harder en sluwer uit. Chiara was gewend aan lawaai en drukte, maar ze voelde zich bijna bedreigd toen ze door de stationshal liep, een eenzame figuur met een rugzakje. Ze had al haar zelfbeheersing nodig om niet naar de trein terug te rennen die haar veilig weg zou brengen. Zo kon je dus weten dat je eindelijk volwassen was, besloot ze. Als je iets echt niet wilde doen, dan deed je het toch omdat je wist dat het moest.

Chiara stapte in de bus die haar dichter bij haar familie zou brengen, hoewel ze zo opzag tegen de ontmoeting. Het was warm en bedompt, maar de raampjes stonden zo ver mogelijk open en zodra de bus begon te rijden, voelde ze een koele bries in haar gezicht. De meeste plaatsen werden bezet door moeders en kinderen. De moeders zagen er vermoeid uit, en extra kilo’s deden hun armen en onderkinnen wiebelen, maar de kinderen waren schattig. Hun ogen leken net krenten, en ze gluurden nieuwsgierig over de rugleuningen naar de magere bleke mevrouw met het korte piekhaar. Chiara probeerde zich meer op de kinderen te concentreren dan op de weg. Het had geen zin om te letten op de manier waarop Italiaanse automobilisten zich gedroegen op de lange, rechte autowegen.

Het landschap zag er bruin, vlak en kaal uit. Dit was niet het Italië dat ze kende van prentbriefkaarten of uit haar fantasie. Ze keek op haar horloge. Het was nu niet ver meer. En inderdaad reed de bus door straten vol flatgebouwen die eruitzagen alsof ze haastig waren opgetrokken in de jaren zeventig. Hier en daar zag ze een boom, maar voor de rest was er geen groen te bekennen. Elk flatgebouw wemelde van de televisieschotels en de was hing te drogen aan lijnen die over balkons waren gespannen. Chiara meende het geluid van blaffende honden en huilende baby’s te horen dat ongetwijfeld samenging met het dagelijkse leven in deze deprimerende blokkendozen.

Ze verwachtte leuke boerderijtjes en oude kerkjes te zien, maar die waren er niet. De trieste flats bleven tot het eindpunt van de busroute.

De piazza waar ze uitstapte was nog het meest pittoresk. Hoge palmbomen stonden in het gelid op de keien van het plein tot aan een vervallen kerk, waar het witte pleisterwerk van de muren bladderde. Overal stonden auto’s geparkeerd, en om haar heen zoefden Vespa’s als muskieten, met knappe meisjes met wapperende haren en gespierde jongens in strakke T–shirts erop. Rond de droge fontein in het midden van het plein en op de banken onder de palmbomen zaten nog meer jongeren. Ze zaten zorgeloos te lachen en te praten en in de ogen van Chiara zagen ze er veel mooier uit dan hun omgeving.

Ze bleef met de rugzak over haar schouder staan en overzag het geheel om te bepalen wat ze vervolgens zou doen. In een hoek van het plein zag ze een kleine, ouderwetse cafetaria. Van deze afstand kon ze nog net de in goudverf geschilderde letters boven de zware, glazen deur onderscheiden: Il Caffè dei Fratelli Angeli. Ze zou even haar benen strekken na de lange busrit, besloot ze. En als ze daarna dorst kreeg, zou ze terugkomen en aan een tafeltje in die cafetaria gaan zitten. Ze zou niet meteen de naam Carrozza noemen. Eerst wilde ze een indruk krijgen van de plaats waar haar moeder haar jeugd moest hebben doorgebracht.

Het zou er vast wel erg veranderd zijn sinds Maria Domenica er had gewoond. De meeste moderne appartementen waren er destijds niet, en de stad was vast nog niet zo uitgebreid naar het kale platteland.

Ze liep in de schaduw van de palmbomen een paar versleten treden op naar de kerk. Heel even overwoog ze naar binnen te gaan om een kijkje te nemen, maar ze schrok terug. Stel dat de priester met haar wilde praten? Stel dat hij wilde weten wat ze daar deed? Dus liep ze verder, langs een stalletje dat was versierd met strengen verse citroenen. De oude vrouw met haar kromme rug riep iets naar haar vanachter de gele vruchten. Het leek een uitnodiging. Maar Chiara glimlachte alleen en liep door.

Ze liep langs de winkels: de bakker, de slager en de kaasboer waar een stuk of zes oude vrouwen met manden aan hun arm in de rij stonden voor de verse buffelmozzarella. Het water liep Chiara in de mond bij de gedachte aan de zachte kaas die op haar tong smolt, en ze nam zich voor binnenkort eens een stukje te proeven.

Vervolgens gingen de winkels over in wat minder opwekkende flats, en Chiara werd zo afgeschrikt door hun lelijkheid dat ze terugging naar de cafetaria die ze eerder had gezien.

De zware glazen deur van Caffè Angeli ging open en ze bleef stokstijf staan van verbijstering. Nog nooit had ze zoiets gezien. Alle muren waren bedekt met wandschilderingen. Engeltjes klommen uit boven roodleren bankjes, en Venus stapte lieflijk uit haar halve schelp vlak achter de jukebox. Een Italiaans liefdesliedje weerklonk. Ze verstond er geen woord van, maar van de stem van de zanger begreep ze dat zijn hart was gebroken.

Achter een lange, roestvrijstalen bar stond een knappe man met donker haar dat hier en daar zilveren strepen vertoonde, een enorme, ouderwetse Gaggia koffiemachine te poetsen. Op zijn gezicht waren lachrimpels te zien en hij had de slanke, fitte gestalte van iemand die de hele dag aan het werk was. Chiara schatte hem een jaar of vier, vijf jonger dan haar moeder, en ze vroeg zich af of ze elkaar hadden gekend. Die gedachte deed haar rillen van opwinding en vrees.

Buon giorno.” De man keek op van zijn poetswerk en glimlachte uitnodigend naar haar. Koffiekorreltjes bedekten zijn grote, brede handen en vervuilden het gesteven witte schort dat hij om zijn middel had gebonden.

“O, hallo,” antwoordde ze, nog steeds verbaasd over de luxe van wat ze voor een gewone cafetaria had aangezien.

De man glimlachte weer vriendelijk naar haar. Zijn tanden staken wit aftegen zijn donkere huid. “Inglese of americana?” informeerde hij.

Inglese. Ik ben Engels. Sorry, ik spreek een beetje Italiaans, maar niet veel.”

“Een beetje is beter dan niets,” antwoordde hij. Zijn Engels klonk goed, beter dan dat van menige ober in Bar Italia. “Wilt u koffie en misschien iets te eten?”

“Ja, graag.” Ze ging op een van de hoge krukken achter de bar zitten. “Een caffe con latte en een broodje, graag.”

Hij fronste zijn wenkbrauwen. “Vandaag heb ik verse mozzarella met tomaten en eigengebakken brood. Dat zult u wel lekker vinden,” zei hij. “En het is te laat voor koffie met zoveel melk. Dat is slecht voor de spijsvertering. Ik geef u een espresso en een glas mineraalwater.”

Hij klonk beleefd, maar ook op een toon die geen tegenspraak duldde. Chiara knikte. “Graag,” zei ze.

Hij ging aan de slag om haar eten en drinken te maken. “Ik ben Giovanni Angeli,” zei hij. Zijn bruine ogen met lange wimpers tuurden naar haar over de Gaggia.

“Ik ben Chiara.”

Hij stokte even, met de koffie in zijn hand. “Chiara, wat een ongewone naam. Wat is je achternaam?”

“Fox,” antwoordde ze. Hij haalde zijn schouders op en zette de koffie op de bar voor haar neer. Ze nam een slokje. De koffie was warm en sterk en wakkerde haar zenuwen aan. Dit was haar kans, en als ze die niet greep, zou ze er geen vat meer op kunnen krijgen.

“Ik heet Fox, maar de naam van mijn moeder was Carrozza, Maria Domenica Carrozza.”

De naam leek te echoën tegen de wanden en de schilderingen. Zelfs de cupido’s leken halverwege hun vlucht tot stilstand te komen. Giovanni Angeli’s mond viel open en zonder een woord tegen haar te zeggen draaide hij zich om en liep door een roodfluwelen gordijn achter de bar. “Papa, papa vieni qua subito!” riep hij.

Een oude man met een vriendelijk gezicht en een rechte rug verscheen, zachtjes protesterend. Het leek of hij net uit zijn dutje was wakker geschud. Giovanni was zo snel aan het praten dat ze hem niet verstond, maar ze hoorde haar eigen naam en die van haar moeder: Maria Domenica Carrozza.

De oude man zweeg. Zijn waterige ogen werden groot achter zijn bril met zilveren montuur en hij keek ongelovig naar haar. Hij liep om de bar heen en pakte haar bij de hand.

Venga, venga,” zei hij terwijl hij haar meetrok naar een schilderij van een Madonna met kind in het midden van de beschilderde muur. Toen ze dichterbij kwam, leek het gezicht van de madonna bekend. Ze had lang, steil haar, een scherpe neus en diepliggende ogen. De oude man stak zijn hand uit en raakte met ontzag het gezicht aan. “Maria Domenica,” zei hij met een gebroken stem, en toen bracht hij zijn gerimpelde hand naar omlaag en streelde over het donzige haar van de baby op de knie van de madonna. “Chiara,” zei hij toen.

Chiara was in de war. “Sorry, ik begrijp het niet,” zei ze tegen Giovanni.

Tranen stroomden over zijn gezicht, langs zijn lachrimpels en vervolgens over zijn wangen. Hij deed geen poging om ze weg te vegen. En toen ze omkeek naar de oude man, was die ook aan het huilen. Hij pakte haar bij de schouders en omhelsde haar. Chiara voelde zijn lichaam beven. Ze omhelsde hem ook, al wist ze niet waarom.

Uiteindelijk pakte Giovanni haar bij de arm. Zijn hand voelde warm en geruststellend aan. Hij nam haar met zachte dwang mee naar een tafeltje naast het schilderij van de Madonna met kind.

“Jij bent Chiara en je moeder is Maria Domenica Carrozza en ze kwam uit deze stad?” vroeg hij vriendelijk, en ze knikte.

Hij wees naar de muurschildering. “Laat me uitleggen wat mijn vader Franco je probeerde te vertellen. Hier, op deze muur, is de madonna geschilderd naar het evenbeeld van je moeder, en de baby naar die van jou.”

Iedereen is gek geworden, dacht Chiara, en deze idiote Italianen slaan wartaal uit. “Ik begrijp het niet,” herhaalde ze.

“Er valt niets te begrijpen,” zei Giovanni kalm, en ze vertrouwde hem. “Je moeder heeft hier voor mijn vader gewerkt en hij was heel erg op haar gesteld. Ze is jaren geleden weggegaan en we hebben altijd gehoopt dat we ooit nog iets van haar zouden horen, maar dat is niet gebeurd. Nu ben jij hier in Caffè Angeli, en dat is fantastisch. Het lijkt wel een wonder dat je ons hebt gevonden.”

Hij liet weer openlijk zijn tranen stromen, en Chiara begon bang te worden voor de vraag die onvermijdelijk zou komen.

“Hoe gaat het met je moeder? Hoe gaat het met Maria Domenica?” vroeg Giovanni, zoals ze al had gevreesd.

Ze ging zitten en sloeg hen beiden even gade, de oude man die eruitzag als een verschrompelde kabouter, en de jongere wier ogen nog tintelden van leven. Ze keken haar vol verwachting aan. Ze wist niet goed wat ze moest zeggen. Deze mannen hadden van haar moeder gehouden, daar was ze van overtuigd. Ze probeerde een zachtzinnige manier te bedenken om te vertellen dat Maria Domenica was overleden.

“Zeg om te beginnen tegen je vader dat mijn moeder een heel gelukkig leven heeft geleid in Engeland,” begon ze. “Ze heeft mensen ontmoet die van haar hielden, en haar een goed thuis hebben geboden. Ik denk dat ze Italië altijd heeft gemist, maar dat Engeland een goede tweede plaats is geweest.”

“En nu?” vroeg Giovanni op de toon van iemand die het ergste vermoedde. Beide mannen begonnen weer te huilen toen ze vertelde over de langzame, stille dood van haar moeder, en haar eigen speurtocht naar haar Italiaanse familie en hopelijk haar biologische vader.

“Misschien kunnen jullie me helpen?” eindigde ze.

“In elk geval kunnen we je vertellen waar je familie woont,” zei Giovanni terwijl hij zijn ogen afveegde met een punt van zijn schort. “Ze wonen nog steeds waar ze altijd hebben gewoond, op een kleine boerderij vlak buiten het dorp. Ik kan je er wel naartoe brengen, als je dat wilt?”

“Nee, ik denk dat ik liever alleen ga,” antwoordde ze zonder te aarzelen.

“Goed, in dat geval kan ik je de weg wijzen. Het is twintig minuten lopen van hier. Geen leuke wandeling, langs de weg, maar over vlak terrein. Dat heeft je moeder vroeger vaak gedaan, met jou in je kinderwagen.”

“Bracht ze me dan hier toen ik nog een baby was?”

“Natuurlijk. Ze werkte hier, en jij sliep in je wiegje in mijn vaders zitkamer achter het gordijn. Ik weet nog goed hoe braaf je was.” Giovanni glimlachte, en ze glimlachte terug. “Mijn vader was bang dat je de hele dag zou huilen en de klanten zou verjagen, maar we hoorden je alleen maar als je honger had of een schone luier moest.”

Giovanni en zijn vader hadden zoveel herinneringen aan haar moeder en ze wilde niets liever dan die allemaal horen en meer te weten komen over haar moeders leven in Italië. Maar er was een dringender vraag. “Is mijn vader, Marco, ook op de boerderij?” wilde ze weten.

Giovanni trok een grimas, net als toen ze zo laat op de dag koffie met melk had besteld. “Nee, Marco is er niet,” zei hij. “Hij is al jaren geleden weggegaan. Maar de anderen zijn er nog wel, en als je ze wilt zien kun je maar beter op weg gaan. Maar kom morgen terug, ja? Mijn vader en ik willen graag wat meer met je praten. We hebben een heleboel vragen, net als jij, denk ik.”

Giovanni tekende een plattegrondje zodat ze niet zou verdwalen, en de twee mannen omhelsden haar bij het afscheid. Franco hield tot het laatste moment haar hand vast alsof hij haar niet kon laten gaan, en hij mompelde iets in dat vreemde Italiaanse dialect.

“Wat zei hij?” vroeg ze aan Giovanni.

“Dat je morgen beslist moet terugkomen. Dan maakt hij zijn speciale pizza voor je. Dat was je moeders lievelingskostje.”

Toen ze wegging, had ze het gevoel dat ze eindelijk vrienden had in Italië. Als het misging met haar familie kon ze altijd hier terugkomen en dan zouden Franco en Giovanni wel voor haar zorgen, dat wist ze zeker.

Giovanni was een en al schuldgevoel toen hij Chiara’s rechte rug uit Cafrè Angeli zag verdwijnen. Toen hij zeker wist dat ze weg was, draaide hij zich om naar zijn vader en vroeg: “Hadden we haar niet meer moeten vertellen?”

“Wat had je dan meer willen vertellen?”

“Dat ik er zeker van ben dat Marco niet haar vader is. Dat Rosaria een kreng is en haar niet zal moeten, dat haar moeder een goede reden had om weg te lopen.”

Franco gromde. Zijn gezicht was nu vol rimpels en hij was bijna al zijn haren kwijt, maar hij was nog steeds even fel. “Ik denk dat je je al genoeg met de zaken van die familie hebt bemoeid,” zei hij. “Laat de dingen maar op hun beloop. Het zal gaan zoals het moet gaan.”

Giovanni ging weer verder met poetsen. Zijn vader had het hem nooit helemaal vergeven wat hij op die avond, jaren geleden, had gedaan. Het ging niet om het geld—hij zou Maria Domenica zijn laatste cent hebben gegeven—maar om het feit dat ze op die vroege grijze ochtend zonder een woord opeens was verdwenen. Giovanni herinnerde zich maar al te goed de woede van zijn vader, zijn scherpe tong toen hij zich realiseerde dat ze was verdwenen en dat niemand wist waar ze haar moesten zoeken.

Destijds had het de juiste beslissing geleken, had hij tegen Franco gezegd, maar die wilde er niet van horen. Naderhand had hij vaak gedacht dat hij er verkeerd aan had gedaan, maar hij was zo jong geweest en haar gezicht had er zo blauw en beurs uitgezien dat hij bang was geworden. Hij herinnerde zich dat hij dapper had willen doen en haar had willen beschermen, maar dat hij in werkelijkheid bang was geweest dat Erminio Carrozza en Gino Manzoni met hun geweren op de stoep zouden hebben gestaan als zijn vader en hij zich te veel met Maria Domenica hadden bemoeid. Hij had gedaan wat hij juist achtte. Was dat zo verkeerd geweest?

Hij boende nog harder op de Gaggia. Hoe schoon hij hem ook maakte, de volgende dag zou het apparaat weer bedekt zijn onder een laag opgedroogd koffiestof, net als zijn kleren, huid en haar. Alles zou naar gebrande koffiebonen ruiken. Hij moest zijn werkkleren in plastic zakken binden tot hij tijd had om ze te wassen, anders zou de stank tot elke kamer in het huis doordringen. In elk geval was Maria

Domenica dit dorp ontvlucht, dacht hij, en de saaie voorspelbaarheid van het leven hier, en de bittere, harde geuren. Ze had zich niet laten tegenhouden door plichtsgevoel of loyaliteit aan haar familie. Maar nu was ondanks alles haar dochter teruggekomen. En wie wist wat ze hier zou vinden?