19
Deze keer stond Marco eens op voor het licht werd. Maria Domenica hoorde hoe hij zich in het donker in zijn broek en werkhemd wurmde en binnensmonds stond te mompelen. “Wat ben jij vroeg op,” merkte ze slaperig op, hopend dat hij Chiara niet wakker zou maken.
“Ja, ik heb toch een hoop te doen? Boer zijn is geen parttime werk, zegt mijn vader altijd.”
Maria Domenica glimlachte. Marco wist maar al te goed dat hij ervan langs zou krijgen omdat hij gisteren een hele dag was weggebleven. Hij zou Gino niet nog meer reden tot klagen geven.
“Als jij een goede echtgenote was, zou je nu opstaan en ontbijt voor me maken,” mopperde Marco. Maar ze deed of ze sliep, en hij ging weg zonder te groeten en gooide de deur van het huisje met een klap achter zich dicht.
Door de klap werd Chiara wakker. Maria Domenica hoorde hoe ze zachtjes begon te huilen. Ze ging uit bed en tilde haar dochtertje uit haar wieg. Dit was het mooiste moment van de dag: dat moment als ze wakker werd, zich opnieuw herinnerde dat ze nu moeder was, en dat warme bundeltje in haar armen kon houden. Wat er ook met haar gebeurde, hoe gevangen ze ook zat in haar leven, het enige waar ze nooit spijt van zou krijgen was Chiara.
Ze zat haar baby in de keuken te voeden toen ze buiten voetstappen hoorde, en ze dacht dat Marco terug was gekomen om alsnog zijn ontbijt te eisen. Tot haar verbazing werd er echter zacht op de deur geklopt.
“Hallo, wie is daar?” riep Maria Domenica.
Een blond hoofd stak om de deur.
“Tante Lucia,” zei ze verheugd. “Wat leuk je te zien. Wat doe je hier zo vroeg? Kom toch binnen.”
Haar tante had een blad vol in goud en wit papier gewikkelde cakejes bij zich. “Ze sloegen bijna achterover in de pasticceria toen ze me zo vroeg binnen zagen komen,” lachte ze. “Maar ik wilde je wat baba brengen. Mm, ze zijn zo vers dat ze nog een beetje warm zijn.”
Ze trok het papier eraf, pakte een van de met rum doordrenkte, goudkleurige cakejes en nam er vol verrukking een hap van. “Hier hoort koffie bij,” mompelde ze met volle mond. “Nee, blijf jij maar zitten, ik maak die wel.”
Haar tante hield van sterke koffie. Ze maalde extra bonen en hoopte een berg koffie op voor ze het deksel op de pot deed en die op het vuur zette. Maria Domenica sloeg haar verbaasd gade. “Ik vind het leuk je te zien, tante Lucia, maar…”
“Waarom ben ik hier?”
“Ja.”
Lucia kneep haar lippen opeen en keek om zich heen in de kleine keuken, naar de kale muren en de weinige, haveloze meubels. “Het is hier vreselijk,” zei ze.
“O, dat valt wel mee.”
Lucia maakte een hoofdgebaar in de richting van Elena’s boerderij. “Zij heeft allemaal meubels die ze nooit gebruikt. Je zou toch verwachten dat ze jou er wat van gaf. Krenten zijn het, die Manzoni-echtgenotes. Altijd al geweest.”
“Mij maakt het niet uit,” verzekerde Maria Domenica haar. “Ik wil haar spullen niet. We hebben alles wat nodig is. En daarbij ben ik hier niet vaak. Ik probeer altijd zo lang mogelijk in Caffè Angeli te blijven.”
“Dat weet ik,” knikte haar tante. “Daarom ben ik hier zo vroeg. Het is mijn enige kans om even een onderonsje met je te hebben.”
“Waarover?”
“Ik maak me zorgen om je. Na alles wat er is gebeurd…nou ja, ik wilde gewoon even horen of je wel gelukkig bent.”
Maria Domenica zei niets, maar keek haar tante alleen bedenkelijk aan.
“Of in elk geval niet al te ongelukkig,” voegde Lucia er haastig aan toe.
“En als ik nu eens ongelukkig zou zijn? Wat zou je dan doen?”
“Doen? Ik denk niet dat ik iets zou kunnen doen, Maria Domenica. De tijd van doen ligt achter ons. Je bent nu hier. Je bent getrouwd. Niets kan daar iets aan veranderen. Maar ik wil dat je weet dat je met mij kunt praten…misschien dingen zeggen waar je je moeder niet mee lastig wilt vallen.”
Maria Domenica knikte, maar ze zei niets. Haar tante keek weer om zich heen, en door de open deur naar de kale slaapkamer. “Het enige waarmee ik je kan helpen, is het hier wat vrolijker maken, met een paar schilderijtjes of zo. Of wat kleurige gordijnen. Misschien wil hare majesteit in het grote huis je wel wat porselein schenken.”
Maria Domenica schudde haar hoofd. “Dank je, maar dat heb ik niet nodig.”
“Wat heb je dan wel nodig?”
Maria Domenica aarzelde even, keek neer op haar nu rustige baby en flapte eruit: “Had hij haar maar gezien. Ik weet zeker dat hij nooit weg zou zijn gegaan als hij Chiara gezien had.”
“Je bedoelt haar vader?”
Maria Domenica knikte. De koffiepot stond te pruttelen en de geur van gebrande koffiebonen verspreidde zich door de keuken.
“Denk je nog steeds aan hem?” vroeg Lucia zacht.
“Voortdurend. Ik denk elke minuut van de dag aan hem.”
“Hoe was hij?”
Maria Domenica glimlachte. Hoe graag ze haar geheimen ook wilde bewaren, nu ze over hem sprak, kwam hij weer helemaal tot leven. “Hij had blond haar en sterke handen,” begon ze. “Hij was zo intelligent, een kunstenaar, en ik vond het heerlijk om bij hem te zijn. We hadden zo weinig tijd samen. Hij is van me weggevlucht zoals ik San Giulio ben ontvlucht.”
“Hield je veel van hem?”
“Ik hield van hem en ik wist zeker dat hij van mij hield. Dat was een heerlijk gevoel. Ik kan me niet voorstellen dat ik verder moet leven zonder me ooit weer zo te voelen.”
“Misschien leer je ooit van Marco te houden?”
Maria Domenica klakte minachtend met haar tong.
“Weet je, de heftige gevoelens die je overkomen als je voor het eerst verliefd bent, gaan voorbij,” verzekerde Lucia haar. Ze schonk koffie in twee kleine geschilferde kopjes en pakte nog een baba. “Het slijt met de jaren. Oude getrouwde vrouwen zoals ik, wij vinden ons genoegen in ons huis, in onze kinderen en hopelijk op een dag in onze kleinkinderen. O, we zijn natuurlijk gesteld op onze echtgenoten, en we zorgen voor hen, maar van hartstocht is geen sprake.” Lucia lachte. “Nee, helemaal niet.”
Maria Domenica keek haar tante in de ogen, die zelfs op dit vroege uur opgemaakt waren met eyeliner en mascara, en ze zei op zachte maar vastberaden toon: “Dat wilde ik niet. Ik wilde niet dat mijn leven er zo zou uitzien. Ik wilde anders zijn.”
Lucia zuchtte. “Ach, wat lijk je toch op je grootmoeder.”
“Dat heb ik nog nooit van iemand gehoord.”
“Ik kan niet zeggen dat het me eerder is opgevallen, maar je lijkt echt op haar. Ze was zo grillig en apart, zo mooi en creatief. Ik heb me wel eens afgevraagd hoe ze ooit je moeder en mij op de wereld heeft kunnen zetten.” Lucia dronk peinzend van haar koffie.
“Wat was er zo grillig aan haar?”
“O, ik weet niet…Ik denk dat ze te veel liefde te geven had, en mijn vader…die wist niet goed wat hij ermee moest. Uiteindelijk besteedde ze haar energie aan dingen maken. Ken je die prachtige doopjurken die je moeder en ik hebben? Die heeft zij allemaal gemaakt. Ze heeft er zelfs zoveel gemaakt dat ze volgens mij elke moeder uit het dorp een la vol heeft kunnen geven voor ze stierf.”
“En je vindt dat ik op haar lijk? Dat ik te veel liefde heb te geven?”
Lucia knikte. “Ja, in sommige opzichten wel.”
Maria Domenica stond op en legde Chiara in haar kinderwagen. Ze wikkelde zorgvuldig het papier terug om de rum baba’s en schoof die terug naar haar tante. “Neem deze maar mee terug. Die eten we hier toch nooit,” zei ze.
“Ben je boos op me?”
“Nee, niet boos, maar ik ben het niet met je eens. Volgens mij is het niet mogelijk om te veel liefde te hebben. Kijk eens naar mijn ouders, die zijn toch nog steeds dol op elkaar?” Ze legde een dun dekentje over Chiara en gaf vluchtig een kus op haar zachte wangetje. “Maar je hebt gelijk. Dit is nu mijn leven en ik kan er niets aan veranderen. Zo erg is het eigenlijk niet. Ik heb mijn baby. Ik kan mijn liefde aan haar geven.”
Ze draaide de kinderwagen in de richting van de deur. “Bedankt voor je bezoek, tante Lucia. Ik stel het echt op prijs. Maar nu moet ik naar Caffè Angeli. Franco en Giovanni staan op me te wachten.”