4
Rosaria had wat één ding betrof gelijk: op haar plekje achter de Gaggia hoorde Maria Domenica alle roddels uit het stadje. De mensen praatten en zij luisterde.
“Heb je het al gehoord?” Gina Rossi hees zich op een van de rode krukken die voor de roestvrijstalen bar stonden. “Marco Manzoni is verdwenen. Hij ging maandagochtend vroeg weg en sindsdien heeft niemand hem meer gezien.”
Naderhand van haar tante Eucia: “Ik heb gehoord dat zijn kleren weg waren. En zijn grammofoonplaten. Zijn moeder Elena heeft al dagen niets meer van hem gehoord.”
De volgende dag: “Arme Elena…ze is bestolen,” vertrouwde Gloria Ferrero, de vrouw van de slager, haar toe. “De gouden heilige medailles die ze altijd bij zich droeg in haar handtas zijn weg! Ze wil niet geloven dat Marco het heeft gedaan. Maar wie kan het anders zijn geweest?”
En toen een week later: “Heb je gehoord dat Elena Manzoni een brief heeft gekregen van die nietsnut van een zoon van haar? Hij zit blijkbaar in Rome. Hij woont bij een neef en ik durf te wedden dat hij zich allerlei moeilijkheden op de hals haalt.”
Ten slotte zei Elena met een bibberende onderkin luid tegen iedereen op de krukken en aan de tafeltjes: “Mijn Marco is een hardwerkende jongen. Hij zit pas twee weken in Rome en hij heeft nu al werk in de slagerswinkel bij zijn neef. Hij zal het nog ver brengen, die jongen van me.” Toen gaf ze Maria Domenica een klopje op haar hand. “Trek het je niet aan, liefje. Ik weet dat je een oogje op hem had, maar je zult wel een andere leuke jongen van hier vinden.”
Terwijl Maria Domenica kleine witte kopjes met sterke zwarte espresso serveerde aan de vaste klanten aan de bar, merkte ze dat er meelevende blikken op haar werden geworpen. Ze veronderstelde dat Elena, of haar moeder, praatjes had rondgestrooid. Nou, laat ze maar denken dat ze liefdesverdriet had over Marco. Het maakte haar niets uit. De enige van wie ze niet kon hebben dat hij het verzinsel geloofde, was Franco Angeli.
“Dus je vriendje is de stad ontvlucht,” plaagde hij haar op een drukke middag toen er heel even een onderbreking in de gestadige stroom klanten was.
“Hij is mijn vriend niet. Onze moeders probeerden steeds ons aan elkaar te koppelen. Maar ik zweer dat ik nooit enige belangstelling voor hem heb gehad. Ik wil geen vriend. Ik voel me prima zo.”
“Alle meisjes willen een vriend.” Franco lachte haar nu uit. “Je wilt toch wel trouwen en baby’s krijgen?”
“Vertel eens precies waar geschreven staat dat alle meisjes moeten trouwen en kinderen krijgen en hun verdere leven in de keuken sloven, net als mijn moeder?”
Enkele vaste klanten in de hoek keken op van hun glazen campari-soda, verrast door haar heftigheid.
“Dat staat nergens geschreven,” zei Franco sussend. “De meeste meisjes willen gewoon trouwen, dat is alles. En de jongens ook, al doen ze vaak alsof ze het liever niet willen. Mijn trouwdag was de gelukkigste dag van mijn leven. En ik ben nog nooit zo trots geweest als op de dag dat Giovanni werd geboren.”
Maria Domenica was geïrriteerd door Franco, en meteen voelde ze zich schuldig. Het was zijn schuld niet dat hij haar niet begreep. Ze begreep zichzelf niet eens goed. Ze staarde naar de geschilderde Venus achter de jukebox.
“Nou, niet iedereen is immers hetzelfde?” antwoordde ze. “Sommige mensen willen iets anders van hun leven maken.”
Franco hield op met de Gaggia te poetsen en schonk haar zijn volle aandacht. “Wat wil jij dan met je leven, Maria Domenica, als je niet wilt trouwen en kinderen krijgen?”
Ze fronste haar wenkbrauwen. Hoe kon ze dat het beste uitleggen? Ze wist al heel lang dat de boerderij waar ze was opgegroeid te beperkt voor haar was. Als kind al trok ze graag na alle karweitjes haar schort uit om onder de perzikbomen te gaan liggen. Dan staarde ze op naar de stukken blauwe lucht tussen de takken en deed of ze ergens anders was.
Het verlangen om te ontsnappen werd steeds groter, vooral nu het Marco blijkbaar zo makkelijk gelukt was. Ze wilde een poos ergens wonen waar niemand wist wie ze was. Waar niemand haar familie kende of zich haar als kind herinnerde. Niemand die naast haar op school had gezeten of met haar op La Sabbia D’Oro had gespeeld. Dan kon ze zijn wie ze wilde zijn. Een heel ander persoon. Maar hoe kon ze dat het beste aan Franco uitleggen?
“Het is niet zo dat ik geen man en gezin wil,” zei ze ten slotte. “Alleen nu nog niet. Ik wil eerst iemand zijn.”
“Je bent al iemand!” Franco lachte weer. Hij wierp haar de doek toe.
“Hier, jij kunt degene zijn die dit afmaakt. Ik ga even aan de overkant een krant kopen en dan wil ik vijf minuten rust om die te lezen voor het weer druk wordt.”
Op sommige dagen kwam Franco’s zoon Giovanni achter zijn huiswerk vandaan om een paar uurtjes te helpen. Hij was een magere, ernstige jongen die haar als een trouw jong hondje door de cafetaria volgde en bloosde tot de wortels van zijn kortgeknipte donkere haar als ze iets tegen hem zei. En hoewel hij alleen maar behulpzaam probeerde te zijn, liep hij Maria Domenica altijd in de weg. Hij liet dingen vallen en haalde bestellingen door elkaar. Maar hij was Franco’s enige kind en ze was aardig voor hem.
Soms kwam Rosaria binnen en ging op een hoge kruk aan de bar zitten. Ze zei nooit veel. Ze vond het kennelijk gewoon prettig om daar te eten en hen te zien werken. Haar voorliefde voor zoete prikdrankjes en roomgebak verbaasde zelfs Franco.
“Ik zie graag dat een meisje haar bord helemaal leegeet,” zei hij dan, terwijl hij een knapperig, schelpvormig deeggebakje, gevuld met romige ricotta, vanille en gesuikerde sinaasappelschil naar de kalm kauwende Rosaria schoof. “Proef dadelijk een van deze sfolgliatelle, die zijn heerlijk. Buon appetito.”
Franco was zo goedhartig dat hij Rosaria de helft van de tijd niets rekende voor haar zoetigheden. Maar ze had altijd wel wat munten in haar zak om hem te kunnen betalen. Een paar keer had Maria Domenica haar zus een vorsende blik toegeworpen als ze haar munten overhandigde, en een harde, stuurse blik teruggekregen.
Misschien zat Rosaria stiekem in Pepina’s ladekast te snuffelen als die er niet was, of pikte ze een verdwaalde munt van de tafel als ze de kans kreeg. Maria Domenica wist dat ze er iets over zou moeten zeggen of iets doen, maar ze zag op tegen het drama dat zou volgen. Het was makkelijker om te zwijgen en Rosaria te zien kauwen.
Ze was ervan overtuigd dat haar zus een hele kledingmaat meer had gekregen, misschien wel twee, sinds Marco weg was. Als je haar aandachtig bekeek leek het wel of je haar met het uur dikker zag worden.
“Nog een cola per favore?” Rosaria’s stem klonk gesmoord door de grote hap gebak die ze in haar mond propte.
“Mijn god, Franco, haal dat bord weg, anders eet ze dat ook nog op.”
“Doe niet zo vervelend, Maria Domenica, ik heb gewoon honger. Ik heb de hele dag bijna niets gegeten. Alleen wat brood en een kop warme chocola vanmorgen. Het was de hele dag werken, werken en nog eens werken. Ik doe al weken niets anders. Weet je dat ik zelfs niet eens meer naar het strand ben geweest sinds die dag dat je wilde gaan kijken of Marco er was en toen van gedachten veranderde?”
“Jij wilde gaan kijken of Marco er was, ik niet.”
“Maar ik heb hem toch niet gezien?” Rosaria had haar gebak op en nam een grote slok cola. “Ik vraag me af wat hij nu doet.”
“Wie weet?”
“Misschien ga ik wel naar Rome om hem te zoeken.”
“Ja, natuurlijk. Je bent veertien, Rosaria. Misschien word je opgepakt door de politie en regelrecht terug naar huis gebracht, en dan krijg je een flink pak slaag van mamma.”
Nu klonk ze sluw: “Je bent gewoon jaloers. Hij vond mij altijd leuker dan jou.”
“Nee, hij vond zichzelf leuker dan wie van ons ook!”
Franco viel hen in de rede. “Geen geruzie, meisjes. Maria Domenica, die tafeltjes daar moeten worden afgenomen. Rosaria, wil je nog iets?”
Terwijl zij schoonveegde en haar zusje at, voelde Maria Domenica zich vreemd tevreden. Het leek tegenwoordig of haar gelukkigste momenten hier in deze kleine cafetaria waren. Ze hield van haar uitzicht vanachter de bar: de rode leren bankjes langs de ene muur, de houten tafeltjes en stoelen die ze elke dag schoonmaakte, de jukebox die in de hoek stond te glimmen en de grote, in een goudkleurige lijst gevatte spiegel waarin het geheel weerspiegeld werd. Soms wilde ze er niet eens meer weg. Maar dan hief ze haar blik op naar de schilderijen die de rest van de muren van vloer tot plafond bedekten, en herinnerde zich dat buiten een grote, onbekende wereld was. En zo verkeerd was het toch niet dat ze daar iets van wilde zien?