3

Franco Angeli had een rustige dag. Het leek wel of de hele stad door de hitte naar het strand was verjaagd. Franco had de zaak kunnen sluiten en hen volgen, maar af en toe kon hij genieten als het rustig was. Tevreden neuriënd poetste hij zijn Gaggia-koffieapparaat op, met het brede, roestvrijstalen lijf en de geverniste houten handgrepen, tot het aan alle kanten glom.

Hij was zo in gedachten verzonken dat hij de oudste dochter van Pepina Carrozza niet zag binnenkomen. Toen Franco eindelijk opkeek, stond ze stilletjes omhoog te kijken naar de drie muzen van Botticelli die over zijn muur dansten.

“Heb je die in het echt in Rome gezien?” informeerde Maria Domenica ten slotte.

“Die is niet in Rome maar in Florence. Maar ik heb het in het echt gezien. Het heet Primavera en het is een prachtig schilderij.”

Ze knikte naar het plafond. “En dat? Dat is toch uit de Sixtijnse kapel in Rome? Dat heb ik op school geleerd. Heb je die ook in het echt gezien?”

“Ja, allemaal. En ze zijn ongelofelijk. Misschien kun jij ze ooit ook een keer in het echt zien.”

Maria Domenica keek hem recht aan. Ze stond op het punt de tweede leugen van haar leven te vertellen. “Daar ben ik eigenlijk voor gekomen,” begon ze, terwijl ze op een kruk klom en met haar ellebogen op zijn glimmende bar leunde.

“Mijn vader Erminio—die ken je wel, hij rijdt in die vrachtwagen met fruit—kan door heel Italië rijden en alles zien. Maar mijn moeder is nooit verder dan Napels geweest. Dus heb ik een geheim plan verzonnen. Ik wil sparen om haar te trakteren op een reisje naar Rome, opdat ze de Sixtijnse kapel kan zien.”

“Wat lief van je, maar waarom vertel je dat aan mij?”

“Omdat ik een baan nodig heb om dat geld te kunnen verdienen. En ik vroeg me af of ik je in de cafetaria kan helpen. Ik kan schoonmaken en klanten bedienen. Wat je maar wilt.”

Het was bij nader inzien geen gek idee, vond Franco. Het was nogal hectisch geworden in Caffè Angeli sinds de dood van zijn vrouw en sinds Gennaro hem in de steek had gelaten en naar het noorden was verhuisd. Hij had alleen maar zijn zoon Giovanni, maar die zat nog op school en was te jong om veel te kunnen helpen in de cafetaria.

“Je komt hier om te werken en niet om aan de tafeltjes met je vriendinnen te kletsen,” waarschuwde Franco.

“Ja.”

“Ik verwacht dat je net zo hard werkt als Gennaro voor hij naar Milaan ging.”

“Goed.”

“En misschien heb ik je wel eens ‘s-avonds nodig. Wat zouden je ouders daarvan vinden?”

“Dat zullen ze heus wel goedvinden, maar je mag niet zeggen waar ik het geld voor nodig heb,” hielp ze hem herinneren. “Dat is een verrassing.”

“Een verrassing?” Er kwam een glimlach op Franco’s kabouterachtige gezicht en zijn ogen twinkelden achter zijn ronde bril met zilverkleurig montuur. “Goed dan, je hebt een baan.”

“O, grazie, Franco, grazie.” Maria Domenica struikelde bijna over haar woorden toen ze hem uitvoerig probeerde te bedanken.

Prego,” antwoordde hij, en met een sissend geluid van zijn Gaggia maakte hij twee koppen dampende koffie. “Nu we het eens zijn, moeten we er maar op drinken,” zei hij.

Toen Maria Domenica’s kopje tegen dat van hem stootte, werd Franco ernstiger. “Weet je dat jij de eerste persoon bent die hier komt werken die geen Angeli is? De eerste buitenstaander. Ik hoop dat je me geen reden zult geven daar spijt van te krijgen.”

Een knagende worm van schuld voegde zich bij de vlinder van opwinding in Maria Domenica’s maag. Vandaag had ze al twee leugens verteld en er zou er nog een volgen.

De derde leugen was de moeilijkste. Die kwam later, toen haar familie uit mamma’s autootje tuimelde, allemaal zongebruind, met zand aan hun armen en benen en tevreden glimlachend.

“Je hebt een heerlijke dag aan het strand gemist,” zei haar broertje Salvatore tegen haar terwijl hij van opwinding stond te springen. “We hebben ijs gegeten.”

“De zee was zo warm, verrukkelijk,” zei Rosaria met een trage glimlach. “Alleen raar dat Marco er niet was.”

“O. Waar was hij dan?”

“Dat wist niemand.” Pepina haalde haar schouders op terwijl ze de schoongelikte cannelloni schalen uit de kofferbak haalde. “Maar er waren genoeg gegadigden voor de pasta. Nietwaar, Rosaria?”

Pepina ving een vleug op van uien die zachtjes in olijfolie lagen te bakken en ze dook onder de met wijnranken begroeide deuropening de keuken in. “O, wat lief van je, Maria Domenica. Je bent al aan het eten begonnen. Hoe voel je je, zijn de krampen weg, mijn figlia?

“O, het gaat wel weer.” Maria Domenica besefte met een schok dat ze nu een ervaren leugenaar was.

“Voor papa thuiskomt wil ik je iets vragen, mama,” ging ze vlug verder. “Gisteravond in de cafetaria was ik met Franco Angeli aan het praten en hij vroeg of ik daar wilde helpen. De arme man is doodop sinds zijn broer Gennaro met zijn vrouw naar Milaan is verhuisd. Hij heeft hulp nodig.”

Pepina fronste haar wenkbrauwen. “Het is dus een soort baan? Ik weet niet wat je vader daar wel van zal vinden.”

“Het is meer een gunst dan een baan. Maar hij betaalt me er wel wat voor. En ik kan het geld opsparen. Je weet wel, voor later, als ik…als ik ga trouwen.”

Als ze haar moeder kon overhalen, zou haar vader vast niet veel tegensputteren.

“Ik ben alleen maar in de cafetaria, mama. Je kunt met Rosaria komen kijken wanneer je maar wilt.” Ze roerde gezeefde tomaten in de goudkleurige uienbrij. “En ‘s-morgens ben ik gewoon hier om te helpen niet bakken.”

“Tja, ik weet niet…” Pepina was overrompeld.

Ook Rosaria had zoiets niet verwacht van haar meestal zo saaie oudste zus, maar ze begreep meteen wat de mogelijkheden waren. “Wat een roddelpraatjes zal Maria Domenica daar elke avond horen,” giechelde ze. “Iedereen komt daar. Ze zal geen woord missen.”

“Ze is daar om te werken, niet om te roddelen.” Pepina sloeg met een theedoek naar haar op één na oudste dochter. “En werken is iets wat jij ook veel vaker gaat doen, figlia, als je zus elke dag druk bezig is in de cafetaria. Hier, pak aan.” Ze wierp haar de theedoek toe. “Je kunt net zo goed meteen beginnen.”

En zo belandde Maria Domenica achter de roestvrijstalen bar van Caffè Angeli, met een gesteven wit schort voor, en leerde van een altijd geduldige Franco Angeli de geheimen van zijn soms temperamentvolle Gaggia te doorgronden.

Al snel kon ze de houten hendels als een expert bedienen en kreeg ze een perfecte crema op elk kopje espresso dat ze maakte. En elke avond liet ze zich uitgeput op bed vallen terwijl haar lange, zwarte haar nog rook naar geroosterde koffiebonen, en dan dacht ze aan de groeiende stapel bankbiljetten die ze in haar matras verborg. Haar spaargeld…voor haar toekomst.