42
Die avond maakte Frieda pompoensoep. De keuken was schoon en leeg. Er stonden een grote en een kleine steelpan, een koekenpan en een braadpan. Het lichtgroene serviesgoed bestond uit sets van vier: vier grote en vier kleine borden, vier kommen. Hetzelfde gold voor het bestek en de glazen.
Ze had nog wat whisky gekocht, schonk voor hen allebei een glaasje in, zette dat van Lola zwijgend voor haar neer en nipte van haar eigen glas terwijl ze de pompoen hakte en in de koekenpan deed. Terwijl dat stond te bakken, sneed ze wat brood en dekte de tafel, waarna ze haar laptop openklapte en aanzette. Lola zat voor zich uit te staren, zonder iets te zeggen, met afhangende schouders en een wezenloze blik.
Frieda scrolde door de nieuwsberichten op haar computer en zei zonder op te kijken: ‘Bij schaken verandert alles zodra je het eindspel bereikt. Dan zijn er nog maar een paar stukken over. Een pion kan evenveel waard zijn als een koningin. Ze cirkelen om elkaar heen, blokkeren elkaar, beschermen elkaar, bluffen zelfs, terwijl ze een opening proberen te vinden, een doorgang.’
‘En dit is het eindspel?’
‘Ja.’
‘Wat ga je doen?’
Frieda gaf geen antwoord. Ze stond op en prikte met een vork in de pompoen om te kijken of die gaar was.
‘Er is geen staafmixer,’ zei ze. ‘We moeten de pompoen met een vork prakken voordat we de bouillon erbij gieten. Kun jij dat doen?’
‘Wat?’
‘Kun jij de pompoen prakken? Lola?’
‘Oké.’
‘Drink wat whisky.’
‘Dan barst ik straks weer in huilen uit.’
‘Huilen is niet erg.’
‘Nee, ik mag niet huilen. Ik heb het gevoel dat ik helemaal instort.’ Ze keek Frieda aan met grote, kinderlijke ogen. ‘Ik bedoel, dat ik letterlijk instort. Mijn maag lijkt te imploderen.’
‘Je bent bang,’ zei Frieda.
‘Ja.’
‘Hier. Prak dit in grove stukken.’
Frieda deed de pompoen op een bord en duwde Lola een vork in de hand. Ze keek hoe Lola de vork gehoorzaam in de gele blokjes drukte en dacht terug aan de eerste keer dat ze Lola had ontmoet – hoe onbevangen ze was geweest, en hoe praatgraag. Ze dacht terug aan die keer dat Lola impulsief haar armen om haar heen had geslagen en had gezegd dat ze het vreselijk vond dat Frieda zoveel narigheid had meegemaakt. Nu zat ze zwijgend aan tafel. Ze was veel afgevallen, haar huid was dof en ze had een koortsblaar in haar mondhoek. Haar haar moest worden gewassen en geknipt. Haar kleren waren groezelig. Frieda zag dat haar nagels waren afgekloven tot op het vel. Ze pakte de vork uit Lola’s hand en trok het bord weg. ‘Zo is het goed,’ zei ze zacht. ‘Bedankt.’
Ze bereidde de soep, deed er op het laatst wat yoghurt bij en schepte een kom vol voor Lola.
‘Eet wat.’
Lola liet haar lepel in de dikke brij zakken en bracht hem aarzelend naar haar mond. Ze at een halve lepel en legde hem toen weer terug in de kom.
‘Je hebt er niets aan om jezelf uit te hongeren,’ zei Frieda op strengere toon. ‘Neem ook wat brood.’
Lola nam nog een paar happen en duwde de kom toen van zich af. ‘Ik ben een beetje misselijk,’ zei ze. ‘Ik voel me niet lekker. Ik denk dat ik maar naar bed ga.’
‘Dan bewaar ik wat voor de lunch morgen. Ik zal thee voor je zetten.’
‘Bedankt.’ Lola liep de kamer uit.
Frieda ruimde alles af. Toen stapte ze de kleine tuin in met haar glas whisky. Het begon net te regenen, dikke druppels die uit de donkere lucht vielen. Ze bleef een paar minuten staan, genietend van de regen op haar gezicht en de geur van de herfst. Toen liep ze terug naar binnen, zette thee en bracht een mok naar Lola die in foetushouding in haar bed lag, met de dekens over haar hoofd.
‘Gaat het?’ vroeg Frieda, en ze zette de mok op het nachtkastje.
Er klonk een zacht, onbestemd geluid onder de dekens.
‘Oké. Dan zie ik je morgen. Maar als je iets nodig hebt, ben ik in de kamer hiernaast. Je mag me altijd storen, hoe laat het ook is.’
Lola verroerde zich niet en hoorde de deur zachtjes achter Frieda dichtvallen. Het licht op de overloop ging uit. Ze trok haar knieën verder op en legde haar losjes gebalde vuisten onder haar hoofd. Als ze haar ogen dichtdeed, was het donker; als ze ze opendeed, was het nog steeds donker. Ze hoorde het buiten regenen, kletterend tegen de ramen.
Ze had op het punt gestaan om het Frieda te vertellen. Het voelde alsof de woorden op haar tong lagen en zouden ontsnappen zodra ze haar mond opendeed. Maar nu kon ze er wel aan denken. Nu kon ze wel denken aan de golf van opluchting die ze zou voelen als ze de woorden eenmaal had uitgesproken en Frieda ze zou aanhoren, in zich op zou nemen, haar van deze vreselijke last zou verlossen. Maar ze had ze niet uitgesproken en dat mocht ze niet doen ook. Dat kon niet.
Zoals elke nacht wanneer ze in het donker lag en haar ogen dichtdeed, luisterend naar het geluid van haar eigen ademhaling, dacht Lola terug aan die dag.
De dag dat ze dat berichtje kreeg van Jess en besloot naar haar toe te gaan, zonder het tegen Frieda te zeggen, want Frieda zou haar natuurlijk hebben tegengehouden. Ze kreunde zachtjes onder de dekens en bedacht hoe anders het misschien was gelopen als, als…
Toen ze de deur opendeed van het appartement dat ze met Jess deelde, had ze een vreemde geur opgemerkt. Ze dacht dat Jess binnen had gerookt, hoewel dat tegen de huisregels was. Maar ze had er verder niet bij stilgestaan. Ze was de trap op gerend en had Jess’ naam geroepen, en ze vroeg zich af waarom haar vriendin niet meteen antwoordde. Zij was tenslotte degene die had gezegd dat het dringend was.
Er was niemand in de woonkamer geweest, en er kwam ook geen reactie vanachter Jess’ gesloten slaapkamerdeur, dus was Lola naar haar eigen slaapkamer gegaan om wat spullen te pakken. Ze was er nu toch. Ze had net het horloge omgedaan dat ze voor haar achttiende verjaardag van haar oma had gekregen toen ze een geluid hoorde. Het was een zacht geluid, maar ze keek toch om.
‘Jess,’ had ze geroepen. ‘Ben jij dat?’
Ze had haar slaapkamerdeur geopend en was de woonkamer binnengelopen.
Dat was het moment dat haar hele wereld was veranderd, compleet was omgeslagen, en zelfs nu ze hier opgekruld in bed lag, voelde ze weer hoe de angst door haar lichaam had gekolkt, als een vergif.
Daar stond Jess. Ze werd overeind gehouden door een man. Lola zag Jess’ ogen, die haar in totale paniek aankeken. De man hield zijn hand voor Jess’ mond; haar donkere haar golfde over zijn vingers. Er klonk geen enkel geluid in de kamer. Met zijn andere hand hield de man een mes op Jess’ keel, met het lemmet tegen de witte huid gedrukt. Lola zag één kleine bloeddruppel bij de punt opwellen.
Niemand zei iets. Niemand bewoog. Lola zag dat de man haar recht in de ogen keek, en dat hij haar vriendelijk toelachte. Langzaam drong tot haar door dat ze hem herkende: het was de man bij het kanaal, de man van de foto op haar telefoon. Zijn naam doemde op in haar hoofd. Dean Reeve. Ze stond in de woonkamer van haar appartement met Dean Reeve, en hij hield een mes op de keel van haar vriendin en glimlachte naar haar, alsof het een aangename verrassing was dat ze elkaar zo troffen.
‘Dag, Lola,’ zei hij uiteindelijk. Jess bewoog een beetje en hij verstevigde zijn greep zonder zelfs maar naar haar te kijken. Er gleed een bloeddruppel langs haar hals omlaag. ‘Goed dat je mijn bericht hebt ontvangen.’
Lola wilde zich ergens aan vastgrijpen om haar evenwicht te bewaren, maar ze stond als versteend in het midden van de kamer. Ze wilde gillen, maar haar keel zat dicht van angst.
‘Jij gaat iets voor me doen,’ zei Dean. ‘Of niet soms?’
Ze dwong zichzelf te knikken, op en neer, op en neer, zoals de ronde houten kop van een marionet aan een touw.
‘Brave meid. Maar ik zal het makkelijker voor je maken. Je vader en moeder, Dave en Carol. In dat kleine plaatsje vlak bij Málaga. Je zou toch niet willen dat ze iets overkomt?’
Nu schudde Lola haar hoofd heen en weer. Haar haar streek langs haar wangen. Jess’ ogen staarden haar nog steeds aan.
‘Dat dacht ik al niet. En dat gebeurt ook niet, als je me helpt. Maar als je me niet helpt, weet je wat er dan gebeurt?’
Hij glimlachte nog steeds. Zijn ogen waren bruin en vriendelijk.
‘Natuurlijk weet je dat niet. Dat moet ik je eerst laten zien. Kijk goed.’
En toen, vrij nonchalant, terwijl hij nauwelijks omlaag keek, haalde hij het mes over Jess’ keel. Even gebeurde er niets, maar toen sprong haar hals open en spoot er donker bloed uit. Reeve liet haar op de vloer zakken.
Maar Lola kwam nog steeds niet in beweging. Ze schoot niet te hulp. Ze rende niet naar haar vriendin in een poging haar te redden. Ze probeerde zichzelf voor te houden dat dit toch niet had uitgemaakt, en dat was natuurlijk ook zo. Maar toch, ze was niet in beweging gekomen en had alleen maar toegekeken terwijl Jess op de vloer lag te spartelen, als een vis op het droge.
‘Ik hoef niet te weten waar Frieda en jij nu zitten,’ zei Dean terwijl hij naar achteren stapte zodat het bloed niet op zijn schoenen spetterde. ‘Ik moet eerst nog wat andere dingen regelen. Haar tijd is nog niet gekomen. Maar op jullie volgende adres bel je me.’
Lola kon niets uitbrengen. Ze zag hoe Jess’ ogen glazig werden. Ze zag haar sterven.
‘Ik ga je een telefoonnummer geven,’ ging Dean verder. ‘En dat ga jij uit je hoofd leren.’
Hij had het nummer opgenoemd en dwong haar het te herhalen. Dat had ze keer op keer gedaan, tot hij tevreden was. Het was het nummer dat ze had gebeld vanuit de paskamer toen ze in dat huis met al die katten zaten. Het was het nummer dat ze had gebeld vanaf het toilet op St Pancras Station, toen Frieda in gesprek was met die man met de kille ogen. En het was het nummer dat ze die ochtend in Regent’s Park had gebeld. Ze zou het onthouden tot aan haar dood, de reeks cijfers die ze keer op keer had herhaald terwijl Jess haar met nietsziende ogen aanstaarde.
Nu durfde Lola amper nog iets te zeggen, bang dat de woorden haar zouden ontglippen. Soms moest ze letterlijk haar hand voor haar mond slaan. Als ze Frieda met die donkere ogen naar zich voelde kijken, moest ze wegkijken, de kamer uit vluchten. Want steeds als ze op het punt stond de woorden uit te spreken, hoorde ze weer zijn stem, zacht en traag: ‘Je vader en moeder, Dave en Carol. In dat kleine plaatsje vlak bij Málaga.’
Frieda had gezegd dat dit het eindspel was. Lola wilde gewoon dat het voorbij was. Maar wat moest ze daarna? Wie zou ze dan zijn? Wat had ze dan gedaan?