27

 

 

Terug op het politiebureau riep Dugdale Quarry bij zich. Hij vatte zijn gesprekken met Frieda en Karlsson kort samen. ‘Wat denk jij?’ vroeg hij toen hij klaar was.

Quarry trok een gezicht. ‘Ze is waarschijnlijk getraumatiseerd door alles wat ze heeft meegemaakt,’ zei hij. ‘Geobsedeerd.’

‘Maar toch. Als we haar advies opvolgen en de moord op Kernan nog eens zorgvuldig bekijken, waar zitten dan de gaten? Klein zegt dat de moord op hem anders is dan de andere. Hij komt bijvoorbeeld uit Reeves territorium. Dus wat hebben wij gemist?’

‘We kunnen de mensen van zijn werk nagaan. Meer in hun achtergrond graven,’ opperde Quarry.

‘Waar is dat bedrijf gevestigd?’

‘In Whipps Cross.’

Dugdale schudde zijn hoofd. ‘Te ver.’

‘Doen we dit allemaal omdat een of andere therapeut een theorie heeft?’ merkte Quarry op.

‘Heb jíj dan een theorie?’

‘Ik onderzoek, doe navraag, zoek naar bewijzen. Op de manier die u ons leert.’

‘Nou, misschien kunnen we wat meer onderzoek naar Geoffrey Kernan doen.’

‘Bedoelt u dat we de dingen moeten checken die we al hebben gecheckt?’

Zijn toon grensde aan sarcasme, wat hem een wantrouwende blik van Dugdale opleverde. ‘Daar komen we later op. Als ik besluit dat dat nodig is. Maar wat zijn de dingen die we niet hebben onderzocht? Waar hebben we nul op het rekest gekregen?’

‘Kernans navigatie. Zoals ik al zei, waren sommige mensen niet thuis, dus weten we niet waarom hij daar is geweest.’

‘Ik dacht dat je die adressen nog na zou gaan.’

‘Ja, dat doe ik ook.’

Dugdale slaakte een diepe zucht. ‘Waar waren die adressen waar je niemand thuis trof?’

‘Overal. Eentje zelfs vlak bij Coventry.’

‘En dichterbij?’

‘Weet u, er is een probleem met het nagaan van die navigatie.’

‘En dat is?’

‘Het is de navigatie uit zijn eigen auto. Maar hij zát niet in zijn eigen auto toen hij stierf. Dus zouden we die andere auto moeten checken.’

‘Nee, die moeten we óók checken. Als je te weten kunt komen waar die auto stond tussen het moment dat hij werd gestolen en het moment dat hij Heath Street af reed, is dat heel nuttig. Maar op dit ogenblik zijn we geïnteresseerd in Kernan.’

‘Omdat Frieda Klein dat zegt?’

‘Omdat het een interessante manier is om naar de zaak te kijken.’

‘En als we onze tijd erdoor verdoen?’

Dugdale leunde naar achteren op zijn stoel. ‘Aan het eind van elk onderzoek blijkt dat negentig procent van de tijd, soms zelfs negenennegentig procent, zinloos was. Gesprekken met mensen die niets te vertellen hebben, langs de verkeerde deuren gaan. Vertel jij maar hoe het beter kan.’

‘Ik zal mijn aantekeningen nagaan,’ reageerde Quarry. ‘Zullen we daar later op terugkomen?’

‘Nee, nu,’ zei Dugdale ijzig.

Quarry verliet de kamer en was binnen twee minuten terug met het dossier. ‘Het spijt me,’ zei hij, ‘ik had nog een keer bij deze adressen moeten langsgaan.’

‘Sorry zeggen helpt daar niets aan, Dan. Geef me de informatie maar.’

Quarry keek in zijn aantekeningen. Zijn handen trilden en hij moest moeite doen om rustig te kunnen praten. ‘Het adres het dichtst bij Kernans huis was een meubelzaak, op minder dan één kilometer van hem vandaan. Daar heeft hij een boekenrek gekocht. Ik heb het bonnetje gezien. Het rek stond in zijn woonkamer.’

‘Daar hebben we niks aan. Ga verder.’

‘Een huis in West Ham waar niemand opendeed.’

‘Zijn de bewoners weg?’

‘Dat weet ik niet,’ bekende Quarry met een hoogrode kleur.

‘Nog iets?’

‘Een huis in Creek Street. Ik heb mensen gesproken die daar woonden maar ze zeiden dat ze Kernan niet kenden en herkenden hem niet van de foto.’

‘Misschien heeft hij daar iemand afgezet of opgehaald.’

‘Het leek me niet het soort mensen dat Kernan zou kennen. Zelfs niet van zijn werk.’

‘Oké,’ zei Dugdale. ‘Ga eerst naar dat huis in West Ham. En dan langs dat andere. Kijk of je iets meer te weten kunt komen. En doe het vanavond. Dan heb je meer kans dat ze thuis zijn.’

‘Eh, ik ben vanavond bezet. Mijn kind komt.’

‘En waarom moet ik dat weten? Kun je je eigen afspraken niet afzeggen?’

Quarry dacht aan het gesprek met zijn vrouw dat hem te wachten stond. ‘Ja, ja,’ zei hij haastig.

 

De deur van het huis in West Ham werd opengedaan door een man van middelbare leeftijd in een korte broek en een sweatshirt. Hij was een collega van Kernan. Ze zagen elkaar niet buiten het werk, maar ze waren wel samen naar een beurs geweest en Kernan had hem thuis opgehaald.

‘Hoe was zijn stemming?’

‘Geen idee,’ antwoordde de man. ‘Hij praatte alleen over verkoopcijfers en over het opknappen van zijn huis. Ik lette niet echt op.’

‘U bent toch verkoper?’ vroeg Quarry.

‘Ja, maar daar praat ik niet de hele tijd over. Alleen als ik aan het werk ben.’

‘Wil dat zeggen dat u Kernan niet mocht?’

‘Het wil zeggen dat we bij hetzelfde bedrijf werkten, maar dat ik hem verder niet goed kende.’

 

Terug in de auto maakte Quarry snel wat aantekeningen. De man had Kernan niet gemogen. En hij had genoeg reden om hem te willen ombrengen, aangezien Kernan over klussen was begonnen. Quarry lachte in zichzelf. Dat grapje zou hij niet aan Dugdale vertellen. Die kon daar niet om lachen, dat wist hij zeker. Maar Quarry had tijdens zijn ondervraging niet de indruk gekregen dat deze man Kernan had vermoord.

Toen hij voor de drie overgebleven rijtjeshuizen aan Creek Street uit zijn auto stapte, werd hij meteen door de zure stank van het afvalverwerkingsbedrijf overvallen. Hij deinsde instinctief achteruit toen een enorme, roestige vrachtwagen voorbij denderde. Wie wilde hier nou wonen? Alleen mensen die geen andere keuze hadden.

Hij liep naar het middelste huis en belde aan. De deur werd opengedaan door dezelfde man als de vorige keer. Hij droeg hetzelfde groezelige T-shirt.

‘Kent u me nog?’ vroeg Quarry.

De man snoof. Quarry hield de foto omhoog. De man schudde zijn hoofd.

‘Maar hij is hier geweest,’ zei Quarry.

‘Als dat zo is, heb ik hem niet gezien.’

Quarry knikte langzaam. ‘Hoe heet u?’

‘Dobrinin.’

‘Luister, meneer Dobrinin, dit is een ernstige zaak. Die man op de foto die ik liet zien is vermoord. We zijn niet geïnteresseerd in u of in de andere mensen die hier wonen. Misschien werkt u wel zwart. Niet mijn probleem. Misschien dealt u wiet. Kan me niet schelen. Misschien zijn jullie hier allemaal illegaal. Veel succes. Maar als u me niet helpt, kan ik met één telefoontje…’ Hij zweeg even. ‘Nee, laten we het op drie telefoontjes houden. Drie telefoontjes en dan komen hier meerdere mensen langs die alles zullen omspitten en die overal naar zullen vragen en die bonnetjes willen zien, en dan hangt u. Maar dat doe ik liever niet.’

Dobrinin knipperde gejaagd met zijn ogen. ‘U laat me die foto zien. Ik ken hem niet.’ Zijn stem klonk bijna smekend. ‘Wat wilt u nu van me?’

‘Oké,’ zei Quarry. ‘Laat ik het anders vragen. Misschien maakt dat het makkelijker. We weten dat deze man naar dit adres is geweest. Daar hebben we bewijs van. U zegt dat u hem niet kent. Leg eens uit hoe dat kan, zodat ik het begrijp.’

‘Wat voor bewijs?’

‘Volgens het navigatiesysteem van Geoffrey Kernan is hij hier geweest. Deze postcode stond ingevoerd. Wat zegt u daarvan?’

‘Die postcode is niet alleen van dit huis. Al deze huizen hebben dezelfde postcode.’

‘Maar daar woont verder niemand.’

‘Er kunnen krakers zitten.’

‘Daar lijkt het niet op, maar dat zullen we nagaan.’

‘Je hebt ook nog de garageboxen. We krijgen steeds koeriers aan de deur die hier pakketjes willen afleveren. Enorm vervelend.’

Quarry kneep zijn ogen samen. ‘Welke garageboxen?’

Dobrinin wees naar rechts. ‘Die steeg leidt achterom. Daar staan garageboxen.’

Quarry zei niets. Hij liet Dobrinin daar gewoon staan en liep naar de zijkant van het rijtje huizen.

‘Stom,’ mompelde hij in zichzelf. ‘Stom.’

Achter de huizen liep een smal geasfalteerd pad langs acht garageboxen op een rij, tegenover de woningen. Het was al donker, maar een van de boxen was open. Er stond een auto half naar buiten gereden, met de motorkap open, en daar leunde iemand onder, half verscholen. Toen de rechercheur dichterbij kwam, keek diegene op. Het bleek een man te zijn, met donker haar, een donkere huid en een ruige baard. Hij droeg een marineblauwe overall en een wit T-shirt, en zijn handen zaten onder de olievlekken.

‘Huurt u deze box?’ vroeg Quarry terwijl hij zijn legitimatie toonde. De man knikte. Quarry liet hem de foto van Kernan zien. ‘Herkent u deze man?’

De man schudde zijn hoofd.

‘Hij is hier een week of drie, vier geleden naartoe gereden.’

‘Nooit gezien.’

Quarry stapte naar achteren en keek om zich heen. Dit moest de plek zijn. Dat moest wel. Toen kwam er iets in hem op. Hij haalde een andere foto uit zijn zak en liet die aan de man zien. De man bekeek hem aandachtig. Toen pakte hij de foto over en hield hem dichterbij.

‘Hebt u hem gezien?’

‘Een paar keer.’

Quarry was zo verbijsterd dat hij even niet wist wat hij moest vragen. Hij kreeg kippenvel. ‘Wanneer?’

‘Geen idee. Een week geleden. Misschien langer.’

‘Huurt hij een van deze boxen?’

‘Dat weet ik niet, maar hij gebruikte die aan het eind van het pad.’

‘Weet u waarvoor hij hem gebruikte?’

‘Ik neem aan dat hij er spullen in opslaat.’

‘Waarom denkt u dat?’

‘Daar worden de meeste voor gebruikt. En hij kwam hier een keer met een busje. Ik was bezig aan mijn auto. Die moest ik aan de kant zetten zodat hij erlangs kon.’

‘Kunt u dat busje beschrijven?’

‘Het was wit.’

‘Weet u het merk? Het kenteken?’

‘Daar heb ik niet op gelet.’

‘Hebt u gezien wat erin zat?’

‘Nee.’

‘Hebt u hem gesproken?’

‘Ik heb hem langs mijn auto geloodst. Hij reed achteruit door de steeg naar zijn garagebox, dus dat paste maar net.’

‘Zei hij iets?’

‘Hij knikte me toe. Als bedankje.’

‘Wacht hier,’ zei Quarry. ‘Niet weggaan.’

Hij draaide zich om en belde Dugdale.

‘U moet hierheen komen, chef. Met een slotenmaker. Ik ben in Creek Street. Er staan garageboxen achter de huizen. Hij huurde er een. Nee, niet Kernan. Dean Reeve.’

 

Voordat Dugdale arriveerde, kwam er een groen busje de hoek om en manoeuvreerde de steeg in. Op de zijkant stond een logo van een engel met een sleutel. Er stapte een man in een gestreken rode overall uit.

‘Ik verwachtte iemand van de politie,’ zei Quarry.

‘Dat wordt tegenwoordig allemaal uitbesteed,’ zei de man. ‘Geen zorgen, ik heb al van alles meegemaakt. Inbraken. Opgesloten huisdieren. Wat is het deze keer?’

Toen hij het armzalige slot op de garagebox zag, leek hij bijna teleurgesteld. ‘Het kost me twee minuten om dat open te krijgen,’ zei hij. ‘Je zou het bijna met je blote handen kunnen doen.’

‘Wacht even tot mijn chef er is,’ zei Quarry. ‘Dan kunt u aan de slag.’

‘Ik word wel per kwartier betaald,’ zei de man. ‘Eén minuut langer telt als een heel kwartier.’

Het duurde nog twintig minuten voordat er een auto achter de slotenmaker parkeerde en Dugdale uitstapte. ‘En, wat heb je gevonden?’ vroeg hij.

‘We hebben op u gewacht.’

‘Wie denk je dat ik ben? De koningin die een supermarkt komt openen? Er kan iemand in zitten.’ Hij wenkte de slotenmaker. ‘Maak maar open. En niet te veel aan rommelen. Dit is een plaats delict.’ Hij haalde een paar witte latexhandschoenen uit zijn zak en gaf ze aan de slotenmaker.

Het duurde nog geen twee minuten voordat de slotenmaker de hendel midden op de deur omdraaide en de deur omhoogduwde.

‘Ziezo,’ zei hij. ‘Voor wat het waard is.’

De ruimte werd niet in beslag genomen door een auto, maar door vier vrieskisten, allemaal met hun klep open. Ze stonden niet aan. De stekkers en snoeren lagen op de grond.

‘Op jacht naar gestolen vriezers?’ vroeg de slotenmaker.

‘Bemoei je er niet mee,’ zei Dugdale.

De slotenmaker keek beledigd. Hij liep naar zijn busje en kwam terug met een pen en een formulier op een klembord. Quarry ondertekende het.

 

Toen de slotenmaker weg was, stapte Quarry de garagebox in. Dugdale zat gebukt naast een vriezer achterin.

‘Hebt u iets gevonden?’

Dugdale kwam overeind en klopte het stof van zijn broek. Hij schudde zijn hoofd. De twee mannen liepen weer naar buiten.

‘Dus nu weten we waar hij ze bewaarde,’ zei Dugdale.

‘Zal ik de jongens van de technische recherche bellen?’

‘Ze zullen niets vinden, maar je kunt ze maar beter bellen, ja. En regel wat agenten om hier langs de deuren te gaan.’ Hij snoof. ‘We zijn te laat. Hij is hier al klaar.’ Hij keek naar Quarry. ‘Goed werk. Maar we lopen achter. We lopen te ver achter.’