8

 

 

Larry Phelps was bijna twee meter lang en heel spichtig. Hij deed Dugdale altijd denken aan een boom die te snel naar het licht was opgeschoten. Zelfs als hij zat, was hij lang, met dunne polsen, stakerige botten en een hoog voorhoofd. Hij duwde zijn bril hoger op zijn benige neus en leunde naar voren.

‘We zitten met een probleem,’ zei Dugdale. ‘We hebben de computer van een moordslachtoffer en zijn geïnteresseerd in zijn zoekgeschiedenis. Maar die lijkt gewist. Is er een manier om die terug te krijgen?’ Hij wees naar de laptop op zijn bureau.

Phelps klapte hem open.

‘Is dat iets wat jij voor elkaar kunt krijgen? Je mag hem meenemen als je wilt. Ik weet dat het misschien tijd kost, maar we zouden hem zo snel mogelijk terug willen. Hoe eerder, hoe beter.’

Phelps keek op. ‘Hebt u een kop koffie voor me?’ vroeg hij. ‘Melk en twee klontjes suiker.’

‘Natuurlijk.’

‘Ik bedoel… Nu?’

Dugdale klemde zijn kaken op elkaar en liep een beetje rood aan. Zijn ondergeschikten zouden dat een alarmerend teken vinden, maar Phelps tuurde alweer naar het scherm en typte iets in. Bij de politie waren er twee groepen: mensen die om koffie vroegen en mensen die koffie haalden, en Dugdale hoorde bij de eerste groep. Maar hij slikte zijn woorden in, liep de kamer uit en door het kantoor naar het koffieapparaat. Daar drukte hij op de knop ‘koffie met melk’ en op de knop ‘koffie zwart’ voor zichzelf. Hij griste twee zakjes suiker mee en liep terug naar zijn kamer. Daar zat Phelps met zijn armen over elkaar naar het plafond te staren.

‘Is er een probleem?’ vroeg Dugdale.

‘Ik heb de volledige zoekgeschiedenis.’

‘Ik dacht dat hij die had gewist.’

Phelps pakte de koffie aan en schoof zijn stoel weg van het bureau. ‘Je zoekgeschiedenis verbergen door die te wissen is net zoiets als…’ Hij nam een slok koffie. ‘Als mijn dochtertje van drie die bij het verstoppertje spelen haar handen voor haar ogen houdt en dan denkt dat ik haar niet kan vinden. Er staat een lijst met URL’s op het scherm.’

Dugdale deed een stap naar voren.

‘Ho! Stop!’

‘Wat is er?’ vroeg Dugdale geschrokken.

‘Als u de informatie op die computer voor eeuwig kwijt wilt raken, moet u er koffie overheen morsen.’

‘Oké, oké.’ Dugdale zette zijn koffie helemaal aan de andere kant van het bureau neer. ‘Heb je iets interessants gezien?’

‘Ik dacht dat u op zoek was naar porno. Kinderporno, dierenporno, wat dan ook.’

‘En? Iets gevonden?’

Phelps haalde zijn schouders op. ‘Her en der wat. Niets ongewoons. Maar bekijk zijn laatste zoekopdrachten maar eens.’ Larry Phelps ontvouwde zijn lange lijf en stond op. ‘Ik ga weer.’

Toen hij weg was, liet Dugdale zich op zijn bureaustoel zakken en bekeek het scherm. Er stond een lijst met webadressen op: het weer, sport, online winkels. Maar Phelps had het over zoekopdrachten gehad. Wat bedoelde hij daarmee? Dugdale klikte de meest recente aan. Toen begreep hij het meteen. Hardop las hij voor: ‘Hoofdinspecteur Malcolm Karlsson.’

Hij bleef bewegingsloos zitten. Wat had dat te betekenen? Waarom zocht een vertegenwoordiger naar informatie over een politierechercheur?

Dugdale kende Karlsson oppervlakkig. Ze kwamen elkaar regelmatig tegen bij officiële gelegenheden. En ze hadden ooit tegelijkertijd dezelfde trainingscursus gevolgd. De man was anders dan anderen, hij had iets afstandelijks, vond Dugdale. Hij was geen teamspeler, geen vent die joviaal op je schouder sloeg, niet ‘een van de jongens’. Maar hij was slim. Hij had de afgelopen jaren een aantal onderzoeken geleid die veel aandacht van de pers trokken: de ontvoering van het jongetje door Dean Reeve, bijvoorbeeld, of die vreemde zaak waarbij er een dode man halfvergaan op de bank was aangetroffen in het huis van een geestelijk gestoorde vrouw. En hij werkte samen met Frieda Klein, natuurlijk. Er werd beweerd dat hij verliefd op haar was, hoewel niemand dat ooit in zijn gezicht had durven zeggen. Dugdale streek met zijn vinger langs de binnenkant van zijn boord. Maar waarom was Kernan in hem geïnteresseerd? Hij fronste zijn voorhoofd en staarde even voor zich uit. Toen stond hij op en liep naar de deur. Quarry zat aan de telefoon en was in een mompelend gesprek verwikkeld. Duidelijk over een privékwestie. Dugdale bleef in de deuropening staan tot Quarry hem opmerkte. In verlegenheid gebracht hing hij gauw op.

‘Alles in orde, Dan?’

‘Prima,’ antwoordde Dan abrupt.

Dugdale vertelde hem over de zoekgeschiedenis. ‘Neem contact op met Karlsson, zoek uit of hij ooit iets met Kernan te maken heeft gehad. Ik zal mevrouw Kernan bellen en haar vragen naar Karlsson. Hoe heette ze ook alweer?’

‘Sarah,’ zei Quarry.

‘Goed,’ reageerde Dugdale. ‘Ik ben verschrikkelijk met namen.’

 

Toen Sarah Kernan de telefoon opnam, informeerde Dugdale plichtmatig naar haar welzijn, of ze sliep, en hoe de begeleiding was die ze kreeg, voordat hij over de echte reden van zijn telefoontje begon.

‘We hebben de computer van uw echtgenoot bekeken en daaruit blijkt dat hij heeft gezocht naar iemand bij de politie, ene hoofdinspecteur Malcolm Karlsson. Wij vroegen ons af of u ons daar misschien meer over zou kunnen vertellen.’

‘Die naam zegt me niks.’

‘Heeft uw man in de afgelopen tijd te maken gehad met de politie?’

‘Daar heb ik niets over gehoord. Denkt u dat hij in de problemen zat?’

‘Daar is ons niets van bekend. Kan het zijn dat hij getuige van iets is geweest?’

‘Ik weet het niet. Maar hij vertelde me niet altijd alles.’

‘Uw echtgenoot moet Karlssons naam hebben gekend, anders had hij online niet op die naam gezocht. En hij moet er ook een reden voor hebben gehad.’

‘Het enige wat ik u kan vertellen is dat ik die naam nooit eerder heb gehoord. Misschien was hij een klant?’

Dugdale dacht niet dat de kans groot was dat een hoofdinspecteur zich bezighield met de inkoop van toiletpapier. ‘Kan er iets zijn geweest wat hij aan Karlsson had willen vertellen?’

‘Ik weet het niet, ik heb geen idee wat. En zou hij dan niet gewoon naar het politiebureau hebben gebeld? Of naar het alarmnummer?’

Er viel Dugdale iets in. ‘Nam uw man zijn laptop mee naar zijn afspraken?’

‘Sorry, maar ik weet niet zoveel over het werk van mijn man… mijn overleden man…’

Dugdale hoorde een onderdrukte snik. ‘Het spijt me, dit moet heel moeilijk voor u zijn. Als u liever hebt dat ik een andere keer bel…’

Hij hoorde kuchen en snuiven. Opeens wenste hij dat hij een vrouwelijke politiemedewerker had gevraagd mevrouw Kernan te bellen. Vrouwen waren beter in dit soort dingen. Empathisch. Geduldig. Tolerant.

‘Nee, ik wil helpen.’

‘Deelde hij zijn laptop met iemand?’

‘Ik heb mijn eigen computer. En Ned zat op de universiteit tot dit allemaal gebeurde.’

Ze snoot haar neus.

‘Maar iedereen kon die laptop gebruiken, hij stond open en bloot in huis,’ hield hij vol.

‘Hij stond altijd in zijn kamertje. Daar komt nooit iemand.’

‘Deed hij de deur op slot?’

‘Nee. Maar er komt nooit iemand langs. Een vriendin van me soms, op de thee. En mijn zus.’

Dugdale wist wanneer hij niet verder kwam, wanneer er niets meer te vragen viel. Hij vroeg of ze hem wilde bellen als haar iets te binnen schoot, maar vermoedde dat dat niet zou gebeuren. Hij verbrak de verbinding en trommelde peinzend met zijn vingers op zijn bureau. Hij had het gevoel dat er iets niet klopte, maar wat?

 

Terwijl Dugdale het telefoongesprek met Sarah Kernan voerde, liep Quarry over Lincoln’s Inn Fields. Hij had te horen gekregen dat Karlsson een afspraak had in een pub die de Admiral Hood heette. Het was vroeg in de avond en de bar werd bevolkt door ontsnapte kantoormuizen. Een grote kale man in een grijs pak zat in zijn eentje met een biertje voor zich aan een tafeltje de avondkrant te lezen.

‘Bent u Malcolm Karlsson?’ vroeg Quarry.

De man keek geïrriteerd op.

‘Ik zit hier,’ hoorde Quarry een stem achter zich.

Quarry keerde zich om. Er gebaarde een man met kort, donker haar en een alerte, licht ironische blik naar hem. Ondanks zijn pak en stropdas zag hij er niet uit als een rechercheur. Eerder als een leraar of iets dergelijks. Er zaten twee vrouwen bij hem. De ene was jong, had bruin, strak naar achteren gebonden haar, een stuurs gezicht en keek wantrouwend, bijna vijandig, naar hem op. Ze droeg een donkere, ruimvallende broek en een bruine trui. De andere vrouw was duurder gekleed, haar ronde gezicht werd omlijst door krullen, om haar pols zat een hele reeks armbanden en ze had oorbellen in, haar lippen glansden van de lipgloss en ze was gehuld in een wolk van parfum die Quarry daar waar hij stond al kon ruiken. Ze vormden een ongemakkelijk groepje met z’n drieën; duidelijk geen vrienden, maar ook geen zakenconnecties. Quarry voelde meteen een spanning tussen hen.

‘Dit is mijn collega, Yvette Long,’ zei Karlsson. ‘En dit is Liz Barron, journaliste. Heeft dit bezoek met werk te maken?’

‘Ja.’

Karlsson richtte zich tot Liz Barron. ‘Kunt u ons even alleen laten?’

Barron trok een gezicht, bijna pruilend, stond op en liep door het café naar buiten.

‘Er zijn niet veel misdaadverslaggevers meer,’ merkte Karlsson op, ‘maar Liz Barron is een van hen. Ze heeft er een neus voor. En,’ voegde hij eraan toe, ‘ze lijkt altijd te weten waar ze ons kan vinden.’

‘Dat waardeert u niet echt, zo te horen.’

‘Tja, wat zeggen ze ook weer over nieuws? “Dat is iets wat iemand niet gedrukt wil zien.” Waar wilde je me over spreken?’

‘Hebt u gehoord over het auto-ongeluk in Hampstead?’

Eerst leek Karlsson niet te weten waar hij het over had, maar toen Quarry wat meer details gaf, knikte hij. ‘Ik heb er iets over gelezen.’

‘Dat is nu een moordonderzoek.’

‘En?’

‘Hebt u er bezwaar tegen als ik eerst even iets te drinken voor mezelf haal?’ vroeg Quarry.

‘Ik ga wel,’ zei Long abrupt en ze liep naar de bar om een gin, een flesje tonic en een zakje chips voor Quarry te halen.

Toen ze terugkwam, dronk Quarry de helft van zijn gin in één keer op. ‘Het slachtoffer is een vertegenwoordiger, ene Geoffrey Kernan. Kent u die?’

Zowel Karlsson als Long keek verbaasd.

‘Wat bedoel je?’ vroeg Karlsson.

‘Er zitten een aantal vreemde kanten aan de zaak. Hij zat in z’n eentje in de auto, toen die op een aantal mensen inreed. Maar toen was hij al dood en de auto was gestolen. En een paar dagen eerder had hij op zijn laptop gezocht naar u.’

‘Dat kan een andere Malcolm Karlsson zijn geweest.’

Quarry haalde een stuk papier uit zijn zak, vouwde dat open en legde het op de tafel neer. Karlsson zette zijn leesbril op en bekeek het.

‘Dat is de lijst van wat hij heeft gevonden. Grofweg een overzicht van wat u de laatste twee jaar hebt gedaan.’

‘Hoe was zijn naam ook weer, zei je?’

‘Kernan. Geoffrey Kernan.’

Karlsson wierp een blik op Yvette Long. ‘Zegt die naam jou iets?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik zal het checken op het bureau,’ zei ze. ‘Eens rondvragen. Maar mij klinkt-ie niet bekend in de oren.’

Quarry haalde een foto uit zijn zak en gaf die aan Karlsson.

Long en Karlsson bestudeerden hem.

‘Helaas. Ik zou je graag helpen, maar ik kan niets bedenken,’ zei Karlsson.

Quarry gaf Karlsson zijn visitekaartje. ‘Voor het geval dat,’ zei hij, en hij stond op.

‘Als je Liz Barron ziet,’ zei Karlsson, ‘stuur haar dan maar terug naar binnen, zodat we haar beleefd kunnen vertellen dat we haar niets te vertellen hebben.’

Quarry liep de bar uit en zag dat Liz Barron op het trottoir een sigaret stond te roken. Hij knikte naar haar. ‘Ze verwachten u weer binnen,’ zei hij.

Ze leek geen haast te hebben om haar sigaret uit te maken. ‘Wat zeiden ze over mij?’ vroeg ze. ‘Niet veel goeds, wed ik.’

‘We hadden andere dingen te bespreken.’

‘Nog iets interessants?’

‘Gewoon, een lopend onderzoek.’

‘Van hem of van jou?’

Quarry fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik kan u verwijzen naar de persvoorlichter als u wilt.’

Barron opende haar handtas en haalde er een kaartje uit. Quarry kon een glimlach niet onderdrukken.

‘Is er iets amusants?’ vroeg Barron.

‘We geven elkaar allemaal kaartjes,’ zei Quarry. ‘Ik heb net het mijne aan hoofdinspecteur Karlsson gegeven.’

‘Dus leren we elkaar allemaal kennen.’

Hij keek naar haar visitekaartje. ‘Waarom geeft u me dit?’

‘Ik ben altijd geïnteresseerd in…’ Ze zweeg. ‘Eh… interessante dingen. Bovendien ben ik uiterst discreet en regel ik mijn zaakjes op professionele wijze.’

‘Professionele wijze?’

‘Ik ben altijd bereid te betalen voor iemands tijd.’ Ze zweeg weer afwachtend, maar Quarry reageerde niet. ‘Om de kosten te dekken.’

‘Ik vermoedde al dat u dat bedoelde.’

‘We moeten eens een keer een drankje drinken samen. We kunnen vast wel iets voor elkaar betekenen.’

Voordat hij kon reageren, gooide ze haar brandende peuk op de grond en liep naar binnen. Hij hoorde een berichtje binnenkomen op zijn telefoon. Dat zou Maggie wel weer zijn.