7
De rit met de metro naar Swiss Cottage was ingewikkeld. Toen ze het station uit was, moest Lola de route steeds checken op haar telefoon. Maar dit was in ieder geval beter dan in de bibliotheek zitten. Uiteindelijk stond ze voor een industrieel gebouw dat uit de toon viel in deze dure woonwijk. Op de koperen plaat naast de deur stond: THE WAREHOUSE. Ze keek omhoog. Ja, het leek op een oud pakhuis, hoewel het was opgeleukt met felgekleurde raamkozijnen en een kleurige abstracte tegelfries net onder het dak langs de voorgevel. Ze duwde de glazen deur open en stapte een kleine ontvangstruimte binnen, met veel licht hout, kleurige kussens en een comfortabele bank. Er zat een meisje van ongeveer haar eigen leeftijd achter een balie naar haar telefoon te staren. Ze keek op.
‘Ik zou Frieda Klein graag spreken,’ zei Lola.
‘Heb je een afspraak?’
‘Niet echt. Ik bedoel nee.’
‘Ga maar even zitten.’
Lola zonk neer op de zachte crèmekleurige bank en besefte dat ze niet had nagedacht over wat ze tegen Frieda Klein zou zeggen als ze haar ontmoette. Misschien konden ze gewoon even kletsen en zou ze dan proberen haar een paar tips voor haar scriptie te ontfutselen.
Er kwam een vrouw de trap af. Haar hakken tikten op de harde vloer. Ze praatte even met het meisje achter de balie en keek toen om naar Lola. De vrouw had donker haar en donkere ogen, aan haar vingers schitterden vele ringen en ze had een witte blouse aan met daaronder een verrassend extravagante lange rok met blauwe, rode en amberkleurige strepen. Ze kwam naar Lola toe en ging naast haar zitten.
‘U ziet er heel anders uit dan op de foto’s,’ zei Lola.
‘Welke foto’s?’
‘Die in de kranten. Maar ik ben blij dat u even tijd voor me hebt.’
De vrouw keek haar ietwat verbouwereerd aan en toen ontspande haar gezicht in een glimlach. ‘Je dacht dat ik Frieda Klein was?’
Ze had een buitenlands accent. Spaans? Was Frieda Klein Spaans? Daar had niets van in de kranten gestaan.
‘Dat bént u toch?’ vroeg ze aarzelend.
‘Ik ben een collega van haar.’ Het bleef stil. De vrouw leek te wachten totdat Lola iets zei, maar Lola kon niks bedenken, dus ging de vrouw verder. Op geruststellende toon zei ze: ‘Als je een afspraak wilt met dokter Klein, is het het handigst als je een verwijzing van je huisarts hebt.’
Weer een stilte.
‘Ik ben niet echt een patiënt,’ zei Lola.
‘Waarom ben je dan hier?’
‘Ik ben studente.’
‘Voor trainingen en stages vul je het aanmeldingsformulier in op de website. Zomaar langskomen werkt niet.’
‘Zo’n student ben ik niet. Ik wil Frieda Klein alleen even spreken.’
‘Dat willen heel veel mensen.’
‘Ik ben bezig met een scriptie. Ik wilde haar wat vragen stellen.’
‘Waar gaat die scriptie over?’
‘Over Frieda Klein.’
‘Wat studeer je dan?’ Plotseling klonk ze een stuk minder vriendelijk.
‘Criminologie. Ik heb van mijn supervisor te horen gekregen dat ze een interessant onderwerp zou kunnen zijn.’
De vrouw stond op. ‘Nee,’ zei ze.
‘Wat bedoelt u?’
‘Dokter Klein is er niet.’
‘Weet u wanneer ze er wel is?’
‘Ze is weg.’
‘O? Op vakantie?’
‘Dat is jouw zaak niet,’ zei de vrouw inmiddels flink geïrriteerd.
‘Hebt u haar nummer? Of haar e-mailadres?’
‘Dokter Klein hecht aan haar privacy.’
‘Dat kan wel zijn, maar ik heb een heleboel over haar in de kranten gelezen, dus als ze één ding niet heeft, is het privacy.’
‘Je kunt nu beter gaan,’ zei de vrouw, intussen echt boos.
Er kwam een jonge man bij hen staan. Hij was lang en mager en droeg een wijde zijdeachtige broek, een trui die Lola zelf wel zou willen hebben en zware laarzen. Zijn lichtbruine haar was bijeengebonden in een staartje en hij had verschillende piercings.
‘Kan ik iets doen?’
‘Nee, ze gaat net weg.’ De vrouw keek Lola nog een keer woedend aan en keerde zich toen om.
‘Echt vriendelijk is ze niet,’ liet Lola zich ontvallen tegen de jonge man.
‘Ze beschouwt het als haar taak om iedereen te beschermen.’
‘Ben je hier patiënt?’
‘Ik werk hier.’
‘O, ben je therapeut? Zo zie je er niet uit.’
‘Hoe ziet een therapeut er dan uit?’
‘Eh… Ik weet niet. Ouder. En ernstiger, met een baard en een bril en…’ Ze bekeek hem twijfelend. ‘ … anders gekleed.’
Hij schoot in de lach. ‘Bedoel je dat we allemaal op Freud moeten lijken?’
‘Hoe heet je?’
‘Jonah Martin. En jij?’
‘Lola Hayes. Ken je Frieda Klein?’
‘Ik vrees van niet. Ik ben hier pas vorige week begonnen. Maar op een bepaalde manier ken ik haar natuurlijk wel. Zij is verweven met deze plek.’
‘Weet je hoe ik haar kan bereiken?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee. En als ik het wist zou ik je dat waarschijnlijk niet vertellen.’
Een minuut later stond Lola buiten op het trottoir zonder te weten hoe ze Frieda kon bereiken. Tien minuten later, toen ze terugliep naar het metrostation, ging haar telefoon. Het was Hal Bradshaw.
‘O!’ riep ze verschrikt uit. ‘Heb ik iets fout gedaan?’
‘Helemaal niet.’ Hij lachte gemaakt. ‘Ik bel gewoon naar aanleiding van ons gesprek over Frieda Klein.’
‘Echt? Nou, dat is heel vriendelijk van u.’
‘Hoe gaat het?’
‘Niet best. Ik kom net van The Warehouse in Swiss Cottage. Ze schijnt ergens heen te zijn en ik kan geen contact met haar opnemen.’
‘Echt niet? Dat is vreemd. Maar in dat geval heb ik wel een ander idee. Frieda Klein is opgeleid door Reuben McGill. Vroeger was hij beroemd… of berucht eigenlijk. Het is maar hoe je het bekijkt. Hij is altijd een van Frieda Kleins beste vrienden geweest en woont in Primrose Hill. Dat is te lopen vanaf daar.’
‘Wat? Nu?’
‘Ja, nu! Hij kent haar geheimen het beste van iedereen. Ga bij hem langs en bel me dan terug om me te laten weten hoe dat is verlopen.’
Hij gaf haar het adres. Lola voelde zich niet prettig bij zijn plannen en dat gevoel had ze nog steeds toen ze twintig minuten later aanbelde bij Reuben McGill. Achter de voordeur hoorde ze geschuifel en toen werd die geopend door een slonzige figuur van ergens in de zestig. Hij was ongeschoren en liep op blote voeten, had warrige grijze krullen en kringen onder zijn ogen en droeg een geruit overhemd. Lola vertelde dat ze voor Reuben McGill kwam.
‘Dat ben ik.’
Terwijl Lola uitlegde waarvoor ze kwam, werd zijn gezichtsuitdrukking steeds wantrouwiger. Toen ze klaar was, vroeg hij grommend: ‘Hoe kom je aan dit adres?’
Om de een of andere rare reden had Lola plotseling zin om hem iets op de mouw te spelden. Maar ze kon niks bedenken, dus hield ze het bij de waarheid. ‘Dat heeft professor Bradshaw me gegeven.’
Ze had verwacht dat hij neutraal of misschien geïrriteerd zou reageren. Niet dat hij in een hese schaterlach zou uitbarsten.
‘Hal Bradshaw,’ zei hij, alsof de naam op zich al heel grappig was. Toen ging zijn lach over in een benauwde hoest. Hij gebaarde dat ze binnen moest komen. Een beetje beschroomd volgde ze hem naar de woonkamer. Het was er nogal rommelig, met overal boeken, jassen en flessen. In de fauteuil lag een lapjeskat te slapen.
‘Josef!’ riep Reuben met zijn ogen nog steeds op haar gericht. ‘Kom eens, dit moet je zien!’
Lola hoorde iemand de trap af komen, waarna er een man met donker haar en gevoelvolle ogen de kamer in kwam. Hij droeg een T-shirt, een spijkerbroek met verfvlekken en ruige laarzen die meer geschikt waren voor buiten.
‘Ze is studente,’ zei McGill. ‘En ze wil een scriptie over Frieda schrijven.’
‘Vreemd.’
‘En ze is hierheen gestuurd door Hal Bradshaw.’
Dat leek Josef ook al grappig te vinden: er verscheen een glimlach op zijn gezicht. Wat is er zo leuk aan Bradshaw? vroeg Lola zich enigszins verward af.
‘Wil je iets drinken?’ vroeg McGill.
‘Thee bedoelt u?’
‘Ik dacht aan iets sterkers.’
‘Daarvoor is het nog een beetje vroeg.’
‘Voor studenten is het nooit te vroeg, dacht ik.’
‘Soms wel.’
‘Dus je bent bevriend met Hal Bradshaw?’
‘Nee, niet bevriend. Ik heb hem maar één keer gesproken. Mijn supervisor zei dat professor Bradshaw Frieda Klein kent. Dus ben ik naar hem toe gegaan en toen verwees hij me naar u.’
McGill begon weer te glimlachen.
‘Is daar iets grappigs aan?’ vroeg Lola.
‘Heb je Road Runner weleens gezien?’ vroeg McGill.
‘Ik geloof van niet,’ zei Lola.
McGill keek Josef aan. ‘Jij?’
‘Road Runner?’ vroeg Josef peinzend. ‘Is een auto?’
‘Dit is hopeloos,’ zei McGill. ‘Het is een tekenfilm. Die zouden jullie eens moeten kijken, allebei.’ Hij schudde zijn hoofd verdrietig. ‘Nou, Road Runner is een soort vogel. En er is een coyote die Road Runner probeert te vangen met allerlei slimme trucjes. Maar het lukt hem nooit. Als je het kende,’ zei hij met zijn ogen op Lola gericht, ‘en Bradshaw ook kende op de manier waarop wij hem kennen, zou je meteen snappen dat Bradshaw net Wile E. Coyote is en Frieda Road Runner.’ Hij zweeg even. ‘Je moet het maar eens kijken. Het is heel grappig. Je kunt het vast op YouTube vinden.’
Het bleef weer even stil.
‘Ik ben er niet op uit om dokter Klein te vangen, ik wil alleen een scriptie over haar schrijven,’ zei Lola. ‘Over alles wat ze heeft gedaan.’
McGill en Josef keken elkaar aan.
‘Het punt is,’ zei McGill, ‘dat ze weg is.’
‘Ik weet dat ze weg is,’ zei Lola. ‘Ik ben bij haar huis geweest. En ik kom net van The Warehouse waar een of andere vrouw me als een crimineel behandelde.’
‘Tja!’ zei McGill opgewekt. ‘Paz is een heks.’
‘Wat is het probleem? Waarom kan ik haar niet gewoon bellen? Als ze weg is, kan ik haar toch e-mailen of zoiets? Ik wil haar gewoon een paar vragen stellen.’
‘Niet makkelijk,’ zei Josef hoofdschuddend.
‘Kunnen jullie me dan tenminste vertellen waarom jullie me niks willen vertellen?’
‘Dan zouden we je toch iets vertellen,’ zei McGill. ‘Luister, Layla –’
‘Lola.’
‘Wij zijn zo vriendelijk geweest met je te praten. Ik denk dat het gemakkelijker zou zijn als je een ander onderwerp zoekt voor je scriptie.’
‘Maar nu ben ik juist super geïnteresseerd geraakt door jullie.’
Toen ze de voordeur uit ging, botste ze bijna tegen een jonge vrouw op die naar binnen wilde. Ze had rechtopstaand zwart stekeltjeshaar en zwaar met kohl omrande ogen, en droeg stoere laarzen en een leren jack. Lola vond haar een beetje angstaanjagend, maar het meisje glimlachte naar haar en plotseling leek haar gezicht onder al die make-up lief en kwetsbaar.
‘Hai,’ begroette het meisje haar.
‘Hé Chloë,’ riep Josef vanuit de gang.
Dus dit was Frieda’s nichtje. Lola had over haar gelezen in de krant. Ze draaide zich om, maar op dat moment viel de voordeur dicht.
Lola zat tegenover Liz Barron in het kantoor van de krant in Canary Wharf. Het lag op de zeventiende etage. Het uitzicht was prachtig: aan de overkant van de Theems lag het Millennium Dome als een witte stekelige schildpad te baden in de heldere middagzon. Ze maakte haar blik er met moeite van los en richtte haar aandacht op de opgewekte, glimlachende vrouw tegenover haar. Ze had glanzend haar, glimmende lippen en was een en al vriendelijkheid. Lola kreeg er gewoon een ongemakkelijk gevoel van.
‘Ik heb de krantenartikelen over Frieda Klein doorgenomen,’ begon Lola. ‘U lijkt meer over haar te hebben geschreven dan wie ook.’
‘Ja, en dat was geen makkelijke klus, kan ik je vertellen,’ reageerde ze. ‘De meeste mensen houden van aandacht. Ze willen graag in de krant of op de televisie. Maar Frieda niet. Er hing iets mysterieus om haar heen. Ik heb haar geïnterviewd, aangespoord meer te vertellen, maar ze hield niet van de spotlights.’
‘Waarom deed ze dat interview dan?’
Barron schudde haar hoofd. Haar haren dansten met haar mee. ‘Misschien moet je psycholoog zijn om die vraag te kunnen beantwoorden, maar ik heb mijn best gedaan dat te doen. Ik heb altijd gedacht dat ze een duistere kant had, iets waardoor haar grootste angsten ook een bepaalde verleiding voor haar hadden. Daar heb ik over geschreven. Een lang artikel over vrouwen die aangetrokken worden door geweld, duisternis en dood.’
‘Ja, dat heb ik gelezen.’
‘Het leverde een geweldige respons op!’
Lola knikte zonder interesse. Zij voelde zich helemaal niet aangetrokken tot geweld, duisternis en dood.
‘Ik vraag me af hoe het haar zal vergaan,’ merkte Liz Barron peinzend op.
‘Hoe bedoelt u?’
‘Ze is betrokken geraakt bij het onderzoek naar Hannah Docherty. Dat is niet goed afgelopen. En pas geleden die zaak met Daniël Blackstock. Ik kende hem. Het gebeurde recht onder mijn neus. Wat ik probeer te zeggen is dat ik denk dat ze er slecht aan toe is.’ Ze keek Lola nadenkend aan. ‘En jij schrijft een scriptie over haar. Wat vond je van Frieda?’
‘Ik heb haar niet kunnen traceren.’
‘Hè? Hoezo? Heb je haar adres niet?’
‘Daar is niemand thuis. Er ligt een stapel post. En ik ben naar haar werk geweest. Daar zeiden ze dat ze weg was, niet bereikt kan worden en ze niet weten wanneer ze terugkomt.’
‘Echt?’ Liz Barrons ogen lichtten op. Ze pakte een pen en noteerde iets op het notitieblok voor haar. Toen keek ze op. ‘Wat ben je nog meer te weten gekomen?’
Toen hun gesprek ten einde was, liep Liz Barron met Lola mee naar de lift. Ze drukte op de knop. En nog een keer. Met een innemende glimlach naar Lola zei ze: ‘Als je iets interessants te weten komt, moet je het laten weten. Goed?’
‘Ik denk niet dat dat gaat gebeuren.’
De lift was er nog steeds niet. Liz Barron drukte nog een keer op de knop. ‘Ik maak mezelf altijd wijs dat de lift eerder komt als je een paar keer achter elkaar op de knop drukt.’
Eindelijk stopte de lift op hun etage. Lola stapte in. Toen de deuren dichtgingen, stak Barron haar hand ertussen om ze te blokkeren.
‘Ja?’ vroeg Lola.
‘Ik wilde alleen nog even zeggen dat mensen die betrokken raken bij Frieda Klein…’
‘Ja?’
‘Ik weet niet… Kijk uit, dat is alles. En hou me op de hoogte.’
Ze trok haar hand terug en de deuren gingen dicht.