4

 

 

‘Waar komt deze vandaan? Toe maar, waag eens een gokje.’

Dan Quarry pakte zijn net ingeschonken glas whisky op, snoof eraan en nam een slokje. Hij dronk al een paar maanden niet meer. Een belofte aan zijn vrouw. Maar dit was een bijzondere gelegenheid. En iets drinken met zijn chef hoorde bij het werk. Het was verplicht. Hij rook opnieuw aan de whisky en proefde nog een keer. Dit was de vierde – of de vijfde? Ze smaakten onderhand allemaal hetzelfde.

‘Schotland?’ zei hij.

Hoofdinspecteur Bill Dugdale keek teleurgesteld. ‘Schotland? Als deze uit Schotland kwam had ik je de vraag niet gesteld. Dit is Japans! Lekker spul. Zacht. Heeft klasse.’

‘Ik wist niet dat ze in Japan whisky stoken.’

‘Je hebt nog veel te leren, Quarry. Over politiewerk en over whisky.’ Dugdale hief zijn glas. ‘Op de nor!’

Quarry leegde zijn glas. De uitspraak was die middag om iets over drie binnengekomen: schuldig aan alle tenlasteleggingen. Ze waren meteen naar de pub vertrokken, zowel de rechercheurs als de uniformen. Na een paar uur gezelligheid, elkaar joviaal op de rug slaan en sarcastische grappen over de falende verdediging, had Dugdale geknikt naar zijn kersverse ondergeschikte en was hij meegetroond naar een privéclub in een zijstraatje van Tottenham Court Road. Dugdale noemde dit een whiskyproeverij, alsof het een wetenschappelijk experiment was.

‘Als ik een mooi resultaat behaal,’ had Dugdale gezegd, ‘ga ik altijd een stuk of zes whisky’s proeven die ik nooit eerder heb gedronken.’

Een stuk of zes, dacht Quarry. Dat betekende dat hem er nog één, misschien twee, te wachten stonden. Hij bekeek zijn nieuwe chef. Een groot hoofd, kortgeknipt haar, een rond gezicht met bolle, rode wangen en lichtgrijze ogen. Maar Quarry’s vorige chef in Camberwell had hem verteld dat hij moest uitkijken voor Dugdale. Diens vorige ondergeschikte was heel plotseling geloosd. Niemand kon Quarry precies vertellen waarom, maar het maakte hem nerveus. Zo nu en dan had hij al een glimp te zien gekregen van wat er gebeurde als Dugdale iets niet beviel.

‘En? Wat is je favoriet tot nu toe?’ vroeg Dugdale.

Quarry probeerde zich te herinneren wat hij had geproefd. Die ene karamelachtige – misselijkmakend zoet. Die andere die rook naar het spul dat je op wondjes dept om te ontsmetten. Die ene waarvan Dugdale vertelde dat die recht uit het vat kwam: ‘Daar kun je beter een paar druppels water bij doen, jongen.’

Quarry’s eerlijke antwoord zou zijn: geen één. Hij hield niet van whisky. Hij hield niet van dit deel van rechercheur zijn, het drinken, het plagen, de camaraderie, het doen alsof alles oké en leuk was terwijl dat niet zo was. Hij keek om zich heen. Ze zaten in een kleine bar, waar een vrijmetselaarsachtige sfeer hing: drinkende mannen in pakken, met de koppen bij elkaar gestoken druk in gesprek, bezig met deals, met contacten leggen, met netwerken. Wat zouden ze van hem denken? Hij wierp een blik in de spiegel achter de bar en herkende zichzelf nauwelijks: bleek, ongeschoren, niet helemaal op z’n gemak. Wat Quarry echt wilde was een sigaret roken, buiten, in zijn eentje. En een kans om na te denken. Maar hij moest een keuze maken. De Japanse smaakte het minst naar whisky, bijna net alsof het helemaal geen whisky wás.

‘Deze,’ zei hij. ‘Hij is…’ hij zocht naar een goed woord, ‘… bescheiden.’

‘Bescheiden,’ zei Dugdale met een harde lach. ‘Dat is een goeie! Bescheiden! Prima keus, dat wel. Ik denk dat je de volgende dan ook wel zult waarderen.’

Maar voordat hij die kon bestellen, ging zijn telefoon. Dugdale keek geërgerd, maar binnen een paar seconden veranderde zijn gezicht totaal. Opeens stond het hard. Hij stelde een paar korte vragen, maar luisterde voornamelijk. Toen hij de telefoon weer in zijn zak had gestopt staarde hij een tijdje in gedachten verzonken voor zich uit, alsof hij was vergeten dat Quarry naast hem zat. Toen keek hij op.

‘We bewaren de bourbon voor een andere keer,’ zei hij.

‘Jammer.’

Dugdale keek hem met samengeknepen ogen aan.

Quarry voelde een nerveus steekje in zijn maag. Had hij sarcastisch geklonken?

‘Die auto in Hampstead, die stuurloos Heath Street af kwam rijden. Waar één man bij is omgekomen en de bestuurder dood was. Heb je daarover gelezen?’

‘Nee,’ zei Quarry.

Dugdale keek afkeurend, alsof hij vond dat Quarry dat wel had moeten weten, alsof dat bij zijn werk hoorde. ‘Die is vanaf nu ons probleem.’

 

Om tien uur de volgende ochtend zat Quarry aan de andere kant van Dugdales bureau met een dossier en een laptop vervaarlijk balancerend op zijn schoot. Dugdale pakte een pakje melk van het dienblad en schonk wat in zijn koffie.

‘Jij geen koffie, Dan?’ vroeg hij.

Quarry schudde zijn hoofd. ‘Ik heb er al te veel op.’ Hij was al vanaf vóór zevenen op het bureau en had allerlei materiaal over de zaak doorgenomen.

Dugdale grinnikte. ‘Je ziet eruit alsof je gisteravond wat te veel hebt gedronken.’

Quarry dacht even aan mogelijke antwoorden, maar hield ze allemaal voor zich.

‘Ik stel een team samen,’ zei Dugdale. ‘Maar voordat we dat bij elkaar roepen, moeten we helder hebben waar we staan.’

‘Daarom ben ik ook vroeg begonnen.’

‘En, waar staan we?’

‘Ik heb alle ondervragingen met de getuigen gelezen,’ begon hij.

‘Tijdverspilling,’ reageerde Dugdale. ‘Ze hebben allemaal iets anders gezien. Iemand zei zelfs dat er twee mensen in de auto zaten. En iemand anders zag dat hij het stuur omklemde en lachte.’ Hij nam een flinke slok koffie. ‘Soms vraag ik me af waarom we nog moeite doen om met ooggetuigen te praten.’

‘De auto is gestolen in Didcot,’ ging Quarry verder. ‘De eigenaar is op vakantie. Daarom is de diefstal niet gemeld.’

Dugdale fronste. ‘Weet je zeker dat hij op vakantie is? Heeft iemand dat gecheckt?’

Quarry keek naar zijn aantekeningen. ‘Dat is gecheckt. Hij zit op de Canarische Eilanden.’

‘Geluksvogel.’

‘Niet echt,’ merkte Quarry op. ‘Zijn auto is gestolen.’

‘Vergeet al die onzin,’ zei Dugdale. ‘We beginnen met wat echt belangrijk is. Een auto die stuurloos een straat in Londen af rijdt. De enige inzittende is een man die al dood is. Vermoord. Zat hij eigenlijk wel achter het stuur?’

Het bleef even stil.

‘Dat zal ik nagaan,’ zei Quarry.

‘De omstanders die de auto door de winkelruit hebben zien denderen, doen er niet toe. We weten wat er is gebeurd. Belangrijker is wat er boven op die heuvel gebeurd is. Dát zijn de getuigen die we nodig hebben.’

‘Voor zover ik weet, heeft de politie alleen omstanders op de plek des onheils ondervraagd.’

‘Wij zijn van de politie, wij kunnen getuigen opsporen. Wie degene is die deze auto van ik weet niet waar naar de top van Heath Street heeft gereden. Hij of zij moet het voertuig hebben verlaten en ervoor hebben gezorgd dat het verder de heuvel af reed. Dat is iets wat iemand zou opvallen.’

‘Als het inderdaad iemand is opgevallen, is dat in ieder geval niet bij ons bekend.’

‘Dus is het aan ons om die getuigen te vinden. En misschien staat er wel iets op een van de beveiligingscamera’s.’

‘We weten niet exact waar het is gebeurd.’

‘Ga er dan heen en zoek het uit!’ Dugdale wreef over zijn gezicht. ‘Je vermoordt een man, zet hem in een auto, laat die een heuvel af rollen en op een groepje mensen inrijden. Wat heeft dat te betekenen?’

Het bleef lang stil.

‘Wilt u daar antwoord op?’ vroeg Quarry.

‘Wat ik wil zijn beelden. Of een getuige. Maar daar kun je later achteraan. Eerst moeten we naar de weduwe en haar vertellen dat haar man is vermoord.’