31
Frieda stapte het huis binnen dat Chloë voor haar had geregeld en werd begroet door twee katten die met grote, ronde ogen naar haar opkeken. Ze duwde de deur dicht en bukte om ze te aaien. Ze snuffelden voorzichtig aan haar hand, maar stoven toen met trippelende pootjes de trap op. Frieda zette haar tas neer en keek om zich heen. Aan de muur hing een spiegel in een sierlijke gouden lijst. Ernaast hing een sleutel aan een spijker. Ze keek naar de sleutel in haar hand. Die was identiek. Ze begon het huis te verkennen. Links van de gang was de woonkamer die bestond uit twee samengevoegde kleinere kamers. De ruimte was knus aangekleed met een blauw handgeweven tapijt op de houten vloer en rustieke landschapsschilderijen aan de muren. Een andere kat, groot en zwart, lag opgekruld op de bank te slapen. Frieda aaide hem zachtjes over zijn kop. Hij bewoog even maar stond niet op. Hij was oud en tevreden. Frieda keek om zich heen om alle in- en uitgangen te inspecteren. Aan de andere kant van de kamer keek een raam met tralies uit over een kleine binnenplaats. Via die weg kon niemand naar binnen of naar buiten.
Ze keerde terug naar de gang en liep de trap op. Het was een klein huis. Aan de voorkant bevond zich een slaapkamer die uitkeek op de straat, met daarnaast een kleine badkamer en aan de achterkant van het huis nog een slaapkamertje. Op het bed lag een zwart-witte kat: in elke kamer leek wel een kat te vinden. Hij keek op naar Frieda en ze aaide hem over zijn rug terwijl ze uit het raam naar de tuin staarde. Ze zag dat de tuinen van dit huizenblok niet direct aan de tuinen van het volgende huizenblok grensden. Er zat een poort in de tuinmuur achterin, die toegang gaf tot een steegje dat parallel liep aan de straat. Dat maakte het huis minder veilig dan ze had gehoopt. Je kon zowel aan de voorkant als aan de achterkant naar binnen. Dat was iets om rekening mee te houden.
Ze liep de trap weer af en ging door het kleine gangetje naar de keuken aan de achterkant van het huis. De woning had ramen aan twee kanten, allemaal met dikke tralies ervoor, waarschijnlijk omdat je zo gemakkelijk kon binnenkomen via de steeg. Niet erg geruststellend. Aan de andere kant van de keuken zat een deur. Die gaf geen toegang tot de tuin, maar tot een eenvoudiger ruimte met een gootsteen en een wasmachine. Daar bevond zich nog een deur, met dikke tralies, die naar buiten leidde. Bij beide deuren stak de sleutel nog in het slot. Ze opende de deur naar buiten en stapte de tuin in. Die was betegeld, met een grindstrook langs de randen. Er stonden geen planten, behalve een enkele achtergebleven klimop in een grote pot in de hoek. Frieda bedacht meteen wat voor planten zij zou neerzetten om de ruimte wat op te vrolijken en moest glimlachen om de irrelevantie van dat soort gedachten. Dat was iets voor een ander leven, een leven dat zij niet leidde.
De muur achter in de tuin was vrij hoog, zo’n tweeënhalve meter, met een zware, vergrijsde houten poort in het midden. Frieda rammelde aan de koperen deurklink. Op slot. Ze liep terug naar de bijkeuken en keek om zich heen. Er hing nog een sleutel aan een haakje boven de wasmachine. Ze keerde terug naar de keuken. Ze had alles gezien en dacht dat ze het belangrijkste wel had onthouden. Leuk huis.
Frieda trok wat keukenkastjes open tot ze een longdrinkglas had gevonden. Dat vulde ze met water en dronk ze achter elkaar leeg. Toen vulde ze het nog eens en ging aan de keukentafel zitten. Ze pakte haar telefoon en belde naar Dugdales directe nummer.
‘Wat?’ zei hij. Het klonk kortaf. Zijn stem had een scherp randje dat ze nog niet eerder had gehoord.
‘Ik heb een andere plek gevonden,’ zei ze, maar voordat ze hem het adres kon geven, veranderde hij van onderwerp.
‘Ik heb uw jonge vriendin net ontmoet,’ zei Dugdale.
‘Hoe gaat het met haar?’
‘Ze is van slag.’
‘Heeft ze u meer kunnen vertellen?’
‘Er viel weinig te vertellen. Ze heeft het lichaam gevonden. Ze was in shock.’
‘Dat lijkt me logisch.’
‘Ze praatte veel over u. Alsof ze op u rekent.’
‘Ze bevindt zich in een zorgwekkende situatie.’
‘Ik moet u nog iets anders vertellen. Dat komt toch binnenkort naar buiten.’
‘Wat?’
‘We hebben de plek gevonden waar Reeve de lichamen bewaarde.’
‘Waar?’
‘Oost-Londen. Een garagebox in Barking, op een industrieterrein vlak bij de rivier. Er stonden vier vrieskisten.’
‘Leeg?’
‘Ja.’
‘Wat nu?’
‘Ik heb de commissaris gesproken. Als het aan haar ligt, zouden we u opsporen en onder surveillance plaatsen.’
‘Dat zou rampzalig zijn,’ zei Frieda.
‘Voor wie? U zou veilig zijn. Reeve kan u dan niet pakken.’
‘Dan pakt hij iemand anders.’
‘Tja, we doen wat we kunnen. We gaan daar langs de deuren, en ook in de buurt waar de jonge Jess Colbeck is vermoord. Maar het is wel duidelijk dat Reeve al een tijdje niet meer bij de garagebox is geweest. Waarschijnlijk niet meer sinds de moord op Liz Barron. Daarna had hij hem niet meer nodig. Oké, ik heb een pen. Geef me uw adres maar.’
Na het gesprek bleef Frieda nog even voor zich uit zitten staren. Toen herinnerde ze zich weer wat ze hier kwam doen. Op het aanrecht stonden dozen met kattenvoer opgestapeld. Ze haalde er vier zakjes uit en kneep ze leeg in vier etensbakjes, die ze vervolgens op de grond zette. De twee jonge katten drentelden al rond haar benen. Frieda besefte dat ze niet wist hoe ze heetten.
‘Jullie zijn A en B,’ zei ze tegen hen. Ze liep naar de gang en zag de kat die op het bed had gelegen naar beneden trippelen. ‘Jij bent C,’ zei ze, terwijl hij – of zij – langs haar heen naar de keuken liep. De laatste kat, D, lag nog steeds op de bank te slapen.
‘Oud beestje,’ zei Frieda terwijl ze hem optilde en naar de keuken bracht. Daar zette ze hem op de grond voor zijn etensbakje, maar D kon het eten blijkbaar niet meer zien of ruiken. Frieda moest zijn kop helemaal in het bakje duwen voordat hij het opmerkte en begon te eten.
Ze moest wat boodschappen halen, eten, afwasmiddel, zeep. Ze vertrok niet via de voordeur, maar ging achterom, deed de poort van het slot en liep door het betegelde steegje. Dat leidde onder een spoorbrug door naar een nog smaller steegje. Een korte wandeling bracht haar naar de drukte op Commercial Road.
Toen ze terugkwam, at ze een broodje en een simpele salade met tomaat en avocado. Ze had het gevoel dat ze een verkeerde afslag had genomen, en ze wist niet of ze op haar schreden moest terugkeren of maar gewoon moest doorgaan.
Ze ging naar bed in de slaapkamer aan de voorkant, en even later verschenen katten A en B in de deuropening, verkenden de kamer en sprongen naast haar op de dekens. Toen ze hen probeerde te aaien, stoven ze de kamer uit. Maar ze kwamen weer terug, en Frieda hoorde hun zachte ademhaling in het donker.
Ze lag uren wakker, denkend aan Jess, aan de lichamen in de vriezers, aan Lola, tot ze zich ineens afvroeg of ze de achterdeur wel op slot had gedaan. Dat moest toch wel. Maar ze wist het niet zeker. Dus stond ze op en liep in het donker naar beneden. Ze spitste haar oren, maar ze hoorde alleen het zachte verkeersgedruis en het gedender van een passerende trein. De achterdeur zat op slot. Natuurlijk had ze die wel op slot gedaan.
Chloë keek geschokt naar wat ze op de bovenste etage van Frieda’s huis aantrof. De vloer was opengebroken. Het raam aan de achterkant was verwijderd en het stuk muur eronder was deels gesloopt. De twee stalen balken hadden de houten exemplaren in de vloer vervangen en staken uit boven het platte dak van de badkamer. Josef en Stefan zaten in de hoek thee te drinken uit een thermosfles.
‘Mag ik je iets vragen?’ zei Chloë.
Josef knikte.
‘Heb je voor zoiets geen bouwvergunning nodig?’
Josef haalde zijn schouders op. ‘Valt niet op.’
‘Ik vind het anders behoorlijk opvallen.’
‘Nee. Niemand ziet vanaf de straat. Niemand kijkt erop. Als we klaar zijn, is net alsof altijd al zo was. Geen probleem.’
Chloë had hier van alles op kunnen zeggen. Ze had verhalen gehoord van mensen die waren vervolgd vanwege illegale verbouwingen, die het pand weer in oorspronkelijke staat terug moesten brengen. Ze twijfelde er niet aan dat Josef en Stefan hier een illegale verbouwing uitvoerden, met gestolen materiaal. Maar als je naar het grotere geheel keek, naar wat Frieda allemaal moest doorstaan, had Josef waarschijnlijk gelijk. Frieda verdiende haar kleine tuintje in de lucht.