26
Lola dwaalde door de kamers van het appartement. Buiten viel de regen gestaag uit de loodgrijze hemel. De druppels sloegen putjes in het kanaal. Het was niet eens echt licht geworden vandaag en het zou nu al snel weer donker worden. Ze voelde zich rusteloos, opgesloten en geïrriteerd. Ze liep naar de koelkast en deed hem open; een doosje eieren en vier tomaten. Ze beet in het rode vruchtvlees. Het sap spoot eruit en maakte vlekken op haar T-shirt. Ze pakte haar mondharmonica en speelde een paar noten, lusteloos. Ze bladerde door de potloodtekeningen in Frieda’s schetsblok: de hijskranen die ze door het raam konden zien, een glas water, een knoflookbol. Ze startte haar computer, deed een spelletje Tetris en ging daarna naar Facebook, hoewel ze het verschrikkelijk vond om posts van vrienden te zien en niet te kunnen reageren, niet eens iets te kunnen liken. Haar vingers jeukten terwijl ze door de opmerkingen scrolde en er sprongen tranen in haar ogen.
Er was een privébericht voor haar. Ze klikte erop. Het was van Jess. ‘Ik moet je spreken. Dringend. Waar je ook bent, kom naar huis zodra je dit ziet, maar vertel niemand iets. Ik wacht op je. Alsjeblieft, kom snel!’
Lola fronste haar voorhoofd. Ze stond op het punt te reageren maar dacht aan Frieda’s waarschuwingen en zag ervan af. Jess was een heel relaxte persoon: als zij zei dat het dringend was, was het dringend. Ze nam een besluit, en voordat Frieda terug kon komen en het haar zou verbieden, had ze haar jas al aan, haar veters gestrikt en stond ze buiten.
Karlsson zat op de bank, at een afhaalmaaltijd en keek naar het vroege avondnieuws op de televisie. Hij had een lange dag achter de rug en was moe, en het nieuws was nou niet bepaald opbeurend. Soms leek alles wat hij vroeger voor lief had genomen wel te worden verzwolgen door chaos en geweld. Hij pakte de afstandsbediening. Op dat moment ging de deurbel.
‘Hallo?’ zei hij terwijl hij het duister in staarde.
Het gezette silhouet van Dugdale deed een stap naar voren. De wind ritselde door de bladeren rond zijn voeten. Hij droeg een sjofele regenjas en zijn grijzende haar was nat van de regen. ‘Sorry dat ik je avond verstoor,’ zei hij.
‘Ach, die stelde toch niet veel voor. Kom erin.’ Hij opende de deur wijder en gebaarde dat hij binnen moest komen. ‘Kan ik je iets aanbieden? Iets warms? Whisky?’
‘Tegen een glas whisky zeg ik geen nee.’
Karlsson zette de televisie uit, ruimde de resten van zijn maaltijd op en gebaarde naar een stoel. Hij schonk twee glazen whisky in. ‘Wat brengt je hier?’
‘Ik heb Frieda Klein vandaag ontmoet,’ zei Dugdale plompverloren.
Karlsson bevroor en zette langzaam zijn whiskyglas terug op tafel – hij was bang dat hij het anders uit zijn handen zou laten vallen. ‘Hoe? Is alles goed met haar?’
‘Ze is bij me op het bureau geweest. Vanmiddag. Ze had informatie voor me. En hoe het met haar gaat – dat weet ik niet. Ze is nogal ondoorgrondelijk, nietwaar?’
Karlsson knikte.
‘Ze heeft een theorie,’ ging Dugdale verder en hij overhandigde Frieda’s brief aan Karlsson.
De paar minuten daarop zeiden ze geen van tweeën iets. Dugdale genoot van zijn whisky en Karlsson las de brief in opperste concentratie, in elkaar gedoken in zijn stoel met een somber gezicht. Uiteindelijk vouwde hij de brief op en gaf die terug aan Dugdale. Hij nam een slokje whisky. ‘Wat vind je ervan?’ vroeg hij.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Dugdale. ‘Het klinkt logisch, maar dat betekent nog niet dat het waar is. Ik moet zeggen dat ik er versteld van sta.’ Hij glimlachte. ‘Maar dat ga ik natuurlijk niet rondbazuinen.’
‘Nee.’
‘Ik ben ouderwets. Ik kijk naar bewijzen, volg sporen, verhoor mensen. Dit – verborgen rivieren en naamdagen en een man die dood zou zijn die een vrouw stalkt van wie hij houdt en die hij haat en wil bezitten en vernietigen – dit is een heel nieuw terrein.’
‘Ik weet het,’ zei Karlsson. ‘Dat had ik ook toen ik jaren geleden voor het eerst met Dean Reeve te maken kreeg.’
‘Klein denkt dat we ons moeten concentreren op de eerste moord.’
‘Dan moet je dat doen.’
‘Jij vertrouwt helemaal op haar, hè?’
‘Ja.’
‘Ze speelt gevaarlijk spel. Ze is op zoek naar Dean Reeve en hij is op zoek naar haar en op een gegeven moment zullen ze elkaar vinden.’ Dugdale haalde verbijsterd zijn schouders op.
‘Dan moeten wij er eerder zijn,’ zei Karlsson.
‘“Er”,’ zei Dugdale. ‘Waar dat ook mag zijn.’