36
Frieda hoopte dat Lola zich de volgende ochtend wat beter zou voelen, maar ze zag er haast nog slechter uit. Bleek, met donkere kringen rond haar ogen. Ze leek verdoofd, bijna alsof ze onder de medicijnen zat. Frieda zette thee en maakte havermoutpap als ontbijt. Dat leek allemaal niet tot Lola door te dringen en Frieda moest haar aansporen te eten, wat ze deed met trage, mechanische bewegingen. Maar ze zei niets en Frieda drong niet aan.
‘We gaan de deur uit,’ zei Frieda na het ontbijt.
‘Waarnaartoe?’
‘Je hebt nog wat meer kleding nodig.’
‘Moet dat?’
‘Een paar dingen maar.’
Voordat ze vertrokken, stopte Frieda haar laptop in een schoudertas en legde die op de keukentafel. Daarna liepen ze samen naar Commercial Road en volgden die een heel eind, tot aan Spitalfields. Lola zei nauwelijks iets. Het leek nog slechter met haar te gaan dan toen ze de deur uit stapten. Ze beet op haar lip en mompelde in zichzelf. Frieda keek haar bezorgd aan. Toen ze bij het winkelcentrum aankwamen, vond Frieda dat ze iets moest zeggen.
‘Soms is het goed om over iets te praten,’ zei ze. ‘En soms is het beter om helemaal niets te zeggen. Aan jou de keus. Maar je kunt het er altijd met me over hebben, oké?’
‘Niet nu.’
Ze liepen de grote Gap-winkel in.
‘Je hebt alleen kleding nodig voor de komende paar dagen. Maakt niet uit wat.’
‘Oké,’ zei Lola. ‘Wil jij wat ondergoed en sokken voor me halen?’
‘Natuurlijk.’
Frieda zocht wat ondergoed uit. Ze zag Lola aan de andere kant van de winkel met een grote stapel kleding in haar armen staan en liep naar haar toe.
‘Dat allemaal?’ vroeg ze.
‘Nee, maar ik wilde het even passen, in elk geval de broeken,’ zei Lola. Ze keek omlaag naar de stapel kleding die ze vasthield: drie spijkerbroeken, een blousejurk van spijkerstof, een sweater met een grote ster op de voorkant, twee simpele T-shirts en een grijze hoody. ‘Ik ben flink afgevallen door dit alles. Ik weet niet wat me nog past.’ Haar ogen stonden vol tranen. ‘Ik kwijn helemaal weg,’ zei ze.
‘Oké. Geef mij maar vast de dingen die je niet hoeft te passen.’
Lola gaf haar alles behalve de drie spijkerbroeken en verdween in de paskamer. Frieda wachtte. Ze had het veel te warm in de drukke winkel. Na een paar minuten kwam Lola weer naar buiten en gaf haar een van de spijkerbroeken aan.
‘Het meeste is in de uitverkoop, maar je hoeft niet alles voor me te kopen,’ zei ze met een blik op de stapel kleding die Frieda vasthield.
‘Dat vind ik niet erg,’ zei Frieda.
Toen ze klaar waren, liepen ze het winkelcentrum weer uit aan de kant van een grote kerk.
‘Zullen we teruggaan?’ vroeg Frieda.
‘We kunnen ook eerst even koffiedrinken? Ik voel me opgesloten in dat huis, alsof het een gevangenis is. Het voelt fijner om buiten te zijn.’
Frieda leidde haar naar een hippe koffiebar even verderop met allemaal verschillende tafels en stoelen. Ze kocht een zwarte koffie voor zichzelf en een thee voor Lola, en ze zaten zwijgend tegenover elkaar. Frieda zag hoe Lola aan haar mok zat te friemelen, met haar vinger over de rand streek, hem oppakte en weer neerzette, er van alles mee deed behalve de thee opdrinken.
Uiteindelijk keek ze Frieda aan. ‘Ik snap niet hoe jij dit doet. Wat jij allemaal hebt gezien, wat jij allemaal hebt meegemaakt. Ik snap niet hoe je je daardoorheen hebt geslagen. Jij bent veel sterker dan ik.’
‘Daar bestaat geen makkelijke oplossing voor,’ zei Frieda. ‘En waarschijnlijk ook geen moeilijke. Je gaat gewoon door, omdat dat beter is dan het alternatief. Maar je hebt mij altijd nog. Je kunt me alles vertellen en alles vragen. Je hoeft je niet te verstoppen voor de dingen die je het meest vreest. Soms is verstoppen het ergste wat je kunt doen. Dingen zijn vaak een stuk minder eng als je ze onder ogen ziet.’
Lola keek haar verschrikt aan.
‘Kom, tijd om te gaan,’ zei Frieda, en ze liepen het cafeetje uit.
Frieda pakte Lola bij haar arm toen ze Commercial Street overstaken in het drukke verkeer. Ze zag eruit alsof ze zo onder een vrachtwagen zou lopen of over de stoeprand zou struikelen.
‘Dit gaat zo niet langer,’ zei Frieda. ‘Je kunt dit jezelf niet aandoen.’
‘Later,’ zei Lola. ‘Ik kan nu niet nadenken. Ik kan er niet over praten.’
‘Ik vind dat je naar Karlsson moet gaan, dan brengt hij je naar een veilige plek. Dat zou beter zijn, Lola. Je kunt dit niet aan.’
‘Ik weet niet wat ik moet doen,’ zei Lola. ‘Ik kan niet meer nadenken.’
‘Dan denk ik wel voor je.’
Ze liepen dezelfde route terug naar Cable Street en sloegen het kleine zijstraatje in. Lola volgde Frieda gehoorzaam, op een paar passen afstand. Haar benen voelden slap, alsof ze een steile trap had beklommen.
Frieda maakte de deur open en ze stapten naar binnen.
Toen Frieda de deur achter zich dichtduwde, keek ze verwachtingsvol omlaag, op zoek naar de katten. Maar die waren er niet. Ze tikte op Lola’s schouder.
Lola keek naar Frieda, en ineens had ze het gevoel alsof ze droomde, alsof niets meer klopte en ze alle controle kwijt was.
Frieda’s gezicht stond volkomen kalm, maar ze hief haar vinger en drukte die tegen haar lippen.
Wat betekent dat? O ja. Stil zijn.
Frieda pakte Lola bij haar arm en leidde haar naar de keuken. Ze praatte op een toon die net niet helemaal normaal klonk, net iets te hard.
‘Laten we een kop thee zetten en mee naar boven nemen, oké?’
Lola snapte er niets van. Ze had net thee gehad. En ze had het niet eens opgedronken.
Toen ze de keuken binnenkwamen, pakte Frieda haar schoudertas van tafel en liep door naar de andere kant, terwijl ze Lola nog steeds aan haar arm meeloodste. Ze opende de deur naar de bijkeuken aan de achterkant van het huis.
Wat doet Frieda nou? Ze wilde toch naar boven gaan?
Op dat moment sloeg alles om. Frieda duwde haar de bijkeuken in. Ze rukte de sleutel uit het slot aan de keukenkant, smeet de deur achter zich dicht, stak de sleutel weer in het slot en stond ermee te rommelen. Ze kreeg de deur niet op slot.
Er is iemand in huis. Dat hoorde Lola niet alleen, ze voelde het ook. Zware voetstappen op de trap. Ze keek naar Frieda. De sleutel draaide om.
Frieda stapte langs haar heen en duwde de wasmachine schrapend over de vloer tot hij voor de keukendeur stond.
‘Wegwezen,’ zei ze.
Lola morrelde aan de deurklink van de buitendeur, maar ze kreeg hem niet open. Zit hij op slot? Ineens werd er op de andere deur gebonsd.
Frieda duwde haar opzij, kreeg de buitendeur open en sleurde haar mee de tuin in.
Toen bleef Frieda staan. Ze liep terug naar binnen, en vanaf dat moment leek alles heel langzaam te gaan, als in een droom, een droom waarin je onder water zwemt of door mul zand loopt.
Frieda kwam weer tevoorschijn met een sleutel in haar hand. Ze rende naar de poort, haalde hem van het slot en trok hem open. Lola kon zich niet meer bewegen. Frieda kwam terug en sleurde haar mee de steeg in. Ze wees naar links.
‘Rennen. Niet stoppen,’ riep ze.
Lola rende een paar passen en keek toen achterom. Frieda bukte zich om de poort op slot te doen. Lola begon weer te rennen, nu al buiten adem. Voordat ze het wist, liep Frieda naast haar, pakte haar bij de hand en trok haar mee.
‘Niet nadenken. Gewoon rennen.’
Lola voelde hoe ze werd meegesleurd, rechtsaf, linksaf, onder de spoorbaan door, een woonwijk in. Ze durfde niet om te kijken naar wat hen misschien achtervolgde.
Ze kwamen bij een drukke weg. Het was de weg die ze een paar minuten eerder nog waren overgestoken, maar nu voelde het als een heel andere wereld. Alles leek een waas van beweging, en te midden van alle lawaai en commotie zag Lola hoe Frieda haar hand opstak en een taxi aanhield.
Frieda duwde haar naar binnen en ze werd overspoeld door de geur van leer en schoonmaakmiddel.
‘Metrostation Mile End,’ zei Frieda fel, en Lola voelde de taxi wegrijden.
Frieda pakte haar telefoon en belde. ‘Hij was in het huis,’ zei ze. ‘Dean Reeve was in het huis. Hij wist waar we waren.’
‘Waar bent u nu?’ Dugdales stem klonk gejaagd.
‘We konden wegkomen. We zitten in een taxi.’
‘We?’
‘Lola is bij me.’
‘Hoe is het met haar?’
‘Hoe denkt u? Maar ze is niet gewond.’
‘Ik zal een team naar het huis sturen.’
‘Dat heeft geen zin.’ Frieda keek even naar Lola, die voor zich uit staarde. ‘Ik heb u verteld waar ik zat en u beloofde die informatie voor uzelf te houden, maar hij wist waar we waren.’
‘Ik weet niet hoe dat kan. Dat zal ik uitzoeken.’
‘Doe dat.’ Frieda stopte de telefoon weer in haar zak.
Toen ze bij Mile End uit de taxi stapten, was Lola compleet van de kaart.
‘Gaat het?’ vroeg Frieda.
Lola keek om zich heen en vervolgens omlaag naar de plastic zak die ze nog steeds in haar hand had.
‘Ik heb mijn nieuwe kleren bij me,’ zei ze. Toen bukte ze zich en gaf herhaaldelijk over op de stoep, terwijl ze zich bleef verontschuldigen.
‘Sorry,’ zei ze. ‘Het spijt me.’
Frieda pakte een zakdoekje, veegde Lola’s mond af en sloeg een arm om haar heen. ‘Het is goed,’ zei ze.
‘Het is niet goed. Het komt nooit meer goed.’
‘Iemand heeft informatie gelekt,’ zei Dugdale terwijl hij keek naar de mannen en vrouwen die zich in de kamer hadden verzameld. Zijn stem, anders zo kalm, trilde van woede. Hij balde zijn handen tot vuisten en zei nog eens, nu luider: ‘Iemand heeft gelekt. Dat is altijd onacceptabel. Maar in deze situatie is het ronduit verachtelijk. Horen jullie me? Dean Reeve is erachter gekomen waar Frieda Klein en Lola Hayes zich schuilhielden. Wie kende hun verblijfplaats? Wij – of in elk geval sommigen van ons. Heeft iemand daar iets op te zeggen?’
Er hing een gespannen stilte. Niemand durfde zelfs maar adem te halen.
‘Wij zijn van de politie. We zijn er voor ieders veiligheid, om mensen te beschermen tegen gevaar.’ Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek boos om zich heen. ‘Heeft iemand met de pers gepraat?’
Weer bleef het stil. Er kraakte een stoel.
‘Of geheime informatie over deze zaak met anderen gedeeld?’
‘Dat zouden we nooit doen,’ zei Quarry, maar zonder veel overtuiging. Hij wist heel goed dat dat wel gebeurde.
‘Het komende uur ben ik in mijn kantoor. Als iemand me iets te vertellen heeft, weet die me te vinden.’