37

 

 

‘Pak mijn arm,’ zei Frieda.

Lola haakte haar arm door die van Frieda, en Frieda voelde het meisje huiveren. Ze leidde haar door de straat en sloeg toen af door een opening in het ijzeren hekwerk. Ze lieten de drukke mensenmassa achter zich en werden ineens omringd door gras en grafzerken. Vóór hen doemde een grijze kerk op.

‘Dit is St Dunstan’s,’ zei ze terwijl ze Lola naar de ingang loodste. Het volgende moment stonden ze in het koele schemerdonker, omringd door de geur van hout en kaarsen. ‘Dit zijn de kerkklokken uit het “Oranges and Lemons”-versje, de klokken van Stepney. Dit is al meer dan duizend jaar een gebedsplaats. Ga zitten.’

Lola plofte neer op de houten kerkbank. Frieda reikte in de plastic zak van de Gap en haalde de grijze hoody eruit. Ze ritste hem open en sloeg hem om Lola’s schouders. ‘Ik moet even bellen,’ zei ze. ‘Blijf hier zitten.’

Lola knikte en leunde naar voren met haar hoofd in haar handen, alsof ze in gebed was. Frieda liep terug naar de ingang. Ze viste haar telefoon uit haar zak en belde.

 

Een halfuur later stonden Lola en zij op St Pancras Station, vlak bij het perron van de Eurostar. Mensen liepen in een gestage stroom langs hen heen, sommige in pak en met aktetas, andere met een rolkoffer of rugzak. Een kleuter viel vlak voor Frieda’s voeten op de grond en keek haar verbaasd aan, liggend op zijn rug totdat zijn moeder hem opraapte.

Frieda nam Lola mee naar een vegetarisch restaurant. Ze bestelde twee thee, een bakje kiemgroenten, een Griekse salade en twee broodjes.

‘Ik heb geen honger,’ zei Lola. ‘Niet na alles wat er is gebeurd.’

‘Normaal gesproken vind ik dat je mensen niet moet dwingen om te eten. Maar jij moet nu echt iets eten. Toe nou maar.’

Frieda keek toe terwijl Lola weifelend een paar happen van de salade nam.

‘Het gaat niet,’ zei Lola uiteindelijk.

‘Je hebt het in elk geval geprobeerd,’ zei Frieda. ‘Dat is het belangrijkste.’

‘Zijn we hier met een reden?’ vroeg Lola.

‘We hebben met iemand afgesproken.’ Frieda keek op haar horloge. ‘Maar dat duurt nog even.’

Ze zaten aan een tafeltje bij het raam en Lola keek naar de passerende menigte, de groepen schoolkinderen, de gehaaste toeristen met hun rolkoffers. Maar daar besteedde Frieda geen aandacht aan. Die leek gewoon maar wat voor zich uit te staren. Toen keek ze op, en Lola wist niet of Frieda nu vorsend naar haar keek, of naar iets achter haar.

‘Wat doen we nu?’ vroeg Lola. ‘Gewoon afwachten totdat Dean Reeve weer iets doet?’

‘Heb jij een beter idee?’

‘We kunnen wachten tot de politie hem te pakken heeft.’

‘Daar wacht ik al jaren op.’ Frieda legde haar hand op die van Lola. ‘Je kunt hier weggaan,’ zei ze. ‘Dat kan ik voor je regelen.’

Lola huiverde. ‘Dat durf ik niet,’ zei ze. ‘Hij zou me toch vinden.’

‘Zelfs niet na alles wat je hebt meegemaakt?’ zei Frieda. ‘Wat je hebt gezien?’

‘Zeker niet na dat alles.’

Frieda pakte een pen uit haar zak, vouwde een papieren servetje open en begon erop te tekenen.

‘Ongelooflijk,’ zei Lola. ‘Hij heeft ons bijna te pakken, we zijn bijna dood, maar jij blijft nog steeds doodkalm.’ Ze keek naar wat Frieda aan het tekenen was. Ze herkende de vorm, als spaken in een wiel. ‘Weer die rivieren van je?’

‘We proberen steeds te bedenken wat wij moeten doen. Maar de echte vraag is wat hij gaat doen. Hij had ons bijna te pakken, maar we zijn ontkomen. Hij had een plan. Toen moest hij improviseren. Maar het is allemaal niet gelopen zoals hij wilde. Dus de vraag is: wat gaat hij nu doen?’

Lola staarde haar apathisch aan. Frieda pakte haar telefoon en belde.

‘Ik had niet verwacht zo snel alweer van u te horen,’ zei Dugdale aan de andere kant van de lijn. ‘Is er iets gebeurd?’

‘Ik heb iets bedacht. Kent u Beverley Brook?’

‘Zou ik haar moeten kennen?’

‘Het is geen vrouw. Het is een rivier die door Richmond Park loopt.’

‘Die ken ik niet. Ik ben meer thuis in Oost-Londen. Hoezo?’

‘Reeve gaat alle ondergrondse rivieren af, een voor een, als de spaken van een wiel. Ik denk dat Beverley Brook misschien wel de volgende is.’

‘Hij gaat ze een voor een af,’ zei Dugdale. ‘Tja, zo kun je het ook noemen. U bedoelt dat hij er mensen vermoordt.’

‘Dat bedoel ik, ja.’

‘En wat verwacht u nu van ons? Dat we die hele rivier in de gaten houden?’

‘Daar is hij te lang voor. Hij loopt door Wimbledon, Richmond en Putney.’

‘Waarom vertelt u me dit dan?’

‘Zodat u erop bedacht bent. Misschien valt u iets op wat niet in de kranten komt.’

‘Een moord komt altijd in de kranten.’

‘Misschien is het geen moord. Misschien is het wel niets. Ik gok maar wat.’

‘Ik zal het in de gaten houden. Nog één ding: hebt u al een nieuwe verblijfplaats?’

‘Dat hoor ik zo.’

‘Gaat u me vertellen waar het is?’

Frieda keek naar Lola. Hun blikken kruisten. ‘We zullen zien,’ zei ze. ‘Voorlopig niet. Iemand heeft gelekt.’

‘Dat zal niet nog eens gebeuren.’

‘Voorlopig niet,’ herhaalde ze. ‘Laat het me alstublieft weten als u iets tegenkomt.’ Ze hing op.

‘Beverley Brook?’ vroeg Lola.

‘Ja,’ zei Frieda.

‘Is die vernoemd naar een vrouw die Beverley heette?’

‘Dat dacht Dugdale ook al. Hij is niet vernoemd naar een vrouw. Er leefden vroeger bevers in de rivier. Lang geleden.’

‘Wat gaat de politie nu doen?’

‘Dat is aan hen. Ze weten van de theorie over de rivieren en de naamdagen. Maar eigenlijk weten ze dan nog niets.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Elke dag is wel een naamdag. Dean richt zich niet op bepaalde types. Hij selecteert zijn slachtoffers op naam en wacht tot hun dag aanbreekt. Het zou best kunnen dat hij al meer mensen heeft vermoord en alleen maar wacht op het juiste moment om dat bekend te maken.’

‘En de politie kan niet bij Beverley Brook gaan posten?’

‘We weten niet voor hoelang dat zou moeten. Dagen. Weken. Misschien gebeurt er wel helemaal niets.’

‘Wat doen we dan nu?’

‘Frieda,’ klonk een bekende stem achter haar, en ze draaide zich om.

Walter Levin was gekleed in een krijtstreeppak en droeg een stropdas die van groezelig touw leek te zijn gebreid. Zijn schoenen glommen als gepoetste kastanjes. Zijn ogen achter de dikke brillenglazen leken op gladde kiezelstenen.

‘Bedankt dat u bent gekomen,’ zei ze.

‘Dat leek me beter dan bellen, gezien de situatie.’

‘U hebt vast gelijk. Lola, dit is Walter Levin.’

Hij pakte Lola’s hand zo stevig vast dat ze een kreet onderdrukte.

Frieda keek haar aan. ‘Ik moet iets met meneer Levin bespreken. Is het goed als we je even alleen laten?’

Lola knikte.

‘Ik moet naar de wc,’ zei ze.

Frieda wees naar een deur achter in het restaurant, pakte een briefje van twintig pond en legde het op tafel. Ze stond op en liep met Levin de stationshal in. Zijn joviale houding verdween.

‘Heeft iemand u verraden?’ vroeg hij.

‘Dean Reeve wist waar we waren.’

‘Weet u hoe hij daarachter is gekomen?’

‘Dat probeer ik te achterhalen. Ondertussen moet ik uitkijken wie ik in vertrouwen neem over mijn verblijfplaats.’

‘Hopelijk weet u dat u mij wel kunt vertrouwen.’

‘Hierin wel, in elk geval.’

Levin keek geamuseerd. ‘Zijn er dingen achtergebleven?’

Frieda schudde haar hoofd. ‘Niets belangrijks. Ik heb mijn laptop, telefoon en portemonnee meegenomen. Verder liggen er alleen nog wat kleren en toiletartikelen, en er staat wat eten in de koelkast. Dat moet worden weggehaald voordat de bewoners terugkomen. En ze hebben vier katten waarvoor moet worden gezorgd.’

Hij glimlachte. ‘Dat zal Jude wel een leuk klusje vinden. Ze klaagt altijd dat ze nauwelijks buiten komt.’

Frieda overhandigde hem de sleutels en noemde het adres. ‘Als onze spullen zijn weggehaald, moet de sleutel van de voordeur naar mijn nichtje Chloë, zodat zij hem aan haar huisgenoot kan teruggeven.’

‘Laat dat maar aan ons over.’

‘Wilt u haar adres?’

‘Ik heb haar adres.’

‘O ja?’

‘Vergeet niet dat we inmiddels al een aardig tijdje bevriend zijn.’

‘Noemt u dat bevriend?’ Frieda keek bedenkelijk. ‘Goed, waar stuurt u ons naartoe?’

‘Ik heb het opgeschreven.’ Hij klopte op zijn vele zakken en haalde toen een wit kaartje tevoorschijn. ‘Jock Keegan is er om vijf uur met de sleutels.’

‘Waar zijn de eigenaren?’

‘Daar hoeft u zich geen zorgen om te maken.’ Hij keek op de grote stationsklok. ‘En nu moet ik mijn trein halen.’

Samen liepen ze terug naar het restaurant. Ze zagen Lola al zitten voordat zij hen zag.

‘Gaat het wel goed met haar?’ vroeg Levin.

‘Hebt u het dossier gelezen?’

‘Ik weet dat ze het lichaam van haar vriendin heeft gevonden. Ze is ternauwernood aan Dean Reeve ontsnapt. Niet iedereen kan daarmee omgaan.’

‘Wat is het alternatief?’

‘Ik bedoel dat ze een risico zou kunnen worden. Voor u.’

Frieda keek hem fel aan. ‘Een risico? Wat bedoelt u daarmee?’

‘Ik bedoel dat we altijd iets kunnen regelen. Om u te helpen.’

‘En haar ook?’

‘Vanzelfsprekend.’

‘Op dit moment weigert ze bij me weg te gaan. Misschien verandert dat nog. Maar bedankt.’

Levin keek Frieda bezorgd aan. ‘Deze keer hebt u geluk gehad,’ zei hij. ‘Dankzij uw alertheid, uiteraard. En u was goed voorbereid. Maar daar zal hij van leren.’

‘Dus dit mag niet nog eens gebeuren.’

Levin stak zijn hand uit, maar Frieda schudde haar hoofd. ‘Waarom?’ vroeg ze.

‘Wat bedoelt u?’

‘Dit is de laatste keer dat we elkaar zullen zien.’

‘Dat moet u niet zeggen,’ zei Levin. ‘Dat klinkt morbide.’

‘Hoe het ook afloopt, ik ben klaar met dit alles.’

‘Met het hele politiegebeuren, bedoelt u?’

‘Ja, precies. Dus ik wil het weten: waarom ik? Waarom koos u ervoor om mij te helpen, of te gebruiken, of hoe u het ook wilt noemen?’

Levin keek om zich heen. ‘Dit lijkt me eerder iets om met een drankje bij een knappend haardvuur te bespreken, niet in een druk station.’

‘Laat maar. Ik had toch geen antwoord verwacht.’

‘Nee, dokter Klein. Ik wil best antwoorden.’ Er verscheen een ongebruikelijke uitdrukking op Levins gezicht. Hard, sluw, een beetje beangstigend. Een glimp van hoe hij echt was. ‘Een paar jaar geleden dronk ik iets in Whitehall.’ Hij glimlachte flauwtjes. ‘Ik geloof dat ik zowaar bij een haardvuur zat. En de man met wie ik had afgesproken, een man wiens oordeel ik respecteer, vertelde me over iemand die me wellicht zou interesseren. Hij had het over u, uiteraard, en uw betrokkenheid bij de zaak-Dean Reeve. We deden wat onderzoek naar u, en naar de tragische zelfmoord van uw vader…’

‘Als u nu iets gaat zeggen als “Van elke tegenslag word je sterker” dan…’

‘Daar zit in dit geval wel een kern van waarheid in,’ ging Levin verder. ‘Zo was er dat nare voorval in uw tienertijd, waardoor u uiteindelijk van huis wegging. Ik heb meerdere mensen uit uw verleden gesproken. Heel interessant. Ik begon de ontwikkelingen rond u te volgen en ik dacht: zo iemand zou ik moeten rekruteren.’

‘Maar u hebt me niet gerekruteerd. U hebt me gebruikt.’

‘Dat is wel erg cru, dokter Klein. Ik zou eerder zeggen dat we elkaar hebben geholpen.’

‘Ik wil niet ondankbaar klinken.’

Levin glimlachte. ‘Zo klinkt u ook niet,’ zei hij. ‘Ook al doet u nog zo hard uw best. Goed…’ Hij zweeg even. ‘Ik ben niet het type voor een omhelzing of een kus op de wang, dus ik zal u gewoon een hand geven, maar ik kan u verzekeren dat hier een diepe waardering uit spreekt.’

Plechtig gaf Levin haar een hand, maar hij liet niet meteen los. ‘Wat dat rekruteren betreft…’ begon hij.

Frieda trok haar hand terug. ‘Nee,’ zei ze.

‘U zou er goed in zijn,’ zei hij. ‘U zou het uitdagend vinden, stimulerend.’

‘Ja,’ zei Frieda. ‘Het is als een drug. Daarom moet ik er ook mee stoppen.’

Bedroefd schudde Levin zijn hoofd. ‘Dat vermoedde ik al. Maar ik heb het gevoel dat ik er niet genoeg aan heb gedaan.’

‘U hebt meer dan genoeg gedaan,’ zei Frieda. ‘Dit laatste deel moet ik alleen doen.’

‘Daar was ik al bang voor. Welnu, ik heb een verblijfplaats voor u geregeld, ik heb u niet kunnen rekruteren, we hebben elkaar de hand geschud. Dan valt er verder niets meer te zeggen.’

Hij klopte op het raam van het restaurant. Lola keek om en Levin zwaaide even. Toen liep hij weg en verdween in de mensenmassa. Frieda ging terug naar binnen, naar Lola.

‘Wie was dat?’ vroeg Lola.

Frieda dacht even na. ‘Dat is een lastige vraag. Hij heeft me ooit een dienst bewezen, en ik hem ook een paar keer. Wees op je hoede als iemand je een dienst bewijst. Je weet nooit waar dat toe leidt.’

‘Waarom keek hij me zo aan?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Alsof hij me in een laboratorium wilde ontleden.’

‘Zo kijkt hij altijd. Goed, ik moet je iets zeggen.’

Lola kromp ineen en keek haar angstig aan. ‘Wat is er? Je klinkt boos.’

‘Ik ben niet boos, maar wel serieus. Ik vind dat je je irrationeel gedraagt, Lola. Je klampt je aan me vast als een kind aan zijn moeder, maar ik ben niet je moeder en jij bent geen kind. Ik kan niet langer je veilige haven zijn.’

‘Nee.’ Lola keek Frieda aan als een zielig kind, met grote ogen en open mond terwijl de tranen over haar wangen rolden. ‘Het gaat best. Ik raap me wel weer bij elkaar. Ik zal je helpen en alles doen wat je zegt, maar stuur me niet weg. Ik ga toch niet. Frieda?’

Frieda keek haar een paar seconden aan en knikte toen. ‘Weet je dat echt heel zeker?’

‘Ja.’

‘Goed dan. Als dat is wat je wilt. Maar je doet wat ik zeg.’

‘Beloofd.’ Lola ademde huiverend in, veegde haar tranen weg met haar mouw en vroeg: ‘Waar gaan we nu naartoe?’

Frieda keek naar het adres in keurige krulletters op het kaartje dat Levin haar in de hand had gedrukt.

‘Rivingdale Terrace 18A,’ zei ze fronsend. ‘Ik weet waar dat is.’

‘Wat? Is het zo erg?’

‘Ik denk niet dat je ooit op zo’n plek hebt gewoond.’