22
‘Ik snap niet waarom je dat nou moest doen.’
Lola en Frieda liepen terug langs het kanaal. Frieda reageerde niet, dus drong Lola aan, wild gebarend met haar handen: ‘Je hebt een andere naam, een andere identiteit. Je hebt je haar kort geknipt en geverfd. En ik – ik moest alles achter me laten om te leven als een geheim agent. Ik mag mijn telefoon niet gebruiken, met niemand contact opnemen, niemand vertellen waar ik zit. En dan verraad je ineens in de rechtszaal, waar de politie bij zit, hoe je heet! Die andere man die er zat leek me een journalist.’
‘Ja,’ beaamde Frieda. ‘Dat dacht ik ook.’
‘Nou komt je naam waarschijnlijk in het postmortemverslag. Of misschien wel in de krant. En dan ziet Dean Reeve het waarschijnlijk.’
‘Waarschijnlijk.’
‘Dus waarom heb je het dan gedaan? Was het in een opwelling, net zoals die keer dat je in de gevangenis werd gegooid?’
‘Keren.’
Lola lachte. ‘Bedoel je dat dat meer dan één keer is gebeurd? Sorry, dan heb ik dat niet goed bijgehouden!’
‘Ik was het niet van plan,’ zei Frieda. ‘Maar toen ik dat idiote verslag hoorde van hoe ze het lijk hadden aangetroffen, móést ik mijn mond gewoon opendoen. Het zal waarschijnlijk weinig goeds opleveren.’
‘En stel dat Dean Reeve leest dat jij daar was?’
‘Dat hoop ik juist.’
‘Waarom?’ Lola stond nu zowat te springen en zwaaide verontrust met haar armen. ‘Ik dacht dat we in gevaar waren.’
Frieda bleef staan en staarde omlaag naar het water. ‘Er is iets misgegaan bij het lijk van Gerald Hebb. Ik weet niet wat. Misschien is er iets weggehaald op de plek waar hij is gevonden. Misschien is Reeve gestoord toen hij het lijk daar neerlegde. Hebbs dood, die bedoeld was als teken, is onopgemerkt gebleven. Het lijk van Liz Barron was zijn manier om onze aandacht te trekken, ons te vertellen dat we beter moesten opletten.’
‘Je bedoelt om jóúw aandacht te trekken.’
‘Ja, dat bedoel ik,’ zei Frieda. ‘En dus is dit mijn manier om hem te vertellen dat hij mijn aandacht heeft, dat ik hem hoor.’
Ze liepen verder.
‘Weet je, in mijn eerste jaar had ik een heel heftige, intense relatie met een jongen. Ik bedoel de seks…’ Lola keerde haar gezicht opzij en liet haar ogen even op Frieda rusten. ‘Je bent therapeut, ja? Dus is het geen probleem om het over seks te hebben, toch?’
‘Je kunt het over alles hebben wat je maar wilt.’
‘Nou, het voelde voor het eerst als echte seks. Weet je wat ik bedoel?’
‘Ja.’
‘Het probleem was dat we voor elkaar gingen denken. Hij raakte geobsedeerd door wat hij dacht dat ík dacht en had het gevoel dat hij me beter kende dan ik mezelf kende en begon, eh… mij aan mezelf uit te leggen. Dat klinkt misschien lief en intiem, maar op het laatst was het verstikkend. Het kon gewoon niet doorgaan. Nu zien we elkaar nog af en toe, maar daar gaat het nu niet om. Je begrijpt wat ik bedoel, toch?’
‘Ja, ik begrijp het, maar ik denk niet dat het handig is om er op die manier naar te kijken.’
‘Maar hoe je over hem praat… Het lijkt wel alsof jij de enige bent die zijn signalen begrijpt en niemand anders dat kan. En hij doet dit alleen maar om met jou te communiceren? Dat klinkt echt raar.’
Frieda versnelde haar pas en reageerde zonder Lola aan te kijken. ‘Ik heb patiënten gehad die waren verkracht. Ik heb patiënten gehad die werden gestalkt. Patiënten wier levens erdoor werden verwoest. En ze kregen allemaal, allemaal, zonder uitzondering, van mensen die van hen hielden – vrienden, familie en anderen die hen probeerden te helpen – te horen dat er een reden voor moest zijn, dat het aan iets moest liggen wat ze zélf hadden gedaan.’
‘O, ik heb een teer punt geraakt, zo te horen,’ zei Lola.
‘Nee, je hebt het gewoon mis.’
‘Maar als ík dat denk…’
‘Wil je iets voor me doen?’ vroeg Frieda.
‘Alles wat je wilt. Ik ben blij dat je het eindelijk vraagt.’
‘Kun je je mond houden, zodat ik kan nadenken?’
‘O,’ reageerde Lola pijnlijk teleurgesteld. ‘Als je dat wilt… Hoewel ik denk dat het kan helpen om erover te praten.’
‘Meteen, bedoel ik.’
De hele weg terug naar het appartement liepen ze in stilte en ze zwegen nog steeds terwijl Frieda brood sneed om een sandwich te maken.
‘Mag ik nu een vraag stellen?’
‘Wat dan?’
‘Jij denkt dat Dean Reeve je een boodschap stuurt?’
‘Ja.’
‘Maar is het niet zo dat een boodschap iets betekent? Of laat hij gewoon weten: “Hier ben ik”?’
Frieda legde plakjes kaas op de boterhammen. ‘Daar heb ik over nagedacht.’
Lola’s gezicht klaarde op. ‘Dus we hebben over hetzelfde nagedacht?’
Frieda pakte een pen. Op tafel lag een stapel brieven. Ze pakte er een en bekeek hem. AAN DE BEWONER VAN DIT PAND stond erop. Ze draaide hem om en tekende op de achterkant een lijn die leek op een kronkelende slang.
‘Dit is de Theems,’ zei ze. Vanuit de kronkellijn trok ze een rechte lijn naar boven. ‘Dat is de Fleet.’ Links van de eerste lijn trok ze nog een lijn omhoog. ‘Dit is de Tyburn. Twee zegt nog niets, maar drie is een patroon.’ Ze trok een derde lijn omhoog, nog meer naar links. ‘De Westbourne. Als drie spaken in een wiel.’
‘Wat is de volgende spaak?’
‘Opnieuw een goede vraag.’ Ze trok weer een lijn, nog verder naar links. ‘Counter’s Creek.’
‘Nooit van gehoord.’
‘Zo gaat het nu eenmaal met ondergrondse rivieren. Ze stromen door Londen, er zitten mensen aan de oever, er varen bootjes over, er wordt dromerig over uit gekeken, en dan wordt eroverheen gebouwd en raken ze vergeten. En Counter’s Creek is echt totaal in de vergetelheid geraakt. Maar hij is er nog steeds. Ergens.’
Lola boog zich over Frieda’s tekening. ‘Dus je hebt gelijk dat hij die verborgen rivieren afwerkt?’
‘Het ziet er wel naar uit.’
‘Wat ga je nu dan doen?’
Frieda glimlachte en stond op.
‘O, nee,’ zei Lola. ‘Ik heb nu al pijn aan mijn voeten en mijn blaren zijn veel erger geworden.’
‘Je kunt ook hier blijven.’
‘Natuurlijk kan ik hier niet blijven.’
Quarry ontmoette Neil Morrell vlak bij het meer op de Heath. Kortgeleden was de hele boel hier afgegraven en gedraineerd, en hoewel het gras snel was terug gegroeid, waren er nog sporen van het graafwerk zichtbaar. Morrell had een staart, een doorgroefd gezicht en zijn kleren zaten onder de modder. Hij pakte de foto van Dean Reeve aan en hield die op armlengte van zich af. ‘Natuurlijk.’
‘Wat bedoelt u, “natuurlijk”?’
‘Ik heb hem hier regelmatig gezien. Hij heeft me zelfs geholpen met die brandstapel en sleepte er allerlei takken naartoe. Hij zei dat hij de tijd had en zich graag nuttig maakte. Waarom vraagt u dat?’
‘We trekken gewoon het een en ander na,’ antwoordde Quarry vaag. Dugdale had hem op het hart gedrukt dat het heel belangrijk was dat hij Dean Reeves naam nooit noemde. ‘Hebt u hem kortgeleden nog gezien?’
‘Nee, al een tijd niet. Wie is het?’
‘Zoals ik al zei, we trekken gewoon het een en ander na. Maar mocht u hem zien, neem dan alstublieft contact met ons op.’ Hij overhandigde zijn kaartje.
Frieda en Lola begonnen bij de enorme Kensal Green-begraafplaats, een ratjetoe van verschillende stijlen, ornamentale bankjes, namaak Griekse tempels en miniatuurbogen.
‘Zo te zien mag hier alles,’ zei Lola.
‘Zolang je maar betaalt,’ zei Frieda. ‘Het heeft wel wat, vind ik.’ Ze keek om zich heen. ‘De kreek begint hier ergens en kruist later het kanaal en de spoorrails. We zullen eromheen moeten lopen.’ Ze verlieten de begraafplaats en liepen langs de rand van Wormwood Scrubs, het ziekenhuis en de gevangenis, en verder naar beneden, waar ze in een wirwar van straatjes terechtkwamen die onder de Westway door liepen – het verkeer raasde boven hun hoofd.
‘Ik heb helemaal niet het gevoel dat er hier een rivier loopt,’ zei Lola.
‘Nee, inderdaad. Het lijkt wel of ze deze echt helemaal hebben willen laten verdwijnen. Ze hebben er een riool van gemaakt en de loop veranderd. Normaal gezien merk je op de een of andere manier wel dat er een ondergrondse rivier loopt: je kunt de contouren ervan nog zien, de oevers die hoger liggen, de kronkelingen. Maar niet hier, niet bij Counter’s Creek.’
Het lukte hun de lastige oversteek bij de enorme, lawaaiige rotonde over Holland Avenue te maken. Frieda liep een zijstraatje in en wees op het straatnaambordje: Clearwater Terrace. ‘Die naam is nog de enige herinnering aan Counter’s Creek, in het hele vroegere stroomgebied. Dat is toch veel te weinig.’
Een paar minuten later wees ze Lola op een spoorbaan waar ze langsliepen. ‘Daar lag vroeger de kreek.’
Lola wilde iets zeggen, maar Frieda schudde haar hoofd. Kort daarna stonden ze midden in Chelsea, omringd door witgepleisterde huizen, enorme terreinwagens, koffiebars en dure delicatessenzaken. Frieda bleef staan en schudde haar hoofd. ‘Ik ben de weg kwijt,’ zei ze.
‘Je hebt je telefoon,’ zei Lola.
‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel de kreek. Ik weet niet waar die is.’
Lola keek om zich heen. ‘Nou, ik denk niet dat we Dean Reeve hier ergens zullen zien vissen.’
Frieda’s gezicht verstrakte. ‘Daar moet je geen grapjes over maken. Kom, we lopen gewoon verder in de richting van de Theems.’
‘Is dat ’m?’ vroeg Lola. ‘Het water stroomt niet eens.’
Ze stonden op een bruggetje en keken naar de modder onder hen. Het was laagtij en er sijpelden slechts enkele smalle stroompjes water naar de Theems, die iets verderop lag. Ze gingen het bruggetje over en liepen door. Het pad leidde hen verder van de Theems vandaan. Dit laatste eindje van de kreek leek vergeten en verlaten, weggemoffeld tussen een parkeerplaats aan de ene en een bouwplaats aan de andere kant. Ze keken neer op het slijk, gedumpte autobanden, roestige fietsen en winkelwagentjes.
‘Is dit wat er over is van Counter’s Creek?’ vroeg Lola.
‘Ja,’ antwoordde Frieda. ‘Dit is het.’
Chloë was laat. Josef was er al en zat in een hoek van het café. Hij wenkte. Pas toen ze ging zitten, zag ze dat er nog een man aan het tafeltje zat. Hij had een verweerd en doorgroefd gezicht, ringen in beide oren, een piercing in zijn wenkbrauw en lang haar in een knot op zijn hoofd en droeg een Arsenal-shirt met korte mouwen. Zijn armen waren bedekt met tatoeages.
‘Dit is Stefan, mijn vriend. Hij komt ons helpen,’ zei Josef.
‘Ik ken Stefan,’ zei Chloë. ‘Jullie waren de uitsmijters op mijn feest.’
‘Ja.’
Chloë en Stefan knikten elkaar behoedzaam toe. Josef haalde een stuk papier uit zijn zak en vouwde dat uit op het tafeltje.
‘Het dakterras,’ zei Chloë. ‘Ik dacht dat je dat had opgegeven.’
De potloodschets toonde het boven- en het zijaanzicht. ‘Dus de balken gaan helemaal het huis in?’ vroeg Chloë.
‘Natuurlijk.’
‘Ik dacht dat het een eenvoudig project was.’
‘Eenvoudig, ja. Maar sterk. Veilig.’
‘Dus dat zijn houten balken?’
‘Staal.’
‘En een houten vloer.’
‘Ja.’
‘En een houten balustrade.’
‘Die maak jij. Denk ik.’
‘Natuurlijk. Dat is mijn werk. Maar heb je uitgerekend wat dit kost, Josef? Dit zijn dure materialen.’
‘Is geen probleem.’
‘Maar wat kost dit allemaal? Die stalen balken?’
‘Niks.’
Chloë keek Josef aan. Toen gingen haar ogen naar Stefan en weer terug naar Josef. ‘Wacht,’ zei ze. ‘Wacht even. Ik ben zo terug.’ Ze liep naar de bar, bestelde een Hedgehog-biertje en nam dat mee terug naar de tafel. Daar nam ze eerst een flinke slok. ‘Die stalen balken,’ zei ze. ‘En die terrasplanken. Die zijn niet gestolen, toch?’
Josef en Stefan wisselden een blik.
‘Die zijn over,’ zei Josef.
‘Over?’
‘Over.’
Chloë richtte haar blik weer op de werktekening. ‘Vertel me dan alleen maar hoe ik die balustrade moet maken,’ zei ze. ‘Dan stel ik verder geen vragen meer.’