29
Chloë bleef vaak tot laat in de meubelmakerij. In de avonduren werkte ze aan haar eigen projecten. Ze was al een tijdje bezig met een kleine tafel voor Frieda. Hij was gemaakt van een goudiep, die niet was bezweken aan de ziekte die de meeste iepen in het land had geveld, maar die was omgewaaid in een storm. Vervolgens was hij tot planken gezaagd en naar de werkplaats gebracht, waar hij maanden had gelegen en een rijke, gistachtige geur had verspreid terwijl het sap er langzaam uit droop. Chloë had twee van de breedste planken apart gelegd en was aan de slag gegaan zodra die waren gedroogd. Vlak nadat ze aan haar opleiding tot meubelmaker was begonnen, had Frieda gezegd dat ze ooit maar eens een tafel voor haar moest maken. Als Chloë hiermee bezig was, kon ze het gezicht van haar tante bijna voor zich zien.
Maar de afgelopen tijd was ze vooral bezig geweest met Frieda’s dakterras. Deze avond had ze de leuning van de balustrade zo gladgeschuurd dat de knoesten in het hout bijna leken te gloeien.
Het was al donker toen ze vertrok; de dagen werden korter. Nog even en het is weer winter, dacht ze bij zichzelf. Ze dacht niet graag aan het verstrijken van de tijd, aan het wisselen van de seizoenen. Toen Frieda’s verdwijning pas dagen – en weken – geleden was, kon ze zichzelf nog voorhouden dat haar tante snel zou terugkomen. Maar de weken werden maanden. De bladeren waren van de bomen gevallen en lagen nu in natte hoopjes op de grond. Het was pas oktober, maar de winkels stonden alweer vol met kerstspullen.
De kleine straat was bijna verlaten. Er stond alleen een vrouw op de hoek, onder een plataan. Ze had kort, zilvergrijs haar en een bril met een dik montuur, en ze droeg een grijze, hooggesloten jas en laarzen. Toen Chloë dichterbij kwam, draaide de vrouw zich om en liep voor haar uit, maar langzaam, zodat ze spoedig op gelijke hoogte kwamen.
‘Hallo,’ zei de vrouw.
Er trok een rilling door Chloë’s lijf, alsof ze ineens kou had gevat. Ze kreeg kippenvel. Toen keek ze opzij naar de vrouw naast haar. ‘O,’ zei ze op een uitademing, waardoor de uitroep klonk als een zucht.
‘Niets zeggen en gewoon doorlopen. Ik blijf niet lang.’
‘Ik kan het niet aan als je weer weggaat,’ zei Chloë.
‘Ik ga zo weer weg, en dat kun je wel aan.’
Frieda stak haar hand uit en pakte die van Chloë. Zo liepen ze verder, met gelijke tred.
‘Hoe gaat het met je? Waar heb je gezeten? Wanneer kom je naar huis?’
‘Ik heb hulp nodig.’
‘Zeg maar wat ik kan doen.’ Chloë herinnerde zich dat ze eens een baksteen door een ruit had gegooid om Frieda een gebouw in te helpen.
‘Ik heb een slaapplaats nodig. Een onopvallende plek. Een leegstaand appartement.’
‘Blijf bij mij logeren. Ik bescherm je wel.’
‘Niemand mag me zien en niemand mag het weten. Ik dacht dat jij misschien wel vrienden kende, of vrienden van vrienden, die op reis zijn of iets dergelijks. Het is maar voor even.’
Chloë dacht na. ‘Ik heb een idee,’ zei ze.
‘Ja?’
‘Een van mijn huisgenoten zorgt voor de katten van haar ouders. Die zijn op vakantie. Maar mijn huisgenoot klaagt er steeds over. Ze is allergisch voor katten en het is helemaal aan de andere kant van Londen. Ik kan haar om de sleutels vragen en zeggen dat ik het wel wil doen. Dan zeg ik gewoon dat ik een klus in de buurt heb.’
‘Waar is het?’
‘Vlak bij Cable Street.’
‘Weet je het adres?’
‘Ik ben er een paar keer geweest: Vincent Street 3. Ga met mij mee naar huis, dan haal ik de sleutels en…’
‘Nee. Leg ze voor middernacht buiten onder een steen of een bloempot, dan vind ik ze wel.’
‘O,’ zei Chloë teleurgesteld.
‘En Chloë?’
‘Ja?’
‘Kom niet langs.’
‘Dus ik weet waar je bent, maar ik mag niet bij je in de buurt komen?’
‘Precies.’
‘Dat is belachelijk.’
‘Als ik je niet kan vertrouwen, ga ik wel ergens anders naartoe.’
‘Je kunt me vertrouwen.’
‘Bedankt.’
‘Maar is dat alles wat ik voor je kan doen? Er is vast nog wel iets.’
‘Dat is alles.’
‘Blijf nog even.’
‘Ik zal met je meelopen tot aan de hoofdweg.’
‘Het is net alsof ik een spook zie. Olivia doet alsof je al dood bent.’
Frieda glimlachte. Ze kneep even in Chloë’s hand. ‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ze zacht. ‘Hoe gaat het met iedereen?’
‘We missen je. We maken ons zorgen. We willen je helpen.’
‘Je helpt me ook.’
‘Blijf je daar? Kan ik je daar opzoeken als ik je dringend moet spreken?’
‘Nee, je mag me niet opzoeken. En ik blijf er ook niet lang. Ik ken iemand die een veiligere plek voor me kan regelen.’
‘Wie?’
‘Iemand met hooggeplaatste vrienden. Je hoeft verder geen namen te weten.’
‘Oké,’ zei Chloë. Toen: ‘Mag ik de anderen vertellen dat ik je heb gezien?’
‘Nee. Dit blijft tussen jou en mij.’
Verderop zag Chloë de hoofdweg. Ze begon langzamer te lopen. ‘Je gaat toch niet dood, hè?’ vroeg ze.
‘Als het aan mij ligt niet. Praat me eens bij.’
‘Reuben lijkt in orde,’ zei Chloë terwijl ze nog meer begon te dralen. ‘Zijn haar groeit terug. Het krult helemaal. Alexei doet het goed op zijn nieuwe school, maar hij is nog wel een beetje verlegen en Josef maakt zich zorgen om hem. Sasha is nog niet terug, maar ik denk dat ze er met de kerst wel weer is. Jack is typisch Jack, hij doet ontzettend lief. Kijk me niet zo aan, we zijn niet weer bij elkaar, al denk ik soms wel… Nee, laat maar. Er wordt voor je kat gezorgd alsof jij het zelf bent. Iedereen koopt snoepjes voor haar, dus ze wordt een beetje dik. Josef gaat bijna dagelijks naar je huis om te kijken of alles in orde is en om verse bloemen neer te zetten en je planten water te geven.’
Chloë aarzelde even. Moest ze Frieda vertellen waar Josef nog meer mee bezig was? De vorige keer dat ze naar het huis was geweest, waren Josef en Stefan de vloerplanken aan het verwijderen om bij de balken te kunnen komen. Moest Frieda dat weten, of was het juist beter als ze het niet wist? Hoe dan ook, ze moest blijven praten. Frieda kon niet weggaan zolang ze bleef praten. ‘Olivia heeft een boek over opruimen gelezen en zo’n tweehonderd vuilniszakken vol troep weggegooid. Karlsson heb ik niet meer gezien. Op mijn werk gaat het volgens mij wel goed. Ik heb het naar mijn zin. Ik zou geen goede arts zijn geweest, maar ik ben wel een goede meubelmaker.’
Ze bereikten de hoofdweg. Chloë bleef staan.
‘Wil je me iets beloven?’ vroeg ze.
‘Nou?’
‘Als je terugkomt, wil je je haar dan weer donker kleuren en lang laten groeien? Dat staat je veel beter.’
Frieda lachte. ‘Dat beloof ik.’ Ze gaf Chloë een zetje. ‘Zorg dat de sleutels er voor middernacht liggen. Ga nu maar.’
‘Maar…’
‘Het blijft ons geheim.’
‘Ik zeg niets,’ zei Chloë met trillende stem. Maar Frieda liep al weg. Chloë keek haar na. ‘Ik ben een kleine tafel voor je aan het maken,’ riep ze haar na. ‘Voor als je terugkomt. Van iepenhout.’