14

 

 

Liz Barron zat in een café met een gin-tonic voor zich, haar derde die avond. Of was het de vierde? Na de eerste had ze zich scherp en helder gevoeld, opmerkelijk alert. Ze had al een tintelend gevoel van opwinding vanaf het moment dat ze die studente had gesproken; dat ze iets op het spoor was waarvan niemand enig vermoeden had. Maar daarna had ze een tweede en een derde genomen en misschien een vierde – als dit haar vierde was. Om te ontspannen, kalmer te worden. Dat deed ze de laatste tijd meer. Zelfmedicatie.

Ze viste het schijfje citroen uit haar glas en liet dat in haar mond glijden. Frieda Klein was al jaren een onderwerp van haar. Ze had haar geïnterviewd, voor haar deur gestaan, haar leven uitgepluisd, met haar vrienden en vijanden gesproken. En nu was Frieda Klein verdwenen en kon niemand haar vertellen waarom. Malcolm Karlsson was totaal geen hulp geweest en zijn zuur kijkende collega al helemaal niet.

Maar wat nog interessanter was dat ze had geprobeerd Lola Hayes te vinden en van zowel haar vrienden als haar begeleider op de universiteit had gehoord dat Lola kortgeleden ergens naartoe was gegaan om in alle rust haar scriptie te schrijven. Niemand leek te weten waar ze was. Daar kwam Quarry misschien van pas. Ze tilde haar glas op en merkte dat het leeg was.

‘Wil je er nog eentje?’

Ze keek op en probeerde zich te focussen – ze zag een beetje wazig. Een man met een gezicht alsof hij veel tijd buiten doorbracht leek naar haar te lachen; ze kneep haar ogen tot spleetjes.

‘Ach, waarom ook niet,’ reageerde ze.

Hij liep naar de bar om te bestellen en ze bekeek hem van achteren. Hij was mager, en hoewel hij niet erg groot was, zag hij er sterk uit. Dikke, gespierde armen.

‘Alsjeblieft.’ Hij zette haar drankje voor haar neer, samen met een glas bier voor zichzelf.

‘Dank je. Ik ben Liz.’

‘Graham,’ zei hij. ‘Ik durfde je bijna niet te benaderen.’

‘Nee? Zo eng ben ik toch niet?’ vroeg ze met een lach.

‘Je leek heel diep in gedachten verzonken.’

‘Dat klopt.’

Ze nam een flinke slok van haar drankje en voelde de vloeistof scherp en soepel door haar keel glijden. Haar botten waren week en haar gedachten zwommen door haar hoofd.

‘Ga je me ook vertellen waar je dan aan dacht?’

‘Dat weet ik niet.’ Ze keek hem aan en nam nog een slok. Het café was nu bijna verlaten. ‘Dat hangt ervan af.’

‘Waar hangt dat van af, Liz?’

‘Hoe snel ik dit opdrink.’

Ze lachten allebei. Hij tilde zijn glas op, maar nam geen slok.

‘Ik wil niet aandringen,’ zei hij. ‘Misschien is het persoonlijk. Misschien dacht je aan een man.’

‘Mis!’ Ze leunde naar voren. ‘Ik dacht absoluut niet aan een man. Ik dacht aan een vróúw!’ Ze nam nog een slokje. Haar glas was alweer bijna leeg. ‘En ook niet op een persoonlijke manier,’ voegde ze eraan toe.

‘Hoe dan?’ vroeg de man. Zijn stem klonk zacht, bijna teder. ‘Vertel eens.’

‘Ik heb niet echt iets te vertellen. Nog niet. Ik ben journalist en ik heb sterk het gevoel dat ik iets op het spoor ben. Of beter gezegd: iemand.’

‘Die vrouw?’

‘Ja. Heb je weleens het gevoel dat er iets is wat je wilt, net buiten je gezichtsveld en net buiten je bereik, maar dat je dat, als je het voorzichtig en slim speelt, te pakken kunt krijgen?’

De man knikte. ‘Jazeker!’ zei hij. ‘Ik hou van vissen. Dan zit ik aan het water en wacht. Ik kan de hele dag wachten. Totdat de lijn beweegt. Zelfs het kleinste rukje voel ik. Ik ben een heel geduldige man, Liz.’

Liz’ telefoon, die met het scherm omlaag op het tafeltje lag, begon te trillen. Ze keek. Het was een berichtje van Dan Quarry en ze glimlachte tevreden.

‘Goed nieuws?’ vroeg de man.

‘Ik heb ook zitten vissen,’ zei ze. ‘En dit is het rukje aan de lijn.’

Hij grinnikte en keek haar aandachtig aan.

‘Ik moet gaan,’ zei ze na een blik op haar horloge. ‘Dan haal ik de laatste metro nog.’

Ze stond op, verrassend stevig op haar benen.

Hij stond ook op. ‘Ik loop wel met je mee naar het station,’ zei hij. ‘Het is donker buiten. Donker en koud.’