De buurman


Op weg naar de markt zag ik aan de overkant van de straat mijn overbuurvrouw lopen. Ik mocht haar graag, omdat ze me altijd zo meisjesachtig vrolijk groette als ik haar tegenkwam. Ik besloot een praatje met haar te maken.
Zodra ik tegenover haar stond, merkte ik dat van haar gebruikelijke opgewektheid niets restte. 'Hans is ziek,' zei ze, terwijl haar ogen de mijne probeerden te ontwijken.
'Is het ernstig?' vroeg ik medelevend, al kon het me weinig schelen omdat Hans me in al die jaren dat ik tegenover hen woonde nog nooit had gegroet.
'Ja,' zei ze verdrietig. 'Hij gaat dood. Ze hebben hem nog drie maanden gegeven. Het is pancreaskanker, met uitzaaiingen naar de lever.' Ik sloeg mijn arm om haar heen om haar te troosten. Het lot van Hans kon me niet zoveel schelen. Ik had me soms behoorlijk aan hem geërgerd, vooral als ik hem in een winkel in de buurt tegenkwam en hij deed alsof ik lucht voor hem was.
'Zou je me een plezier willen doen?' vroeg ze. 'Kun je me naar het ziekenhuis brengen? Ik heb mijn fiets er gisteren laten staan, toen ik bij Hans vandaan kwam. Toen we van de dokter het slechte nieuws hadden gehoord was ik zo moe dat ik een taxi naar huis heb genomen.'
'Natuurlijk,' zei ik. 'Ik heb wel even tijd.'
'En dan te bedenken dat we twee weken geleden nog in Zwitserland waren,' zei ze. 'Daar kreeg Hans van de ene dag op de andere pijn in zijn onderbuik. Eerst dacht hij nog dat het van al die kaasfondue kwam, maar op een gegeven moment werd de pijn zo hevig dat we terug zijn gegaan naar Nederland.'
'Gelukkig maar,' zei ik terwijl ik de deur van de stalling opende en mijn fiets van het slot haalde. Toen de buurvrouw achter op de bagagedrager zat, voegde ik daaraan toe: 'Je eigen arts is de enige die echt kan weten hoe het me je gaat.'
'Maar nu is het te laat,' zei ze, waarop ze haar armen als een klein meisje om mijn middel sloeg.
'Ja.'
'Hans heeft besloten om thuis te sterven, temidden van zijn boeken.'
'O, heeft hij er dan zoveel?'
'Hij is een waanzinnige verzamelaar. Niet alleen op zijn vakgebied, maar hij heeft ook duizenden geschiedenisboeken en de halve wereldliteratuur in de kast staan. Als hij er straks niet meer is, moet je maar eens komen kijken. Misschien zit er wel wat voor je bij.'
We hadden inmiddels de brug over de Amstel achter ons en naderden het ziekenhuis in het oostelijk deel van de stad.
'Hans wil geen bijeenkomst in een onpersoonlijke aula, met zijn collega's en kennissen erbij,' zei de buurvrouw. 'Hij heeft geen familie meer, weet je. Behalve een paar goede vrienden en mij wil hij dan ook niemand om zijn kist hebben. Hij is nu druk bezig met het schrijven van zijn afscheidstoespraak. Ik moet die voorlezen als het zover is.'
Bij de ingang van het ziekenhuis stapte de buurvrouw af. Panisch keek ze om zich heen op zoek naar haar fiets.
'Verdomme, ze hebben hem gestolen,' zei ze. 'Dat kan ik er nu nog net bij hebben.' Opnieuw blonken tranen in haar ogen. Ik sloeg een arm om haar schouders.
'Je bent lief,' zei ze.
'Staat hij daar niet?' vroeg ik toen. Ik wees op een blauwe Gazelle in een rek aan de overkant van de straat. De buurvrouw snelde erheen en zwaaide naar me. 'Het is hem,' riep ze.
Even later reden we samen terug naar huis. 'Ik was waarschijnlijk zo in de war toen ik hem op slot deed, dat ik helemaal ben vergeten waar ik hem heb neergezet,' zei de buurvrouw.
Toen we onze straat naderden, remde ze. 'Ik ga nu nog even naar de biologische winkel,' zei ze. 'Ga jij maar naar huis. Ik vond het heel fijn van je dat je me een lift wilde geven.'
'Sterkte, de komende tijd,' zei ik bij wijze van afscheid.
'We redden het wel,' zei ze.
Een maand later kwamen mijn vrouw en ik diep in de nacht thuis van een feestje. Vanaf de straat zag ik dat er licht brandde in de slaapkamer van de overburen. 'Hans is aan het sterven,' zei ik tegen haar. Ze trok haar wenkbrauwen op en vroeg: 'Hans?'
'De overbuurman,' zei ik.
'O, die chagrijnige man die je nooit groet als je hem bij de groenteboer tegenkomt.'
De volgende ochtend hing er een dichte mist in de straat. Het was echt doodsweer, en dat werd nog versterkt doordat het zondag was en er nog niemand op straat liep. De hele stad leek te rouwen om Hans, de man die niemand ooit gedag zei.
De begrafenis was twee dagen later en verliep precies zoals de buurvrouw had voorspeld. Het was mooi weer. Zes vrienden, drie vrouwen en drie mannen, droegen de kist het huis uit. Een van hen was de buurvrouw. Toen ze de kist in de lijkwagen hadden geschoven en zelf plaats hadden genomen in de enig aanwezige volgwagen, vertrok de kleine rouwstoet.
Een paar weken later kwam ik de buurvrouw weer tegen. Ze zag er moe uit. 'Dag buurman,' riep ze.
Ik ging naar haar toe en vroeg op plechtige toon of alles goed was verlopen.
'Helemaal volgens het door Hans zelf opgestelde draaiboek,' zei ze, met een magere glimlach op haar gezicht. 'Kom je vanavond een glas wijn drinken? Dan kun je meteen wat boeken uitzoeken.'
Een paar uur later zat ik tegenover haar, in een met Perzische kleden en plafondhoge boekenkasten omlijste woonkamer. 'Wat was Hans eigenlijk voor een man?' vroeg ik toen ik mijn derde glas wijn ophad.
'Ik had zo graag gewild dat jullie elkaar eens zouden hebben gesproken. Hans was echt iemand voor jou. Een intellectueel met een heel brede belangstelling. Behalve zijn eigen vak - hij was kernfysicus - interesseerde hij zich ook voor geschiedenis, filosofie en literatuur. Je kon uren met hem over een boek praten.'
'Hij zag me anders niet staan als ik hem op straat tegenkwam.'
'Ik geef toe dat dit een van zijn minder mooie karaktereigenschappen was,' zei de buurvrouw. 'Maar Hans hield nu eenmaal niet van smalltalk en gaf de voorkeur aan wezenlijke dingen. Hij zat het liefst te lezen op zijn kamer.'
'Ik weet eigenlijk helemaal niets van hem af,' zei ik. 'En nu is het alsof hij nooit heeft bestaan.'
'Ach, vat het niet persoonlijk op. Hij zag je waarschijnlijk gewoon niet. Hij verkeerde altijd met zijn hoofd in andere sferen. Hoe vaak heb ik hem niet gezegd als ik jou zag lopen: "Kijk daar loopt die schrijver van de overkant." Maar dan keek hij pas op als jij al weg was. Hans was nu eenmaal niet zo bezig met mensen die hij oppervlakkig kende. Maar voor zijn studenten deed hij alles. Die liepen met hem weg. Je moest eens weten hoeveel brieven ik de afgelopen dagen van ze heb ontvangen. Ze zijn allemaal zo dankbaar voor wat hij voor ze heeft gedaan.'
Ik liet mijn blik nu over de boeken in de kasten glijden en herkende veel van mijn eigen favoriete schrijvers.
'Hij heeft ook al jouw boeken gelezen,' zei de buurvrouw. 'En hij was er erg enthousiast over.' Ze keek meewarig voor zich uit. 'Ach,' vervolgde ze. 'Je moest eens weten wat een geweldige man hij was. Ik heb geen wijzer mens gekend. En als het erop aankwam kon je ontzettend met hem lachen. Nee, ik kan niet anders zeggen dan dat we het reuze fijn hebben gehad.'
Tot na middernacht vertelde ze over haar Hans, over zijn gefnuikte ambities om theoloog te worden, zijn succesvolle studies wis- en natuurkunde, over zijn omvangrijke vrijwilligerswerk, en ten slotte over hun huwelijk, dat dertig jaar had geduurd. Toen ik naar huis ging, meende ik Hans te kennen als weinig anderen in mijn leven. Van het beeld van de schuchtere, niet in anderen geïnteresseerde buurman was weinig over.
'Hans had een heel goede vriend van me kunnen zijn,' zei ik tegen mijn vrouw toen ik naast haar in bed kroop.
'Hans? Over welke Hans heb je het in godsnaam?' vroeg ze, terwijl ze zich omdraaide.
'De overbuurman.'
'Daar kom je dan behoorlijk laat achter,' zei ze spottend.
'Helaas,' zei ik en ik sloot haar in mijn armen en drukte haar dicht tegen me aan.