Het concert


We moesten optreden in het oosten van het land. Magda, Paul en ik. Een baron had ons uitgenodigd om ons Kurt Weill-programma op te komen voeren, zijn vrouw was jarig en hij had als verrassing bedacht ons te vragen. 'Mijn vrouw houdt zo van de kunstuitingen van het interbellum,' zei hij plechtig via de telefoon. Magda was toen nog mijn muze, de vrouw van wie ik zielsveel hield. We waren al zeven jaar samen.
Voorbij Zwolle draaiden we de snelweg af en zochten onze route door de legpuzzel van aangeharkte weilanden. Bij een kruising met vijf eiken slingerde een oprijlaan naar een oude herenboerderij. Het hoofdhuis werd opgesierd door een bordes met acht pilaren. Ik was zenuwachtig, als altijd.
Bij de stallen aan de achterkant van het huis parkeerden we de auto. Paarden verwelkomden ons met hun nerveuze gehinnik. In het licht van de koplampen doemde een lange, magere man in krijtstreeppak op. Als een patriarch wenkte hij ons naderbij. Ik stapte als eerste uit en liep op hem toe. Terecht, zoals ik een paar weken later zou ontdekken.
'Pierre,' zei ik en ik gaf hem een hand.
'Benckendorff,' antwoordde hij koel. Zijn hand voelde aan alsof er nooit enige kracht in had gezeten. Ofschoon zijn ogen gereserveerdheid uitstraalden was het toch alsof hij ons uitlachte. Doorgekookte adellijke inteelt, dacht ik uit zelfbescherming, bij voorbaat al gedeprimeerd over de avond.
Magda en Paul kwamen naast me staan.
'Zo,' zei de baron, terwijl hij met een gulzige blik Magda's decolleté bewonderde. 'De artisten zijn compleet. Nu het optreden nog.' Hij lachte genoeglijk en begeleidde ons naar de deel. 'In de bijkeuken kunnen jullie je verkleden. Ik zal jullie voorgaan.' Niet eerder had ik iemand zo gehaat als toen.
We kwamen in een grote hal, waar in een hoek een eikenhouten vleugel stond. De toetsen vertoonden brandputjes van uitgedrukte sigaretten. Het viel me op dat aan de muren tientallen hertengeweien hingen, op jaar van afschieten gerangschikt, boven een aantal ingelijste foto's, waarop deftige heren knielden naast hun verse prooi. '1948. Mijn vaders laatste jacht,' las ik onder een van die foto's waarop een trots kijkende dubbelganger van de baron met een geweer in zijn handen naast een dode tijger stond.
De vrouw van de baron kwam op ons af met geheven armen. Ze was tenslotte jarig. 'Wat enig dat jullie er zijn,' klonk haar falsetstem. 'Ik heb net wat eten voor jullie klaargezet.'
Langzaamaan druppelden de gasten binnen. De baron liet ons in de bijkeuken. Het was er koud. Op een houten tafel stonden een karaf water en een schaal witte boterhammen met cervelaatworst.
'Kan het eraf?' zei Paul toen de baron de deur achter zich dicht had gedaan.
'En toch gaan we ons best doen,' zei Magda vastbesloten, die altijd als eerste uit het lood was geslagen en nu zichzelf moed insprak. 'Na afloop kunnen we erom lachen, zoals altijd.' Ze was te lief voor deze wereld en had altijd voor alles en iedereen begrip.
Paul en ik propten de boterhammen naar binnen en verkleedden ons. Het viel me op dat Pauls pak onder de verf-vlekken zat. 'Je mag wel eens iets anders kopen,' zei ik. Hij hoorde me niet en at gehaast door.
Even later namen we zwijgend onze teksten en de muziek door. Magda had zich inmiddels opgemaakt. Haar strakke bh duwde haar borsten omhoog. Ik wilde er een rijksdaalder tussen duwen, zo mooi vond ik ze. Ik hield van haar zoals ik nog nooit van iemand had gehouden. En op dat moment verlangde ik hevig naar de dag waarop we ons niet meer hoefden te laten inhuren door de laagste bieder. Mijn gedachten werden verstoord toen er op de deur werd geklopt. De vrouw van de baron kwam binnen. 'Het is zover, iedereen is er,' zei ze. 'Succes zo dadelijk.'
'We moeten op,' zei Paul. Hij wierp een blik op zijn broek. 'Godverdomme,' zei hij en hij pakte zijn bladmuziek.
'Daar gaan we dan.' Ik stapte de kamer uit, gevolgd door Paul. Magda zou later opkomen, tijdens het spelen van de eerste maten. Ik probeerde haar op haar mond te kussen. 'Niet doen, gek,' zei ze. 'Ik heb net lippenstift opgedaan.'
In de deel zaten zo'n zestig mensen, merendeels van gevorderde leeftijd. Opgewonden praatten ze door elkaar heen. Van onze binnenkomst trokken ze zich niets aan.
'Jan-Willem,' riep een besnorde zestiger in driedelig pak op de eerste rij tegen een gebochelde man met een dikke bril, 'heb jij die vos nog geschoten?' Jan-Willem luisterde niet. Hij was in gesprek verwikkeld met een oudere dame die door een ellenlang parelsnoer om haar hals naar de vloer werd getrokken, zo voorovergebogen als ze in haar stoel zat. Achter haar spraken twee jongere dames in jagersjasjes over het rijden op Candy. Candy bleek een merrie te zijn.
Ik nam plaats achter het tafeltje naast de vleugel en haalde mijn teksten uit mijn koffertje. Vervolgens begon ik met luide stem voor te lezen. Het gepraat veranderde in geroezemoes. Paul speelde zijn eerste maten. En toen kwam Magda binnen. Niets herinnerde meer aan haar eerdere gespannenheid. Ze was de sprookjesprinses die mij gelukkig maakte. Neprobijnen schitterden in haar oren. Haar borsten deinden zachtjes op en neer toen ze begon te zingen. De mannen in het publiek staarden haar als gemagnetiseerd aan. De vos leek zich onder haar avondjurk te verstoppen.
Na Magda's eerste lied klonk een welgemeend applaus. Maar na haar derde verslapte ieders aandacht en begonnen jachtverslagen de muziek te verdringen.
Magda keek me enkele keren wanhopig aan, maar zong door. We voelden ons slaven van het grootkapitaal, wanhopige kunstenaars die tot aan hun dood zouden moeten vechten om het brood dat hun werd toegeworpen door de bezittende klasse. In gedachten pakte ik een jachtgeweer uit het wapenrek om mijn rivalen een voor een neer te knallen.
Ik las voor, Paul vuurde zijn noten op de zaal af en Mag-da zong tot de robijnen van haar oren vlogen. Ze was de mooiste vrouw op aarde, zoals altijd wanneer we optraden. Allengs vergaten we ons publiek. Alleen de muziek telde voor ons. We waren geen mensen meer, maar notenbalken, g-sleutels, kruizen en mollen.
Tijdens een lied over een verloren liefde hoorde ik dat de vos weer was teruggekeerd bij het publiek. Meerdere fluisterstemmen mengden zich in de discussie. Zelfs de baron en zijn vrouw deden eraan mee.
Maar toen klonk ineens het licht pruttelende geluid van een darmkanaal dat leegliep. Het hield aan en aan. Magda en Paul merkten het niet, geconcentreerd als ze waren op hun muziek. Maar Jan-Willem zweeg onmiddellijk. Even later hielden ook de baron, zijn vrouw en de jagende zestiger hun mond, totdat naast de muziek alleen het darmkanaal te horen was.
Ik hoopte dat mijn mooie zangeres en haar begeleider zich er niet door lieten afleiden. Nadat de laatste maten van het lied hadden geklonken, was het mijn beurt om weer een tekst voor te lezen. Ik sprak met de gedragen stem van een dominee die zijn kudde wil geselen. Zo overstemde ik het vreemde geluid dat Magda niet mocht horen. De mensen in de zaal trokken een voorzichtige glimlach op hun gezicht en keken me welwillend aan. Ik bewees hun immers een grote dienst.
Toen we klaar waren hield ook het geluid op. Er stak een stormachtig applaus op, waarin zich alle verontwaardiging en ergernis over de regiefout van die avond samenbalde. De baron kwam op ons af en overhandigde Magda een boeket bloemen. Opnieuw werd er geapplaudisseerd.
'Dames en heren, mag ik even uw aandacht,' zei de baron. 'Wat hier vanavond gebeurd is, mag iets wonderbaarlijks worden genoemd. Drie Amsterdamse musici hebben ons betoverd.' Applaus. 'Uw muziek was prachtig,' vervolgde hij. 'Al hadden we wat moeite met de Duitse liederen als u bedenkt wat we hier tijdens de oorlog hebben meegemaakt.' Applaus.
Weet je dan niet dat Kurt Weill een jood is en dat zijn muziek niets met de nazi's te maken heeft? had ik willen roepen. Ik stelde me voor dat de baron tijdens de bezetting zijn jachtgeweren had moeten inleveren en dat dit alleen al zijn ongenoegen moest hebben gewekt.
De baron nodigde ons uit nog een glaasje te blijven drinken. Jan-Willem kwam nu op ons af. Hij complimenteerde Magda gretig met haar jurk en richtte zich toen tot mij: 'U als Duitslandspecialist. Kunt u me vertellen wat toch dat zinnetje betekent: und ein letztes Glas im steh'n?'
'Een laatste glaasje aan de toog, misschien?' antwoordde
ik.
Jan-Willem wendde zich van me af: 'Interessant, interessant. Zeg Karel, wist je dat....'
Een vrouw kwam op ons af en stelde zich aan ons voor als gravin N. tot N. 'Het is zo leuk om artisten over de vloer te hebben. En u was zo makkelijk te verstaan. Laatst hadden we twee beroemde acteurs die Shakespeare-dialogen hielden. Maar dat was veel te moeilijk voor ons.'
Ik knikte beleefd en besefte dat al onze inspanningen van die avond voor niets waren geweest.
Magda gaf me een knipoog, ze werd belaagd door de baron die zijn blik niet van haar boezem kon afhouden. We moeten hier zo snel mogelijk wegwezen, dacht ik. Maar ik durfde niet in actie te komen en zag machteloos toe hoe de baron Magda zijn arm bood en met haar naar de muur met de jachtfoto's liep. Als een Don Juan, verzekerd van zijn naderende overwinning.