De stiefvader
De moeder van Jaap Wassink had op een contactadvertentie
geschreven: Weduwnaar met vier volwassen, uithuizige kinderen zoekt
vrouw. Houdt van buiten zijn en van lichte muziek. 'Het is weer
eens wat anders,' zei ze toen haar zoon haar vroeg waarom ze nu
juist voor deze kwaliteiten had gekozen. Ze had hem al twee keer
ontmoet en vond nu dat het tijd was hem aan haar zoon voor te
stellen. 'Hij is echt heel aardig,' zei ze tegen Jaap. 'Je hoeft
heus niet bang voor hem te zijn.'
De potentiële nieuwe echtgenoot woonde
in een industriestad ten noorden van Amsterdam. Ze gingen er met de
trein naartoe en zouden het hele weekend bij hem blijven logeren.
Eenmaal in de trein bestond er voorlopig geen weg
terug.
Nog geen
drie kwartier later liepen ze in een nieuwbouwwijk met eenvormige
grijsbetonnen eengezinshuizen. Het was prachtig zomerweer, maar
desondanks waren de straten uitgestorven. Jaap keek de huiskamers
die ze passeerden binnen en zag hele gezinnen voor de televisie
zitten.
'De
Amerikaanse president wordt vandaag begraven,' zei zijn moeder toen
ze de nieuwsgierigheid van haar zoon opmerkte. 'Zonde, hij was zo'n
knappe man.' Het klonk alsof ze ook hem had kunnen kiezen in plaats
van de man die van buiten zijn hield en van lichte
muziek.
Ze kwamen
aan het einde van de straat, waar zich een grote zandvlakte
uitstrekte die de verlatenheid van de buurt versterkte. Zijn moeder
sloeg vastberaden een hoek om en liep een andere betonnen straat in
die een kopie leek van die ze zojuist achter zich hadden gelaten.
Bij huisnummer 52 liep ze een voortuinpaadje op. Ze zette de leren weekendtas
op de grond, haalde diep adem en belde aan. Ze had haar vinger nog
niet van de bel gehaald of de voordeur werd geopend door een man
met wit haar die deed alsof hij Jaaps moeder al jaren kende. Dit
moest hem zijn, dacht Jaap: de man die van buiten zijn houdt en van
lichte muziek.
'Kom binnen,' zei de man. Hij had een vreemde grijns op
zijn mond, die Jaaps tegenzin wekte. Nadat Jaap zijn jas had
uitgedaan legde de man een kolenschop van een hand op zijn schouder
en duwde hem voor zich uit een benauwd gangetje in. Jaaps moeder
liep achter hen aan alsof ze niet anders gewend
was.
Ze kwamen in
een huiskamer waar de televisie aanstond. Een begrafenisstoet
schreed door een brede avenue in Washington. Op een door zes
paarden voortgetrokken affuit lag een grote kist die met een
Amerikaanse vlag was afgedekt. Overal langs de route stonden
soldaten met witte handschoenen. De camera zoomde in op huilende
Amerikanen die vanachter een kilometerslang dranghek afscheid namen
van hun president.
'Willen jullie iets drinken,' vroeg de man met het witte
haar toen Jaap en zijn moeder op de bank waren gaan
zitten.
'Koffie
graag,' zei Jaaps moeder.
'En jij?' vroeg de man aan
Jaap.
'Limonade,'
zei Jaap nors.
'Een beetje aardig zijn tegen meneer Brantjes hoor,' zei
zijn moeder.
Jaap
keek weer naar de uitzending van de begrafenis. Treurmuziek klonk
uit duizenden trompetten en trombones. Af en toe werden de droevige
klanken doorsneden met het op gedragen toon gesproken commentaar
van een onzichtbare televisiepresentator.
Meneer Brantjes kwam binnen met een
metalen dienblad, waarop twee koffiekopjes stonden en een glas
limonade. 'Ik ben zo blij dat jullie er eindelijk zijn,' zei
hij.
Meneer
Brantjes ging in een stoel tegenover hen zitten en keek Jaaps
moeder met een gretige blik aan. 'Ja, het is werkelijk fijn dat
jullie zijn gekomen,' herhaalde hij.
De dode president had inmiddels zijn
eindbestemming bereikt en werd van de affuit getild. De soldaten
met de witte handschoenen liepen in dribbelpasjes met de kist op
hun schouders een grasveld op. In het zwart geklede familieleden
huilden. De kist werd in een grafkuil neergelaten en met aarde
bedekt. Een klein jongetje liep naar voren en bleef voor de kuil
staan. Hij salueerde bij wijze van afscheid. Saluutschoten klonken
uit kanonnen.
'Zal ik een boterham voor jullie smeren,' vroeg meneer
Brantjes, die zich niets van het drama op de televisie
aantrok.
'Graag,'
zei Jaaps moeder. 'Van zo'n treinreis krijg je
honger.'
Ze
gingen naar de keuken, waar het even muf rook als in de huiskamer.
In het midden stond een formica eettafel, waaraan ze gingen zitten.
Meneer Brantjes haalde een sleutelbos uit zijn broekzak en opende
een keukenkastje. Hij zette een pot kersenjam, een pot pindakaas en
een pakje Blueband op tafel. Uit een metalen broodtrommel haalde
hij zes witte sneetjes King Corn, voor ieder van hen
twee.
'Wat mag
het zijn, melk of karnemelk?' vroeg hij
opgewekt.
'Karnemelk graag, ook voor de jongen,' zei Jaaps
moeder.
Meneer
Brantjes opende de ijskast en haalde er een fles karnemelk uit. Hij
pakte twee bekers en schonk ze tot de helft
vol.
'Willen
jullie soms ook kaas?' vroeg hij toen.
Jaaps moeder knikte verlekkerd, waarop
meneer Bran-tjes een plastic bakje uit de ijskast haalde waarin
enkele plakjes kaas zaten. Met een vorkje haalde hij er twee uit en
legde ze op een schoteltje. Het plastic bakje verdween weer in de
ijskast. Jaap zag tot zijn genoegen dat hij het naast een grote
leverworst neerzette. Hij hield van
leverworst.
Toen
ze de boterhammen ophadden vroeg meneer Bran-tjes of ze fruit
wilden. Jaaps moeder knikte. Enigszins teleurgesteld haalde meneer
Brantjes zijn sleutelbos weer te voorschijn. Hij trok nu een grote
tas vanonder het aanrecht vandaan, die dichtzat met een
hangslotje.
'Ben
je soms bang dat je appeltjes gestolen worden?' vroeg Jaaps moeder
schertsend.
Meneer Brantjes keek haar zuinig lachend aan. 'Je weet maar
nooit,'zei hij.
Uit de tas haalde hij drie appels te voorschijn. Jaaps
moeder schilde er een in acht partjes en legde die op Jaaps
bord.
'Zullen we
weer televisie gaan kijken?' vroeg meneer
Brantjes.
'Ja,'
zei Jaaps moeder. 'Gezellig.'
Toen de begrafenisceremonie van de
president was afgelopen, besloot meneer Brantjes hun de buurt te
laten zien. Uit een schuur haalde hij een oude damesfiets te
voorschijn die overdekt was met spinrag. Jaaps moeder stofte hem
met een bezem af en haalde een nat lapje over het zadel. Meneer
Brantjes zou op zijn Solex rijden. 'De jongen mag wel achterop
hoor,'zei hij.
Langzaam reden ze de straat uit, in de tegenovergestelde
richting van de zandvlakte. Overal stonden dezelfde betonnen
woningen. Een verdieping hoog, met kleine voortuintjes, in boomloze
straten. Het was een strafkolonie waar mensen zich vrijwillig voor
hadden aangemeld.
Ze reden net zo lang door tot ze bij een park kwamen. De
bomen waren er klein en stonden in saaie rijen. Meneer Brantjes
stapte af bij een houten hek.
'Ben je moe?' vroeg hij aan Jaaps
moeder, die hem met moeite op haar fiets had kunnen
bijhouden.
'Nee
hoor,' antwoordde ze, alsof ze daarmee wilde bewijzen dat ze nog
jong en sterk was.
'We kunnen wel even bij de vijver gaan zitten,' zei meneer
Brantjes.
Ze
liepen een paadje in en kwamen bij een grasveldje dat aan een plas
water lag en uitliep op een enorme berg zand. Overal stonden
werkeloze graafmachines.
'Hier komt een kinderspeelplaats. Vind je dat niet leuk?'
zei meneer Brantjes, terwijl hij zijn Solex op de standaard zette.
Hij ging op een bankje zitten en sloeg met zijn hand op de ruimte
naast hem. Jaaps moeder gehoorzaamde en nam naast hem
plaats.
'Mooi is
het hier, hè?' vroeg meneer Brantjes. 'Ideaal voor kinderen. En
ruik je de zeelucht?'
Jaaps moeder knikte en zat naast hem met haar tas op
schoot. 'De jongen heeft een vader nodig,' zei ze, alsof ze nu pas
de onderhandelingen opende. 'Iemand die met hem naar buiten gaat.'
Meneer Brantjes knikte.
'Zullen we weer naar huis gaan?' vroeg Jaaps moeder even
later. 'Straks vat de jongen nog kou.'
'Ja,' zei meneer Brantjes. 'Misschien
is er nieuws uit Amerika.'
Ze reden terug naar de betonnen
straten. Meneer Bran-tjes leek opgelucht toen hij de Solex en de
fiets weer in het schuurtje zette.
In de huiskamer was het schemerig
geworden. Meneer
Brantjes deed de verlichting aan: twee tl-buizen die
evenwijdig aan het plafond waren bevestigd. De kamer werd in wit
licht gehuld. 'Daar kunnen jullie de ondertiteling beter bij
lezen,' zei meneer Brantjes.
In een hoek van de kamer stond een
elektrisch orgel. De moeder van Jaap moest denken aan de woorden
uit de contactadvertentie: 'houdt van lichte
muziek'.
In
Amerika was nu een herdenkingsdienst aan de gang die door talloze
beroemdheden werd bijgewoond. Vorsten, popzangers, filmsterren,
schrijvers hielden toespraken waarin ze de vele talenten van de
president prezen.
'Zullen we vroeg gaan eten?' vroeg meneer Brantjes. 'Ik heb
tartaartjes gehaald. Het is tenslotte feest. Maar je moet me wel
even helpen, want ik ben niet zo'n grote
kok.'
Jaaps
moeder verdween met meneer Brantjes in de keuken en al gauw hoorde
Jaap het water kletteren waarmee de groente in de gootsteen werd
schoongemaakt.
Tijdens het eten werd er gezwegen. Meneer Brantjes en Jaaps
moeder keken onafgebroken naar hun tartaartjes die steeds kleiner
werden. Meneer Brantjes at gehaast en sneed zijn vlees eerst in
vierkante stukjes alvorens het op te eten. De televisie stond nog
altijd aan, maar niemand lette op wat er te zien
was.
'Zo, dat was
lekker,' zei meneer Brantjes toen hij zijn bord leeg had. 'Ik heb
de vanillevla al uit de ijskast gehaald. Als jij het nu even in de
bakjes doet en de bessen erbij doet.' Jaaps moeder knikte en
verdween in de keuken.
'Vind je het leuk hier?' vroeg meneer Brantjes aan
Jaap.
'Gaat wel,'
zei Jaap zonder hem aan te kijken.
'Het is ook niet makkelijk hè, zonder
vader.'
Jaap
zweeg.
'Toetje is
klaar,' zei zijn moeder nu, terwijl ze uit de keuken kwam met op
een dienblad drie glazen bakjes.
'Je bent een geweldige kok,' zei meneer
Brantjes.
Toen ze
het toetje op hadden, ging meneer Brantjes languit op de bank
liggen.
'Zet jij
even koffie?' vroeg hij aan de moeder van Jaap. 'Ik ben doodop. Al
die ellende op tv put je uit.'
De moeder van Jaap nam de drie lege
glazen bakjes mee naar de keuken. Weer stroomde het kraanwater.
Jaap liep haar achterna en ging naast haar staan aan het
aanrecht.
'Wanneer gaan we nou naar huis?' vroeg hij zachtjes aan
haar zodat meneer Brantjes hem niet kon
horen.
'Morgenavond pas,' zei ze. 'Maar volgend weekend komen we
hier weer. En misschien gaan we hier wel
wonen.'
Jaap
verstijfde van schrik. 'Bij meneer Brantjes?' vroeg
hij.
'Ja, dan
wordt hij je nieuwe vader,' zei zijn moeder. 'Hij is nu al dol op
je. Dat kan ik zien.'
De keukendeur ging open en meneer Brantjes verscheen. 'Kun
je alles vinden?' vroeg hij.'Ik had alles toch al
klaargezet?'
De
moeder van Jaap knikte en begon met de afwas. 'De koffie is zo
klaar Jan,' riep ze zonder van de afwasteil op te kijken. 'Ga nu
maar weer naar binnen.'
'Ik wil terug naar Amsterdam,' zei Jaap tegen zijn moeder
nadat meneer Brantjes was verdwenen.
'Je zult moeten wachten tot
morgenmiddag. Dan komen zijn kinderen kennis met ons maken. Meneer
Brantjes is echt heel aardig. Je ziet toch hoe hij van ons bezoek
geniet? Ga nu maar weer naar binnen. Ik kom
zo.'
Jaap ging
terug naar de huiskamer. Meneer Brantjes speelde op het orgel. Hij
had een koptelefoon op, zodat niemand hem kon horen. Terwijl hij
speelde hield hij zijn ogen gesloten. Zijn hoofd danste op de
golven van de muziek. Hij had het zeer met zichzelf
getroffen.
Jaaps
moeder kwam de kamer binnen met een dienblad waarop twee koppen
koffie stonden. 'Jan,' riep ze alsof ze haar hele leven niets
anders had gedaan. 'Kom je?'
Meneer Brantjes speelde rustig door.
Totdat Jaaps moeder de stroomschakelaar van het orgel indrukte en
zijn muzikale droom verstoorde.
'Het nieuws,' zei hij alsof er niets
aan de hand was. 'Het is acht uur.' Hij haastte zich om het
televisietoestel weer aan te zetten en ging op de bank
zitten.
'Komen
jullie naast me zitten?' vroeg hij. 'Misschien zijn er
ontwikkelingen in Amerika.'
Meneer Brantjes deed drie
suikerklontjes in zijn koffie en luisterde naar de mededelingen van
de witgekuifde nieuwslezer. Het was alsof hij alles voor het eerst
hoorde, terwijl er niets nieuws bekend werd
gemaakt.
'Ze
hebben hem vermoord omdat hij het voor de negers opnam,' zei meneer
Brantjes. 'Wat dat betreft kan ik ze wel begrijpen. Want die negers
zijn ook hier een probleem aan het worden.'
Jaaps moeder kromp ineen. Jaap dacht
aan hun hartelijke Surinaamse buurman, met wie zijn moeder op een
feestje wel eens had gedanst.
'Zal ik nog wat koffie zetten?' vroeg
ze als excuus om de kamer even te kunnen verlaten. 'Dan breng ik
daarna de jongen naar bed.'
Toen ze de kamer weer binnenkwam had ze
behalve de koffiekan ook Jaaps pyjama bij
zich.
'Waar had
je hem gedacht, Jan?' vroeg ze aan meneer
Brantjes.
'In de
kamer van mijn zoon, op zolder,' zei hij.'Ga jij even met hem mee?
Dan kijk ik het nieuws af. En let op dat hij niets
kapotmaakt.'
'Vooruit, naar boven jij,' zei Jaaps moeder tegen haar
zoon.
Jaap snelde
de trap op, naar een deel van het huis waar hij nog niet was
geweest. Op de eerste verdieping rook hij een verlate etenslucht.
Er stond een deur open van een grote kamer, waarin een ouderwets
tweepersoonsbed stond. 'Waar slaap jij, mama?' vroeg
hij.
'Bij meneer
Brantjes,' zei zijn moeder.
'Waarom niet bij
mij?'
'Doe niet
zo kinderachtig,' zei zijn moeder. 'Je weet dat ik misschien met
meneer Brantjes ga trouwen. Heus, hij zal een goede vader voor je
zijn.'
Op zolder
kwamen ze in een nagebouwde brandweerkazerne. Aan de muur hingen
brandweerhelmen, brandweerbijlen, brandslangen, foto's van grote
branden, van brandweermannen in actie, van mensen met afgrijselijke
brandwonden. Ook waren er planken waarop schaalmodellen van
brandweerauto's stonden. Het was een schrale troost voor het nieuwe
leven dat zich aan Jaap leek op te dringen.
Hij kleedde zich uit, trok zijn pyjama
aan en kroop onder de muf ruikende, klamme dekens. 'Denk er nou
maar niet te veel over na,' zei zijn moeder. Ze gaf hem een
nachtzoen en ging terug naar beneden.
Midden in de nacht werd Jaap wakker met
een knorrend gevoel in zijn maag. Hij herinnerde zich de leverworst
in de ijskast en kroop zijn bed uit om in het duister naar beneden
te sluipen. Bij de slaapkamer waar zijn moeder naast meneer
Brantjes in het tweepersoonsbed lag, legde hij zijn oor tegen de
deur te luister. Hij hoorde een geruststellend gesnurk en waande
zich veilig. Toen hij in de keuken de ijskast open wilde doen,
merkte hij dat die was afgesloten met een klein hangslotje. Hij
durfde het licht niet aan te doen uit angst dat het hem zou
verraden. Op de tast zochten zijn handen naar de besteklade onder
het aanrecht. Hij haalde er iets duns en scherps uit waarmee hij in
het sleutelgat wat heen en weer wrikte, totdat het slotje
opensprong. Trots op zijn vindingrijkheid opende hij de ijskastdeur
en zag, beschenen door het kleine lampje, de leverworst liggen
naast het plastic bakje met de plakjes kaas. Met een triomfantelijk
gevoel haalde hij hem eruit en stroopte het plastic vel eraf,
waarna hij de worst gulzig in zijn mond stak en hem verorberde. Nog
nooit had iets hem zo goed gesmaakt als nu.
Toen hij de worst ophad en de ijskast
dicht wilde doen, floepte het tl-licht aan. Jaap draaide zich om en
zag meneer Brantjes in de deuropening staan, zijn handen dreigend
in zijn zij.
Jaap
deed met een hand achter zijn rug de ijskastdeur dicht, in een
vergeefse poging zijn braaksporen te verhullen. Even staarden ze
elkaar aan, toen kwamen ze beiden in beweging. Meneer Brantjes
stormde op Jaap af, maar die glipte bliksemsnel langs hem en schoot
de trap op naar de zolderverdieping waar hij zich in zijn kamer
opsloot. Meneer Brantjes kwam hem niet
achterna.
Met
kloppend hart kroop Jaap weer onder de dekens. Van de leverworst
proefde hij zelfs de nasmaak niet meer. Toen hij er zeker van was
dat er niemand pogingen deed de zolderkamerdeur te forceren en de
stilte in het huis was teruggekeerd, stond hij zichzelf toe te gaan
slapen.
De
volgende ochtend verscheen Jaap, zoals hij met zijn moeder had
afgesproken, tegen acht uur aan het ontbijt, dat gedekt was in de
keuken. Meneer Brantjes stond bij het fornuis en was bezig koffie
in te schenken. Jaap ging aan de tafel zitten en keek naar het lege
bord voor hem.
'Heb je goed geslapen?' vroeg zijn
moeder.
'Ja,' zei
hij zonder op te kijken.
'Wat ben je chagrijnig,' zei zijn moeder. 'Is er
iets?'
'Nee,' zei
Jaap, die een boterham uit het mandje pakte en hem met pindakaas
wilde besmeren.
Maar meneer Brantjes was hem voor en graaide de
pin-dakaaspot voor hem weg. 'Ik geloof niet dat jij nog iets op je
boterham hoeft,' zei hij.
'Wat krijgen we nou?' riep Jaaps moeder
geschrokken. 'Laat die jongen toch lekker pindakaas op zijn brood
doen.'
'Dat lieve
jongetje van je heeft vannacht mijn ijskast opengebroken en mijn
leverworst opgegeten. Ik heb hem betrapt toen hij hem net op had.
Een leverworst van een rijksdaalder. Ik had er de hele komende week
mee willen doen.'
'Als jij opnieuw iets met een vrouw wilt,' zei Jaaps
moeder, 'dan zul je moeten leren om niet alles achter slot en
grendel te bergen en je gasten eens wat royaler te
bedelen.'
'Vanmiddag komen mijn kinderen,' zei meneer
Brantjes.
Jaaps
moeder antwoordde niet. Ze stond op uit haar stoel, maande meneer
Brantjes opzij te gaan en zei: 'Jaap, pak je kleren. We
gaan.'
Even later liepen ze de
straat uit. Toen ze opnieuw bij de zandvlakte kwamen en de hoek om
waren, bleef Jaaps moeder stilstaan. 'Als ik weer eens op een
huwelijksadvertentie schrijf,' zei ze vastbesloten, 'blijven we de
eerste maanden niet
logeren.'