De verloren zoon


Vanaf mijn achtste kregen mijn moeder en ik iedere vrijdagavond bezoek van mevrouw Steenhof, onze overbuurvrouw. Ze kwam bij ons zodra wij klaar waren met het avondeten. Mijn moeder wuifde dan vanachter het raam op onze tweede verdieping naar het somber ogende benedenhuis aan de overkant. Heel kort, zodat alleen degene voor wie haar signaal bedoeld was het zou merken. Onmiddellijk daarna ging het licht in de woonkamer van mevrouw Steenhof uit en twee minuten later werd er bij ons aangebeld.
Nadat mevrouw Steenhof puffend de trap op was geklommen, in de gang haar jas had uitgetrokken en was bijgekomen, stapte ze de woonkamer binnen. Ze was oud en dik, al verried haar verschijning nog altijd iets van de pronte vrouw die ze ooit geweest moest zijn. Haar gezicht werd gedomineerd door een grote zwarthoornen bril, die afleidde van een forse wrat op haar linkerneusvleugel.
'Ik wil jullie niet tot last zijn,' zei ze bij wijze van vaste begroeting. Daarna slaakte ze een diepe zucht en zette koers naar haar vaste stoel, op de eerste rang voor de televisie. Mijn moeder zette koffie en kwam net op tijd binnen om het toestel in te schakelen voor het nieuws van acht uur. Mevrouw Steenhof zat dan al in de starthouding, haar blik gefocust op het nog donkergroene scherm. Op zo'n avond zei ze meestal niets tegen ons, op een enkel 'oh'tje of'ah'tje na. Wel sloeg ze om de meest uiteenlopende dingen regelmatig met een vuist op een van de armleuningen van haar stoel. De gebeurtenissen op de televisie leken de enige redenen van haar komst.
Toen mijn moeder kort na mijn vaders dood van haar oudste broer een televisietoestel kreeg om, zoals hij het noemde, 'de eenzaamheid wat te verdrijven', had mevrouw Steenhof, die altijd alles in de gaten hield wat er in de straat gebeurde en daarom ook de bestelwagen van de televisiehandelaar voor ons huis had zien stoppen, haar de volgende dag meteen aangesproken.
'Een mooie uitvinding,' zei ze, 'maar veel te duur natuurlijk.'
Nadat mijn moeder haar had verteld dat ze erg genoot van de speelfilms die ze nu in haar huiskamer kon zien, vroeg mevrouw Steenhof voorzichtig of ze ook eens mocht komen kijken. Mijn moeder durfde geen nee te zeggen en nodigde haar uit voor de eerstvolgende vrijdagavond.
'Als je het niet wilt moet je het onmiddellijk zeggen,' zei mevrouw Steenhof. 'Want ik wil jullie niet tot last zijn.'
Het televisieaanbod in die tijd was mager. Een lachfilm, een actualiteitenrubriek, Farce Majeure, Willem O'Duys' Voor de Vuist Weg,een dagsluiting, Kronkel.Mevrouw Steenhof liet het zonder veel betrokkenheid aan zich voorbijgaan om tegen elf uur op te staan en te zeggen: 'Ik hoop dat ik jullie niet tot last was.'
In het begin van haar bezoekjes keek ze vanachter haar zwarte bril zo hooghartig en onbewogen naar het scherm dat mijn moeder en ik dachten dat ze boos op ons was. Totdat, na een paar maanden, een televisiedominee zich in een actualiteitenrubriek met loeiende stem beklaagde over de terugloop van het aantal gelovigen in zijn gemeente en mevrouw Steenhof plotseling droog opmerkte: 'Ik kan het niet zo goed als hij, dat praten.'
'Dat hoeft ook niet,' zei mijn moeder.
'Ik ben er nooit goed in geweest,' benadrukte mevrouw Steenhof. 'Ik ben geloof ik niet zo emotioneel.'
Mijn moeder stond haastig op om de koffiekopjes naar de keuken te brengen en bleef langer weg dan gebruikelijk.
'Heb je niets sterkers?' vroeg mevrouw Steenhof toen met een iets verheven stem in de richting van de keuken.
'Bessenjenever!' klonk het magere antwoord van mijn moeder. 'Vindt u dat lekker?'
'Als er niets anders is...'
Mijn moeder kwam de kamer binnen met de fles bessenjenever en twee glaasjes. Ze ging naast me op de bank zitten en schonk in. Mevrouw Steenhof pakte haar glaasje behendig beet en goot het in één teug in haar keel. Mijn moeder nipte van het hare.
De alcohol kreeg meteen vat op mevrouw Steenhof. Ze ontspande en zette haar strenge bril af. Haar ogen waren azuurblauw, wat tot dan toe vrijwel verborgen was gebleven achter haar dikke brillenglazen.
'Ik ben getrouwd geweest,' bekende ze toen.
Mijn moeder knikte nog ongemakkelijker dan eerst en schonk mevrouw Steenhof snel voor een tweede keer in om geen antwoord te hoeven geven.
'Hij was bij de politie,' vervolgde ze. 'Brigadier.'
Ze zette haar bril weer op en keek opnieuw naar de geïnterviewde televisiedominee, die steeds meer op dreef leek te komen en over boetedoening, berouw en echtscheiding sprak.
'Leer mij ze kennen, die dominees,' zei mevrouw Steenhof toen. 'Vroeger, als jong meisje, was ik verpleegster in het Diaconessenziekenhuis. De dominees kwamen er om te sterven. Nog nooit heb ik mensen zo bang gezien als zij. Ze huiverden voor de dood, en dat terwijl ze ons altijd wijsmaakten dat we niet bang hoefde te zijn omdat de Heer ons in genade zou ontvangen als het zover was.'
De actualiteitenrubriek was inmiddels afgelopen en een kerkkoor zette bij wijze van hoopgevende dagsluiting de eerste maten van een psalm in.
'Hij zong ook,' zei mevrouw Steenhof toen.
'De dominee?' vroeg mijn moeder verbaasd.
'Nee, Henk. Mijn man. Na afloop van een dienst vroeg hij me mee uit. Het was meteen aan die avond. En dat terwijl ik er al in berustte een oude vrijster te worden. Ik was tenslotte al over de dertig.'
'Mij vragen ze nooit meer mee uit,' zei mijn moeder.
'Groot en sterk was hij. Met handen als kolenschoppen.'
'Hoe lang is hij nu al dood?' vroeg mijn moeder in de veronderstelling dat mevrouw Steenhof al decennialang weduwe was.
'Ik zou het echt niet weten,' zei mevrouw Steenhof. 'Ik heb hem al in geen veertig jaar gezien. Op een dag is hij ervandoor gegaan met een ander. Ik was hem te stil, zei hij. Terwijl hij daar in de tien jaar van ons huwelijk toch wel aan gewend had mogen zijn. Nu zou ik hem recht in zijn gezicht zeggen dat ik het een slap excuus vind. Maar indertijd durfde ik dat niet. Hij was tenslotte bij de politie. En zo'n prater ben ik nu eenmaal niet.'
Tijdens de aftiteling van de uitzending keek ze ons met een beschuldigende blik aan. 'De dominee heeft ervoor gezorgd dat de jongen aan mijn man werd toegewezen.Vanaf de kansel wees hij mij aan als de oorzaak van Henks ongeluk.'
'Wat verschrikkelijk,' zei mijn moeder ontzet. 'Was er dan niemand die het voor u opnam?' Ze schonk mevrouw Steenhof nogmaals in en sloeg zichzelf dit keer over.
'Heeft u hem daarna nog gezien?' vroeg mijn moeder toen.
'De dominee?' vroeg mevrouw Steenhof met een blik vol haat in haar ogen.
'Nee, uw zoon,' verduidelijkte mijn moeder.
Mevrouw Steenhof zweeg en keek weer naar de televisie, waaruit inmiddels het Wilhelmus klonk. Mijn moeder stond op en zette het toestel uit.
'Mijn zoon... ' zei mevrouw Steenhof en ze keek met een verloren glimlach in mijn richting. 'Weet u, ik hield helemaal niet zo van kinderen. Maar ik raakte in verwachting. En toen hij er eenmaal was kon ik mijn geluk niet op. Hij was alles voor me, acht jaar lang.'
'Ga je alvast uitkleden,' zei mijn moeder streng tegen me, alsof ze ineens besefte dat de bekentenis van mevrouw Steenhof niet voor mijn oren bedoeld was.
'Laat hem nog even opblijven,' zei mevrouw Steenhof. 'Dan kan hij me zo naar huis brengen.'
Mijn moeder schonk mevrouw Steenhof nogmaals in en bediende ook zichzelf. Zwijgend zaten ze tegenover elkaar, turend naar de donkerrode gloed in hun glaasjes.
'Kom, ik ga maar eens,' zei mevrouw Steenhof toen ze haar vijfde glaasje ophad. 'Dan kunnen jullie naar bed.'
Langzaam kwam ze uit haar stoel overeind. 'Dat ellendige been,' mopperde ze, terwijl mijn moeder haar naar de gang hielp.
'Loop jij even met mevrouw Steenhof mee,' zei mijn moeder tegen me. 'En doe je jas aan, want het is fris buiten. Ik houd jullie vanachter het raam wel in de gaten.'
Ik ging vooruit, de trap af. Toen ik de voordeur opendeed, woei de najaarswind naar binnen. Mevrouw Steenhof gaf me een stevige arm en zo staken we de uitgestorven straat over. Bij haar eigen voordeur haalde ze haar huissleutel uit haar jaszak en stak hem in het slot. Zonder acht op me te slaan ging ze naar binnen, tot ze zich mijn aanwezigheid herinnerde.
'Ik heb iets voor je,' zei ze. 'Kom maar even mee naar binnen.'
Ik liep haar achterna de gang in. Het rook er muf. Ze leidde me naar de kleine woonkamer. Ze deed de lamp boven de eettafel aan, die midden in de kamer stond. Mijn blik viel op het dressoir tegen de muur. Het stond vol ingelijste foto's van een jongetje. Op een daarvan stond hij met zijn moeder op de Dam, zoals ik zelf ook gefotografeerd was. Op een andere had hij een matrozenpakje aan. Hij keek ernstig voor zich uit. Terwijl ik de foto's bekeek, was mevrouw Steenhof naar een andere kamer gegaan. Toen zag ik, enigszins weggemoffeld achter een vaas chrysanten, een foto van het jongetje in een ziekenhuisbed. Om het lijstje zat een zwart randje. Maar voordat ik de foto beter kon bekijken kwam mevrouw Steenhof weer te voorschijn. In haar hand hield ze een ijzeren speelgoedbrandweerauto, zo mooi als ik er nog nooit een gezien had. Ik stelde me voor hoe jaloers mijn vriendjes op me zouden zijn. Mijn hoofd gloeide van blijdschap.
'Hij was van Harry,' zei ze.
'Wilt u hem dan niet houden als een soort aandenken aan hem?' vroeg ik.
Mevrouw Steenhof verstarde. 'Het is al te lang geleden,' zei ze. 'Er is te veel gebeurd en daarom is hij nu voor jou.' Ze duwde me enigszins hardhandig de gang in, alsof ze genoeg van me had en begeleidde me naar de deur. Toen ze me uitliet, zei ze verontschuldigend: 'Ik heb wel veel gekletst vanavond. Terwijl ik eigenlijk niet zo'n prater ben.'
De vrijdag daarop kwam mevrouw Steenhof weer bij ons televisiekijken. Ze zweeg de hele avond.