Het schilderij


'Zes jaar heb ik eraan gewerkt,' zei de man met de verwilderde blik bij de kassa van de gezondheidswinkel. Ik kende hem van gezicht, maar had nog nooit een woord met hem gewisseld. Niet wetend waarop hij doelde, zette ik mijn boodschappentas neer om hem beleefd even aan te horen.
'Ieder uur dat ik vrij had ben ik ermee bezig geweest,' vervolgde hij geestdriftig. 'Het is beter dan het origineel, zeggen de mensen aan wie ik het heb laten zien. Vooral over mijn lichtval zijn ze te spreken. Het is een ruime negen, vinden ze.'
Nog altijd was het me niet duidelijk waarover hij sprak, maar zijn gretigheid was zo vertederend, dat me het vermoeden bekroop dat hij me had staan opwachten om zijn relaas te kunnen doen.
'Ik heb er ook dia's van,' zei hij nu. 'Op professioneel formaat, dertig bij twintig centimeter. Alleen professionals hebben zulke camera's.' Hij ritste zijn nylon windjack open en haalde een grote, vergeelde enveloppe te voorschijn die hij teder tegen zijn borst had gehouden. Daaruit trok hij voorzichtig een diapositief dat hij met gestrekte arm voor zich uit hield, waarop hij me met een wapperende hand maande naast hem te komen staan.
'Ziet u die kleuren?' vroeg hij opgewonden, alsof hij ze zelf voor het eerst zag.
Ik keek in het zonlicht naar het stilleven op de dia. Een zilveren bokaal, omringd door een half dozijn oesters, een kreeft, een paar in tweeën gesneden sinaasappels, een tros druiven, een half over de tafel gedrapeerd Perzisch kleed. Klassieker kon het niet.
'Dat kleedje heb ik erbij geschilderd,' zei hij.'Dat vond ik mooier. Al is het nu geen echte kopie meer. En ziet u die lijst? Die is van brons. Gekocht voor duizend euro. Nu is ie al zeker vijfduizend waard.'
'Het is u goed gelukt om die plooien in de stof weer te geven,' zei ik bemoedigend, want het kleed was heel natuurlijk geschilderd, als op een echte Frans van Mieris.
'Ik ben gewoon naar het Rijksmuseum gegaan. Daar hangt hij tussen de zeegezichten en landschapjes. Je loopt er zo aan voorbij.'
'Het is een mooi schilderij.'
'Meent u dat nou?' vroeg hij. 'In het museum kijkt niemand ernaar. De mensen zien nu eenmaal niet wat mooi is. Ze weten het niet meer.'
'Ik zou hem wel eens in het echt willen zien,' zei ik.
'In het museum?' vroeg hij aarzelend, terwijl hij zijn hoofd scheef naar me toe draaide en het van een smekende blik voorzag.'Ofbij... mij.'
'Bij u natuurlijk.'
Zijn gezicht begon te stralen, alsof hij zojuist geslaagd was voor een examen, waarop hij zich amper had voorbereid.
We spraken af voor de volgende ochtend. Zijn naam en adres schreef hij op een oud kassabonnetje dat hij uit zijn zak haalde. Hij bleek twee straten achter me te wonen. Bij de voordeur zocht ik naar zijn naam op de dubbele rij naambordjes. Het waren er zestien, wat betekende dat hij een halve woning had. Ik belde aan. De deur werd met een touw opengetrokken. Ik liep de smalle, naar natte hond riekende gang in en klauterde de steile trap op. Op de tweede verdieping stond een deur op een kier.
'U moet wel uitkijken dat u niets omgooit,' klonk de sudderende stem van de man belerend vanuit de woning. Ik probeerde de deur verder open te duwen, maar het lukte niet door iets dat erachter lag. Ik wrong mezelf naar binnen, wat me met ingehouden buik net lukte. In het halletje struikelde ik meteen over een paar plastic tassen met kleding, kranten, boeken en tijdschriften die lukraak op elkaar waren gestapeld.
'Niet te veel bewegen,' zei de man, als uit het niets opduikend. 'Anders valt alles om en ben ik de rest van de dag kwijt met opruimen.'
Ik draaide me naar hem toe om hem te begroeten. Terwijl hij me een zachte, slappe hand gaf, viel mijn oog op de wc, waarvan de deur open werd geduwd door tientallen andere plastic tassen, waaruit overhemden, ondergoed, dekens en beddengoed puilden. Ook aan weerszijden van de wc-pot stapelden de volle tassen zich op, zodat ik me afvroeg hoe hij zijn kont zou keren als dat nodig was. Over de bril van de pot waren kranten gevouwen om urinespetters te absorberen en de staande spoelbak ging geheel verborgen onder een metershoge stapel slordig gevouwen hand- en theedoeken.
'Gaat u maar gauw naar binnen,' zei de man. 'En denk erom dat u niet tegen die buizen aanleunt, anders komt het plafond naar beneden.'
'Het is nogal krap hier,' merkte ik droog op terwijl ik door een in de rotzooi uitgespaard paadje naar de woonkamer schuifelde.
'Dertig jaar geleden heb ik me ingeschreven voor een grotere woning, maar toen kregen de Surinamers voorrang,' zei hij. 'En nu zijn die buitenlanders weer aan de beurt, zodat ik nog eens dertig jaar kan wachten. Bovendien is het nu te laat om nog te verhuizen, want dan moet ik hier eerst opruimen en daar heb ik de kracht niet meer voor. Ik ben al zeventig, weet u?'
In de woonkamer was het al even vol. Bijna driekwart van de ruimte werd in beslag genomen door manshoge stapels dozen met kleine huishoudelijke apparaten, bergjes plastic tassen met opnieuw boeken en oude kranten. Zowel tegen het plafond als tegen de muren en een van de beide ramen waren wandkleden gespannen, waardoor de kamer in een schemerlicht baadde. Aan een touw hing een bezem, waaraan een opgezette zwarte kater was bevestigd. De schoorsteenmantel stond vol gipsen beeldjes van heksen en striphelden als Kuifje en kapitein Haddock. Aan de wand boven de schoorsteen hingen geborduurde hondenportretten.
Toen ik opzij keek schrok ik. In de alkoof lag op een provisorisch bed het lichaam van een oude vrouw. Haar ogen en gebitsloze mond stonden wijd open. Ze maakte geen enkel geluid. Bontgekleurde dekens waren tot aan haar kin opgetrokken, al stak aan het voeteneind van het bed een lijkbleek been onder de dekens uit, gehuld in een zwarte wollen sok. Het leek alsof de dood net voor mij op bezoek was geweest.
'Dat is mijn vrouw,' zei de man toen hij mijn schrik opmerkte.
'Is ze...?'vroeg ik.
'Dood?' vulde de man me geheimzinnig lachend aan. 'Nee hoor, ze slaapt. Maar ze heeft alzheimer en kan niet meer praten. Ze ligt er nu al acht jaar zo bij. Die ziekte is een langzame dood hoor, geloof me maar. En het kan nog wel tien jaar duren voordat ze er echt niet meer is, wat god natuurlijk verhoede.'
'Maar kunt u haar zo wel goed verzorgen?' vroeg ik. 'Het is tenslotte een beetje krap hier.'
'Ik doe alles voor haar,' zei hij. 'Ik slaap bijna niet meer, omdat ik haar moet verschonen als ze weer eens alles heeft laten lopen, en dat gebeurt 's nachts nogal vaak. En één keer per maand komt de dokter.'
'En wat zegt hij ervan?' vroeg ik, nieuwsgierig naar de reactie van de medische stand op de leefsituatie van het echtpaar.
'Dat ik de boel eens wat moet opruimen,' mompelde de man verontwaardigd.'Terwijl ik met niets anders bezig ben. Waarom zou ik anders zo lang over dat schilderij hebben gedaan?' Zijn hoofd werd rood en hij zette een dikke hoornen bril op. 'Niemand zal kunnen beweren dat het hier vies is, want ik lucht drie keer per dag en stofzuig vijf keer per week. Ik heb nu zo'n klein autostofzuigertje, zodat ik overal goed bij kan. De muizen zullen hier geen koekkruimeltje vinden, zo schoon is het. De ggd zal geen enkele reden kunnen verzinnen om ons hier weg te krijgen.'
Hij stond nu in een hoek van de kamer, waar de houten delen van een uit elkaar gehaalde boekenkast tegen de muur leunden.
'Hier is het dan,' zei hij.
'Wat?'
'Mijn schilderij. Hier hangt het, achter de boekenkast.'
Hij schoof de planken en zijsteunen wat opzij en toen zag ik het stilleven dat hij me eerder op de dia had getoond. Het schilderij was veel mooier dan ik had verwacht, met dik aangebrachte verf en een perfect toegepaste stoffenleer, die het Perzische kleed echt deed lijken.
'Ziet u nu hoe mooi die lijst is?' vroeg hij. 'Echt brons. Had ik niet al gezegd dat ze me er vijfduizend euro voor willen geven?'
'Het is nog mooier dan ik had verwacht,' zei ik om hem te plezieren. Als een echte kunstkenner bestudeerde ik het doek en vergat niet de lijst te strelen.
'Heeft u eigenlijk een schildersopleiding gevolgd?' vroeg ik toen.
'Nee hoor, waar ziet u me voor aan? Ik ben niet zo geleerd. Ik heb niet eens fröbelschool. Mijn moeder vond me veel te zwak om me naar school te sturen en daarom hield ze me thuis. Maar het heeft me niet gehinderd me te ontwikkelen. Zo weet ik bijvoorbeeld alles van de moleculaire fysica. Mijn bovenbuurman, die voor dokter leert, zal het u bevestigen. En bovendien kan ik vanwege mijn vrouw niet te lang wegblijven, hè.'
'U bent een natuurtalent,' zei ik.
'Ik heb het allemaal uit een Prismapocket. Daar staat alles in.' Hij glunderde. 'Ik ben ermee begonnen toen mijn vrouw ziek werd en ik niet meer zo vaak de deur uit kon. Gelukkig was ik net met pensioen. Ik ben begonnen met die Rembrandt daar, maar die is niet gelukt.' Hij wees naar een andere hoek van de kamer, waar Rembrandts Man met de Gouden Helm hing. Het schilderij had iets onafs, alsof het menselijke dat Rembrandt aan zijn werk gaf er nog niet aan was toegevoegd. 'Die ogen zijn mislukt,' zei de man teleurgesteld. 'Ik was daar toen nog niet goed in. Ik had toen nog niet zoveel ervaring met mensen. Maar het kan ook aan Rembrandt liggen.'
Ineens kreeg hij iets ongeduldigs, alsof hij geen zin meer had over zijn nederlagen te praten. 'U moet zo weg,' zei hij toen. 'Want ik moet mijn vrouw te eten geven en wassen.'
Ik keek nog eens om me heen en bewonderde de verwaarloosde verzameling wajangpoppen die in dozen onder de vensterbank lag. Ook zag ik de vier televisies boven en naast elkaar staan, waarvan er twee nog in plastic waren verpakt.
'Kunt u wel ergens zitten?' vroeg ik.
'Ja, hier,' zei hij.'Op deze stoel.' Hij klopte op een met oude kranten en paperassen vol liggende keukenstoel, waarop een klein hoekje was leeggehouden. 'Zo heb ik de televisie voor me en mijn vrouw achter me en kan ik ze allebei in de gaten houden. Ook heb ik hier al mijn naslagwerken bij de hand en kan ik, als er iets op tv is dat ik niet weet, het meteen opzoeken.' Hij klopte op een kartonnen doos waaruit een deel van de Grote Winkler Prins stak.
Gerustgesteld liep ik voorzichtig over het paadje terug naar de gang. Uit de alkoof klonk een kwaadaardig gegrom.
'Het is hier wel een beetje vol,' zei ik nog.
'Wat moeten we anders? Spullen kopen is het enige dat we nog hebben. Dat begrijpt u toch wel? Mijn vrouw kan niets meer, ze ligt de hele dag op bed. Maar ze geniet van alles wat ze hier om zich heen heeft. D'r ogen doen het nog goed. En we hebben er het geld voor, want zij krijgt een uitkering en ik heb mijn pensioen. We hebben het rijk hoor, met zo'n dubbel inkomen en een lage huur. We kunnen alles kopen wat we willen. Maar alleen zolang zij leeft.'
Ik stond al bij de deur en wilde de gang op gaan, toen de man me bij mijn arm pakte.
'Voordat u weggaat, moet u toch nog even mijn andere dia's bekijken,' zei hij, en hij duwde me het al even volgestouwde keukentje in. Aan de muren waren waslijnen bevestigd die elektriciteitssnoeren droegen waaraan drie gloeilampen bungelden. Het fonteintje had alleen een koudwaterkraan en het aanrecht stond vol met tientallen soep-, koffie-, en cacaoblikken, veelal van merken die allang niet meer leverbaar waren. Twee koperen buizen stutten een deel van het ingestorte plafond. 'Er is een lekkage geweest,' zei hij. 'Maar ik wil niemand over de vloer hebben en heb het zelf gemaakt. Voordat je het weet verklikken ze je bij de woningbouwvereniging en dan is het afgelopen met ons. Dan krijgt de ggd toch nog zijn zin.'
Van onder een tweepitsgastoestel haalde hij een stapel vergeelde enveloppen te voorschijn. 'Laat me eens even kijken,' zei hij.'Hier, ziet u dit bosgezicht. Zo maken ze het niet meer hoor.' Hij hield een dia van een herfstbos omhoog. 'Bijna of het geschilderd is, niet? De werkelijkheid is soms mooier dan de kunst.'
Hij haalde een nieuwe enveloppe te voorschijn. 'En hier ben ik,' zei hij met een minzaam lachje dat een negatief zelfbeeld verried. 'Zo zag ik eruit toen ik mijn vrouw net kende.'
Op de dia die hij me nu gaf was hij zo'n veertig jaar jonger. Hij was niet veel veranderd, al droeg hij een zwart in plaats van een grijs kransje haar om zijn kale schedel. Wat me opviel was de heldere, pientere blik in zijn ogen, die hij in de loop van zijn latere leven ergens leek te zijn verloren.
'En nu moet u echt weg,' zei hij, terwijl hij de dia uit mijn hand trok. 'Want ik ga eten voor mijn vrouw maken.'