Zingen
Ik zing zelf ook. Liederen van Hanns Eisler, die
communistische componist uit de jaren dertig. Fantastische muziek.
Mijn zanglerares heeft me erop gewezen. Op haar aanraden ben ik in
een strijdliederenkoor gegaan. Was goed voor me, zei ze. We zongen
het 'Solidaritatslied' op straat, tijdens stakingen, voor de
fabriekspoort. De arbeiders lachten ons uit. Van Eisler hadden ze
nog nooit gehoord. 'Van solidariteit kunnen we niet leven', riepen
ze. Maar we trokken ons er niets van aan. Het ging ons in de eerste
plaats om het zingen, om het gevoel dat we daarmee een betere
wereld zouden kunnen scheppen.
Zingen heeft me bij mijn gevoel
gebracht. Mijn lerares had meteen al door waaraan het 'm bij mij
schortte. Ik was te ingehouden, te geremd, vond ze. Zie je het niet
aan mijn houding? Aan mijn opgetrokken schouders? Alsof ik bang ben
slaag te krijgen, zei ze.
Het komt allemaal door de zelfmoord van
mijn moeder, moet je weten. Vanaf dat moment ben ik gaan zingen.
Niet dat ik blij was of opgelucht. Al ben ik dat nu wel, na al die
jaren, omdat ik het je nu eindelijk heb verteld. Je bent tenslotte
mijn beste vriend. Heb je nooit iets vermoed? Echt niet? Nou, vanaf
de dag van mijn moeders dood hoorde ik ineens muziek in mijn hoofd,
alsof er een draaiorgeltje mijn oor binnen was gekropen en de hele
dag doorspeelde. Terwijl ik uit een onmuzikaal gezin kom. En die
muziek moest eruit. Het hele klassieke repertoire bleek in mijn
hoofd te zitten, vreemd, hè? Onbewust moet ik al die symfonieën en
vioolconcerten hebben opgeslagen, terwijl er ergens een radio
aanstond.
Waarom
ik die strijdliederen zo mooi vind? Omdat ik nogal actief geweest
ben in de linkse beweging. Van beroep ben ik ontwikkelingswerker.
Opgeleid om in de derde wereld het lot van de armen te verbeteren.
Maar ik ben nooit verder gekomen dan de hogere landbouwschool. Ik
ben er jarenlang blijven hangen als docent. Nee, iets anders zat er
voor mij niet in, was ik veel te bang voor. Ik wilde niet opvallen.
Niet aan openbare debatten mee hoeven doen. Waarom denk je dat ik
zo klein ben gebleven. Als je onder de een meter zestig blijft,
kijken ze altijd over je heen. Ik heb je toch verteld van mijn
schouders?
Pas op
latere leeftijd ben ik gaan studeren. Toen ik van de hbs kwam, heb
ik eerst gewoon op een kantoor gewerkt. Administratieve kracht.
Maar ik raakte overspannen van al dat typewerk en vergaderen. Een
collega raadde me toen aan om in psychoanalyse te gaan. Op de divan
heb ik ontdekt dat ik iets goeds voor de wereld moest doen, wilde
ik me beter voelen.
Nee, ik weet wat je wilt gaan zeggen. Maar bij mij is het
ingewikkelder. Ik kom uit een nsb
-gezin. Mijn vader was burgemeester in
oorlogstijd, nsb-burgemeester. Hoor je wat ik zeg. Geen politieke
hoogvlieger, hoor. Hij heeft zich in 1940 gewoon aangemeld bij de
nieuwe orde om carrière te maken. Wel was hij antisemiet, maar dat
was hij voor de oorlog ook al. Van meneer pastoor geleerd, had
niets met Mussert te maken. Bij ons in de familie was iedereen
tegen de joden. Niet met de bedoeling ze uit te roeien, hoor. Maar
er kwamen er steeds meer en er moest dus wel wat aan gebeuren, zei
mijn moeder. Ze kregen een te grote mond, volgens haar. In de
jodenhoek was het bovendien een enorme puinzooi. Ze was blij toen
die in de oorlog werd opgeruimd. En toch is het een gemis, hè, die
joden. Want er wordt tegenwoordig niet meer zoveel
gelachen.
Er
waren onder die NSB'ers ook aardige mensen. Ik ken er genoeg. Maar
mijn ouders waren kil en ambitieus. Kinderen deden mijn vader
niets. Ik herinner me niet ooit bij hem op schoot te hebben
gezeten. En mijn moeder was alleen maar met mijn vaders carrière
bezig. Ze hield van luxe en mooie kleren, dus hoe beter het met
mijn vader ging....
Zij is degene die hem heeft aangemoedigd bij de
nsb te gaan. Uit
zichzelf had hij dat nooit gedaan. Was hij te lui voor. Te
ongeïnteresseerd in de 'polletiek'.
Ik ben nog wel eens terug geweest naar
het dorp waar hij burgemeester was. Ik herinnerde me nog precies
die enorme villa waarin we woonden. Tegenover het gemeentehuis. Ik
was een jaar of vijf, maar ik zie het nog zo voor me. En toen was
er dat bombardement en viel er een bom op het huis. We zaten
gelukkig al in de schuilkelder. Ik ben nog nooit zo bang geweest
als in die nacht met al die herrie om ons heen. Soms droom ik er
nog van. Pas toen het gefluit en de explosies waren weggeëbd,
beseften we dat we nog leefden. Boven de grond lag alles in puin.
Van het dorp was niets meer over. Dankzij een paar afzwaaiers.
Leuke jongens, die Engelsen.
Een paar dagen later zijn we naar
Amsterdam teruggegaan. Naar een flat in de Brahmsstraat. We hadden
nog nooit zo chic gewoond in de stad. Onze benedenburen waren
joden. Gek hè? In 1943.Hij werkte bij de Joodse Raad. Bijna alle
joden waren weggevoerd en zij leefden onverstoorbaar verder.
Begrijp jij het? Niet dat we toen al wisten dat ze vermoord werden.
Ze zaten in werkkampen in Polen, werd ons door de partijleiding
verteld. We geloofden het natuurlijk, zoals we gretig alles
geloofden wat ze ons vertelden. Het kon mijn ouders niet zoveel
schelen, dat van die joden.
Ja, die benedenburen, nu ik eraan
terugdenk vind ik het toch wel vreemd. Mijn zus en ik lieten vanaf
het balkon eens een touwtje naar beneden zakken om de kinderen van
die mensen aan het schrikken te maken. En wat deden die? Ze bonden
er een zakje snoep aan vast. Om ons te vriend te houden natuurlijk,
want ze wisten heus wel wie we waren. Toen ze een paar maanden
later alsnog werden opgehaald mochten mijn zus en ik niet uit het
raam kijken van mijn moeder. Alsof het onze vriendjes waren die
werden afgevoerd.
Na de bevrijding is mijn vader meteen opgepakt.Volgens mijn
moeder zat hij een paar weken in de gevangenis. Maar een paar jaar
geleden heb ik bij Oorlogsdocumentatie ontdekt dat hij acht maanden
vast heeft gezeten op de Levant-kade. Hij moet dus geen kleine
jongen zijn geweest, want dat gebeurde alleen maar met de
kopstukken.
Op
school ben ik er altijd mee gepest. Kinderen hebben een veel beter
geheugen dan hun ouders. Hoe vaak ze niet 'vuile
nsb'er' tegen me
hebben gezegd. Ik weet nog goed dat ik een sportpak nodig had voor
de gymles. Mijn moeder had geen cent te makken, want een uitkering
kreeg je niet. Maar via de kerk kende ze een vrouw die
minvermogende parochianen hielp met naai- en verstelwerk. Als mijn
moeder haar een lap stof gaf, zou zij er wel iets uit fabriceren.
Een week later trok ik het nietsvermoedend aan in het gymlokaal.
Mijn klasgenoten hadden het niet meer van het lachen. Wat bleek?
Mijn sportpakje was gemaakt van stof van een nsb-vlag, die mijn moeder op
zolder had gevonden en aan de naaister had meegegeven. Ik heb me
nog nooit zo voor schut gezet gevoeld. Alsof ik de mascotte van
mijn vader was.
Mijn zuster wil het er nooit over hebben. De oorlog zit erg
diep opgeborgen in haar geheugen. Ik weet alleen nog hoe blij ze
was toen ik op mijn negentiende trouwde met de dochter van een
verzetsheld. Alsof we daarmee gerehabiliteerd werden. Mijn
schoonfamilie heeft nooit geweten wat mijn vader precies in de
oorlog deed. Terwijl het bij hen thuis altijd over opgeblazen
treinen en overvallen op bonnenkantoren ging. En ik maar zwijgen,
hè.
Zwijgen heb ik mijn leven
lang gedaan. Totdat ik begon met zingen. Eisler, dat is het toch
wel voor mij. En dat Duits is toch een schitterende
taal.