Tweeënveertig 6 minuten
Maria Terrafino keek op haar horloge. Nog een paar minuten.
Het was zover. Nog heel even en dan was het zover.
‘Ik wil alleen even zeggen dat ik van jullie hou,’ zei Maria. ‘Alice, ga eens weg bij die rand. Het is nog geen tijd. We moeten wachten, zodat jullie met me mee kunnen.’
‘Waar gaan we heen?’ vroeg Justin.
‘Naar huis,’ zei Maria. ‘Echt naar huis. Naar onze vaders en moeders.’
‘Hoe kan dat dan?’ vroeg Justin.
‘Ze wachten op ons,’ zei Maria wijzend. ‘Aan de andere kant van de muur. De Profetes heeft ons de juiste weg gewezen.’
‘Mijn mama?’ vroeg Alice.
‘Ja, Alice,’ zei Maria. ‘Alle mama’s. Van iedereen.’
‘Mag Roger ook mee?’ vroeg Justin.
‘Dan moet hij wel opschieten,’ zei Maria.
‘Maar hij heeft pijn. Zijn longen zijn ziek.’
‘Dan komt hij een andere keer wel,’ zei Maria. Haar geduld begon op te raken. Hoe lang moest ze deze persoon nog zijn? Hoe lang moest ze nog Moeder Maria blijven?
Er kwamen nu steeds meer kinderen aan. Door de strijd die beneden woedde waren ze de heuvel op gedreven tot aan de FAKZ-muur. Door Drake. Door Zil. Slechte mensen, afschuwelijke mensen, die er niet voor terugdeinsden om anderen te verwonden en te vermoorden. Die er niet voor terug zouden deinzen om deze kinderen te verwonden of te vermoorden, tenzij Maria de kleintjes zou redden.
‘Heel gauw,’ suste Maria.
‘Ik wil niet zonder Roger,’ zei Justin.
‘Het kan niet anders,’ zei Maria.
Justin schudde beslist zijn hoofd. ‘Ik ga hem halen.’
‘Nee,’ zei Maria.
‘Jawel,’ zei Justin koppig.
‘Hou je mond! Ik zei NEE!’ schreeuwde Maria. Ze pakte Justin bij zijn arm en trok hem ruw naar zich toe. De tranen sprongen hem in de ogen. Ze schudde hem hard door elkaar en bleef maar schreeuwen: ‘NEE! NEE! Je doet wat ik zeg!’
Ze liet hem los en hij viel op de grond.
Maria deed een stap achteruit en keek vol afgrijzen naar beneden. Wat had ze gedaan?
Wat had ze gedaan?
Het zou goed komen, het zou allemaal goed komen, zodra het zover was. Dan zou ze hier weg zijn. Weg en weg en weg, en alle kinderen zouden met haar meegaan, dat deden ze altijd, en dan zouden ze vrij zijn.
Het was voor hun eigen bestwil.
‘Maria!’ Daar was John. Ze had geen flauw idee hoe hij erin geslaagd was om langs alle gevechten op de weg bij haar te komen. En toch was hij er.
‘Kinderen,’ zei John. ‘Kom met mij mee.’
‘Iedereen blijft hier,’ zei Maria.
‘Maria…’ Johns stem stokte. ‘Maria…’
Sanjit staarde telkens vol wezenloze angst naar de rotswand die slechts een paar centimeter van de rondwiekende rotorbladen verwijderd was, en dan weer vol afschuw naar het meisje, Penny, dat midden in de lucht boven diezelfde rotorbladen hing.
Caine stond boven op de klif; hij was niet bang om te vallen. Hij kón niet vallen, besefte Sanjit. Caine kon van de rand stappen en als de Road Runner gewoon midden in de lucht blijven hangen, miep miep, om vervolgens terug naar de grond te zoeven.
Dat gold niet voor Penny.
Dat andere meisje, Diana, leek Caine om iets te smeken. Wat zei ze? Dat hij het meisje moest laten vallen? De helikopter te pletter moest laten vliegen?
Sanjit dacht van niet. Hij had iets heel slechts gezien in Diana’s donkere blik, maar geen moordlust.
De moordlust blonk in Caines ogen.
Sanjit had de cyclic weer helemaal naar achteren getrokken. De rotorbladen wilden wegvliegen van de klif, maar Caine wilde de helikopter niet loslaten.
Diana deed een pas naar achteren. Ze liep met aarzelende stappen naar de rand van de afgrond.
‘Nee!’ riep Sanjit, maar ze viel en viel.
Daarna ging alles razendsnel. Diana bleef midden in de lucht hangen.
De helikopter werd niet langer door Caine tegengehouden en schoot meteen ruk naar achteren.
Penny viel. De rotorbladen schoven onder haar door.
Penny viel veilig langs de rotoren en Diana hing midden in de lucht en de helikopter raasde achteruit alsof hij aan het eind van een uitgerekt bungeejumpelastiek had gehangen.
Diana werd meer op het gras gegooid dan dat ze rustig omhoog werd getild. Ze rolde door, bleef op een hoopje liggen en keek nog net op tijd op om heel even een blik met Sanjit te kunnen wisselen voor hij al zijn aandacht weer op de helikopter moest richten.
De helikopter vloog naar achteren en verloor hoogte, alsof hij vast van plan was om zijn staartrotor recht door het dek van het jacht onder hen te rammen.
Dat andere ding, dat andere ding, omhoog omhoog draaien draaien en toen ging de helikopter de lucht in. Hij tolde wild om zijn as omdat Sanjit de voetpedalen weer even was vergeten, maar hij steeg in elk geval. Tolde en steeg en tolde steeds sneller en sneller en nu werd Sanjit wild door elkaar geschud terwijl hij uit alle macht naar de pedalen tastte.
Met de klok mee, langzamer, langzamer, stil, tegen de klok in, sneller, sneller, langzamer, stil.
De helikopter bleef in de lucht hangen. Maar hij was nu ver bij de rotswand vandaan. Hij hing boven zee. En twee keer zo hoog als de klif.
Sanjit trilde van de zenuwen en zijn tanden klapperden. Virtue zat nog steeds te bidden, het klonk als gebrabbel, maar niet in een taal die Sanjit verstond.
De kinderen achterin zaten te gillen.
Maar de helikopter was een paar seconden lang in elk geval niet aan het dalen en ook niet aan het tollen. Hij steeg.
‘Eén ding tegelijk,’ zei Sanjit tegen zichzelf. ‘Niet verder omhoog.’ Hij ontspande zijn klemmende hand en de draaihendel ging weer in het midden staan. Hij duwde de voetpedalen op hun plek. Hij kwam niet aan de cyclic.
De helikopter hing met zijn neus richting het vasteland. Niet precies richting Perdido Beach, maar wel richting het vasteland.
Virtue hield op met bidden. Hij keek Sanjit met grote ogen aan. ‘Ik geloof dat ik een beetje in mijn broek heb gepoept.’
‘Een beetje maar?’ zei Sanjit. ‘Dan heb jij stalen zenuwen, Choo.’
Hij richtte en duwde de cyclic naar voren.
De helikopter schoot brullend richting het vasteland.
Brittney staarde naar Edilio. Hij lag op zijn buik in het zand.
Hij was met een zweep geslagen. Zijn nek was ontveld en bloederig, alsof hij gewurgd was.
Tanner was bij haar; hij keek ook naar Edilio.
‘Is hij dood?’ vroeg Brittney bang.
Tanner gaf geen antwoord. Brittney knielde naast Edilio. Ze zag zandkorreltjes bewegen toen hij uitademde.
Hij leefde nog. Nog net. Bij de gratie Gods.
Brittney raakte zijn gezicht aan. Haar vingers lieten een spoor van modder achter.
Ze kwam overeind.
‘De duivel,’ zei Brittney. ‘De boze.’
‘Wat moet ik doen?’ vroeg Brittney.
‘Het goede,’ zei Tanner. ‘Je moet God dienen en je verzetten tegen het kwaad.’
Ze keek hem aan, en haar ogen werden wazig van de tranen. ‘Ik weet niet hoe.’
Tanner keek langs haar heen en richtte zijn gloeiende ogen op de heuvel die achter Brittney opdoemde.
Ze draaide zich om. Ze zag Zil naar beneden storten. Zag Dekka langzaam neerdalen in een zuil van aarde. Zag Astrid met haar kleine broertje. Zag kinderen die nog steeds in paniek de heuvel op renden.
‘Calvarië,’ zei Tanner. ‘Golgotha.’
‘Nee,’ zei Brittney.
‘Je moet doen wat God wil,’ zei Tanner.
Brittney bleef staan. Haar voeten voelden de warmte van het zand eronder niet. Haar huid voelde het lichte briesje vanaf de zee niet. Ze rook de zoute druppels niet.
‘Ga de heuvel op, Brittney. Ga naar de plek des doods.’
‘Goed,’ zei Brittney.
Ze begon te lopen. Ze was alleen, alle anderen liepen al voor haar – zij was de laatste die de heuvel beklom.
Dekka kwam net weer terug op aarde. Astrid rende voor haar uit, terwijl ze Nemesis met zich meetrok.
Hoe wist ze dat ze hem zo moest noemen? Ze kende Kleine Pete al, van vroeger. Ze wist hoe hij heette. Maar toen ze hem zag, was in haar gedachten de naam Nemesis opgekomen. In een golf van pure woede.
Is híj de boze, Heer? Ze bleef staan, even helemaal in de war terwijl Astrid en Kleine Pete verder renden.
Haar arm trilde. Werd langer. Wat vreemd.
En haar beugel werd vloeibaar, tot er slechts nog een metalen laagje over haar scherpe tanden lag.
Zil lag kreunend op de grond; zijn benen staken in vreemde hoeken onder zijn lijf uit.
Ze zou de boze treffen als ze boven was. En dan zou de strijd losbarsten.
‘Geef elkaar een hand,’ zei Maria.
De kinderen reageerden langzaam. Maar toen gaven ze elkaar allemaal een hand, met hun gezichtjes naar de ondergaande zon gekeerd.
Maria’s medewerkers, die de baby’s droegen, gingen bij de anderen staan.
‘Het is zover, kinderen,’ zei Maria.
‘Hou elkaar goed vast…’
‘Bereid je voor, kinderen. We gaan springen. Je moet heel hoog springen om in de armen van je mama terecht te komen…’
Maria voelde dat het begon; het ging precies zoals ze had verwacht. Het was zover.
Vijftien jaar geleden, op dit tijdstip, precies op dit moment, was Maria Terrafino geboren…
Sam hoorde alleen maar een bulderende orkaan in zijn oren. Hij voelde alleen maar de wieltjes van het skateboard die als een bezetene ronddraaiden en alle botten in zijn lijf door elkaar rammelden. Dat, en Brianna’s handen op zijn rug die hem duwden en hem telkens opnieuw vastpakten en rechtop zetten om hem een rit te bezorgen die de allerheftigste achtbaan waar Sam ooit in had gezeten opeens op een rustig ommetje deed lijken.
Omlaag over de weg vanaf de kerncentrale.
Over de snelweg, slalommend om verlaten en verongelukte auto’s heen.
Toen een paar verschroeiende seconden waarin ze door de stad scheurden.
Een bocht die zo scherp was dat Sam van het skateboard af werd geworpen en opeens door de lucht vloog.
Brianna sprintte voor hem uit, pakte zijn trappelende voeten en zette ze weer op het skateboard. Als een zak beton. Sam kon niet geloven dat hij niet zijn beide benen gebroken had, zo hard was hij neergekomen. Maar Brianna’s handen hielden hem op zijn plaats, duwden en leidden hem.
Vervolgens een wazige streep en toen kwamen ze opeens met een onverwachte, schrikbarende, misselijkmakende schok tot stilstand.
Hij wist vrij zeker dat hij de hele tijd gegild had.
‘We zijn er,’ zei Brianna.
De tijd stond stil voor Maria. De kinderen bevroren. De moleculen van de lucht leken op te houden met trillen.
Ja, precies zoals de anderen het beschreven hadden. De poef. De grote één-vijf.
En daar, o God, haar moeder.
De moeder van Moeder Maria, dacht Maria. Misschien niet beeldschoon, misschien niet zo beeldschoon in werkelijkheid als ze in Maria’s herinneringen was geworden. Maar zo lief en uitnodigend.
‘Kom maar, lieverd,’ zei haar moeder. ‘Het is tijd om je last van je af te werpen.’
‘Mama… Ik heb je zo gemist.’
Haar moeder spreidde haar armen, wachtte op een knuffel.
Wachtte. Met open armen. Haar gezicht glimlachte door haar tranen heen.
‘Mama… Ik ben bang…’ zei Maria.
‘Kom maar bij mij, meisje van me. Hou hun handjes goed vast en kom bij mij.’
‘De kleintjes… mijn kinderen…’
‘Al hun mama’s zijn bij mij. Leid ze weg van die afschuwelijke plek, Maria. Bevrijd ze.’
Maria deed een stap naar voren.