Drieëntwintig 14 uur, 7
minuten
Taylor begon zich zorgen te maken toen ze tevoorschijn kwam in de gang naast Lana’s kamer in het Kliftop.
Ze zou nooit zomaar Lana’s kamer in springen. Iedereen wist dat Lana door een verschrikkelijke hel was gegaan. En niemand dacht dat ze daar al helemaal overheen was.
Maar groter dan de angst dat Lana misschien een beetje heftig zou reageren, waren het diepe respect en de liefde voor haar. Er lagen veel te veel kinderen begraven op het plein. Maar zonder Lana zouden dat er nog minstens vier of vijf keer zoveel zijn.
Taylor klopte en werd onmiddellijk begroet door een hard blafsalvo van Patrick.
‘Ik ben het, Taylor,’ zei ze door de deur.
Een stem waar geen sprankje slaperigheid in doorklonk, zei: ‘Kom maar binnen.’
Taylor liet de deur voor wat hij was en sprong naar binnen.
Lana stond op het balkon met haar rug naar Taylor toe.
‘Ik ben wakker,’ zei Lana ten overvloede. ‘Er is iets aan de hand.’
‘Weet je het al?’
‘Ik zie het,’ zei Lana.
Taylor ging naast haar staan. In het noorden, richting de kust, zag ze een oranje vuurgloed.
‘Een of andere idioot die zijn huis weer eens in de fik heeft laten vliegen door een brandende kaars?’ opperde Taylor.
‘Ik denk het niet. Dit is geen ongeluk,’ zei Lana.
‘Wie sticht er nou expres brand?’ vroeg Taylor zich af. ‘Ik bedoel, wat bereik je daarmee?’
‘Angst. Pijn. Wanhoop,’ zei Lana. ‘Chaos. Je bereikt er chaos mee. Boze machten zijn dol op chaos.’
Taylor haalde haar schouders op. ‘Het is vast gewoon Zil.’
‘In de FAKZ is niets zomaar “gewoon” iets, Taylor. Dit is een erg ingewikkelde plek.’
‘Niet lullig bedoeld, hoor, Genezer, maar je wordt met de dag maffer,’ zei Taylor.
Lana glimlachte. ‘Je moest eens weten.’
Quinns kleine vloot vertrok naar zee. Donker, zoals altijd. Te vroeg. Het slaapzand nog in de ogen. Maar dat was normaal. Routine.
Ze vormden een hechte groep, dacht Quinn. Hij kreeg er een goed gevoel van. Hij had een heleboel verpest in zijn leven, maar dit had hij goed gedaan.
Quinns visvloot, die de FAKZ van voedsel voorzag.
Zodra ze de jachthaven uit voeren en koers zetten richting zee, voelde Quinn een ongebruikelijke vreugde in zich oplaaien. Wat deed ik toen de FAKZ begon? vroeg hij zichzelf. Ik heb de mensen van voedsel voorzien.
Niet slecht. Een slecht begin, jazeker. Hij was geflipt. Op een gegeven moment had hij Sam aan Caine verraden. En de herinnering aan dat afschuwelijke gevecht tegen Caine, Drake en de coyotes zou hij nooit te boven komen.
Zo veel levendige, onuitwisbare herinneringen. Hij wou dat hij ze uit zijn hoofd kon snijden. Maar er waren ook momenten waarop hij besefte dat dat onzin was. Al die dingen hadden hem gemaakt tot wie hij nu was.
Hij was niet langer Quinn de lafaard. Of Quinn de overloper. Hij was Quinn de visser.
Hij trok aan de riemen en genoot van het gezonde brandende gevoel in zijn schouders. Hij zat met zijn gezicht naar Perdido Beach toe.
En daardoor zag hij de eerste vlam oplaaien. Een oranje puntje in de duisternis.
‘Brand,’ zei hij kalm. Hij zat met twee andere jongens in een hengelboot.
De anderen draaiden zich om en keken ook.
Vanuit een boot in de buurt schreeuwde iemand: ‘Hé, Quinn, zie je dat?’
‘Ja. Doorroeien. We zijn de brandweer niet.’
Ze pakten hun riemen weer vast en de boten kropen verder weg van de kust. Ze waren nu ver genoeg om hun haken te laten zakken en de netten uit te werpen.
Maar alle ogen waren op de stad gericht.
‘Het vuur verspreidt zich,’ zei iemand.
‘Het springt van het ene huis op het andere.’
‘Nee,’ zei Quinn. ‘Volgens mij verspreidt het zich niet uit zich zelf. Volgens mij… volgens mij steekt iemand die branden aan.’
Hij kreeg een knoop in zijn maag. Zijn spieren, warm van het roeien, voelden plotseling stijf en koud aan.
‘De stad staat in brand,’ zei een stem.
Ze keken in stilte toe hoe de oranje vlammen zich verspreidden en de lucht in kolkten. De stad was niet donker meer.
‘We zijn vissers, geen vechters,’ zei Quinn.
Riemen plonsden. Dollen knarsten. Met een zacht ruisend geluid duwden de boten het water opzij.
Sam en Edilio begonnen te rennen. Over de snelweg, de toegangsweg op. Langs de roestende autowrakken die tegen elkaar of winkelpuien op waren gereden, of gewoon midden op de snelweg waren blijven staan op die noodlottige dag waarop alle automobilisten verdwenen waren.
Ze renden over Sheridan Avenue, langs de school aan hun rechterhand. Die stond in elk geval niet in brand. Zodra ze bij het kruispunt met Golding Street kwamen, werd de rook veel dichter. Hij stroomde naar hen toe, ze konden hem onmogelijk ontwijken. Sam en Edilio begonnen te hoesten en vertraagden hun pas.
Sam trok zijn T-shirt uit en knoopte het over zijn mond, maar het hielp nauwelijks. Zijn ogen prikten.
Hij zakte door zijn knieën in de hoop dat hij onder de rook kon blijven. Ook dat had weinig zin.
Sam pakte Edilio bij de arm en trok hem mee. Ze staken Golding over en merkten dat de lucht in de beschutting van de huizen op Sheridan schoner was, al stonk hij wel. De huizen aan de westkant van Sheridan leken op zwarte silhouetten die uit de vuurzee waren geknipt, uit het vlammengordijn dat dansend omhoogrees en vanaf Sherman Avenue richting de haven kronkelde.
Ze begonnen weer te rennen, de straat door en bij Alameda Avenue de hoek om, en probeerden aan de goede kant van het erg lichte briesje te blijven. De rook was nog steeds dicht, maar waaide niet langer hun kant op.
Heel Sherman stond in brand. Het vuur was een brullend, vraatzuchtig, levend wezen. Ten noorden van Alameda was het heviger, maar het raasde snel over Sherman naar het zuiden, richting het water.
‘Waarom verspreidt het vuur zich tegen de wind in?’ vroeg Edilio.
‘Omdat iemand nog meer huizen aansteekt,’ antwoordde Sam grimmig.
Sam keek naar links. Naar rechts. Rechts van hen stonden minstens zes huizen in brand. De rest van dat huizenblok zou ook in vlammen opgaan, dat was onvermijdelijk, ze konden er niets tegen beginnen.
‘In sommige huizen zitten nog kinderen,’ zei Edilio gesmoord, niet alleen door de rook, maar ook van ontzetting.
Aan hun linkerhand waren minstens drie brandhaarden. Terwijl ze stonden te kijken zag Sam een rondtollend stuk vuurwerk, een wervelende romeinse kaars die omhoogvloog, toen weer met een boog naar beneden viel en een eind verderop in de straat tegen de gevel van een huis uiteenspatte. Door het gebrul van het vuur om hem heen hoorde Sam de molotovcocktail niet kapotgaan.
‘Kom mee!’ riep Sam terwijl hij naar de nieuwe brand rende.
Hij wou dat Brianna bij hem was, of Dekka. Waar waren ze? Ze hadden allebei levens kunnen redden.
Sam liep bijna een groepje kinderen omver, sommigen niet ouder dan drie, die midden op straat dicht bij elkaar stonden. Hun gezichten werden verlicht door het vuur en hun ogen waren groot van angst.
‘Sam!’
‘O, gelukkig, Sam is er! Sam is er!’
‘Sam, ons huis staat in brand!’
‘Volgens mij is mijn broertje nog binnen!’
Sam duwde ze opzij, maar een meisje greep zijn arm vast. ‘Je moet ons helpen!’
‘Ik doe mijn best,’ zei hij bars terwijl hij zijn arm lostrok. ‘Kom, Edilio!’
Zils meute werd van achteren verlicht door een vlammenzee die de gevel van een huis in koloniale stijl verwoestte. Ze dansten en sprongen en renden rond met brandende molotovcocktails.
‘Verspil ze niet!’ schreeuwde Hank. ‘Eén cocktail per huis!’ Antoine zwaaide schreeuwend met een aangestoken fles. ‘Aaaaahh! Aaaaahh!’ Het leek haast wel of hij zelf in brand stond. Hij smeet de fles hoog en hard van zich af, en het ding vloog recht door een raam op de bovenste verdieping van een oude houten woning.
Onmiddellijk kwamen er bange kreten uit het huis. En Antoine schreeuwde terug, een tot woeste vreugde vervormde echo van hun doodsangst.
Er kwamen kinderen door de deur van het huis gerend terwijl de vlammen aan de gordijnen likten.
Sam aarzelde niet. Hij hief zijn hand met de handpalm naar buiten gekeerd. Een felgroene lichtstraal trok een streep naar het lichaam van Antoine.
Antoines krankzinnige geschreeuw hield abrupt op. Zijn handen gingen naar het zeven centimeter brede gat net boven zijn riem. Toen ging hij op straat zitten.
‘Daar is Sam!’ riep een van Zils bullebakken.
Ze draaiden zich als één man om en renden ervandoor, waarbij ze hun flessen benzine lieten vallen. De brandstof stroomde uit de kapotte flessen en vatte direct vlam.
Sam stormde achter hen aan en sprong razendsnel over de plassen brandende benzine heen.
‘Sam, niet doen!’ schreeuwde Edilio. Edilio struikelde over het lichaam van Antoine, die nu op zijn rug lag, als een vis op het droge naar adem hapte en vol afschuw omhoog staarde.
Sam had niet gemerkt dat Edilio viel. Maar hij hoorde wel het ene woord dat Edilio hem waarschuwend toeschreeuwde: ‘Hinderlaag!’
Sam hoorde het, wist dat het waar was, liet zich zonder aarzelen vallen en rolde door. Op een paar centimeter afstand van een plas brandende benzine bleef hij liggen.
Er werd door minstens drie geweren geschoten. Maar Zils handlangers hadden geen wapentraining gehad. Ze schoten in het wilde weg en de kogels vlogen alle kanten op.
Sam drukte zich tegen de stoep aan. Hij beefde omdat hij op het nippertje ontsnapt was.
Waar waren Dekka en Brianna?
Een ander wapen begon te schieten. BAM BAM BAM! Korte, snelle salvo’s uit Edilio’s machinegeweer. Er was een groot verschil tussen Edilio met een geweer en een stuk tuig als Turk met een geweer. Edilio oefende. Edilio trainde.
Er klonk een harde gil van pijn en de hinderlaag was beeindigd.
Sam duwde zich een paar centimeter overeind, zodat hij nog net een van Zils schutters kon zien. De jongen rende als een schim weg door de rook.
Te laat, dacht Sam. Hij richtte recht op de rug van de jongen. De felle lichtstraal raakte zijn kuit. De jongen gilde. Het geweer vloog uit zijn handen en viel kletterend op de stoep.
Hank rende terug om het op te rapen. Sam vuurde en miste. Hank grauwde naar hem met een gezicht als van een wild dier.
Hank sprintte weg, achtervolgd door Edilio’s kogels, en zijn voeten maakten afdrukken in het hete asfalt.
Sam kwam overeind terwijl Edilio hijgend naar hem toe rende. ‘Ze gaan ervandoor,’ zei Edilio.
‘Hier komen ze niet mee weg,’ zei Sam. ‘Ik ben het zat om het de hele tijd weer tegen dezelfde mensen op te moeten nemen. Het is tijd om er eens en voor altijd een eind aan te maken.’
‘Waar heb je het over, joh?’
‘Ik ga Zil vermoorden. Zo duidelijk? Ik ga hem uitschakelen.’
‘Ho eens, man,’ zei Edilio. ‘Dat soort dingen doen wij niet. Wij zijn de goeien, weet je nog?’
‘Het moet maar eens afgelopen zijn, Edilio.’ Hij veegde met de rug van zijn hand het roet van zijn gezicht, maar zijn ogen traanden van de rook. ‘Ik kan niet eeuwig zo door blijven gaan terwijl er nooit een einde aan komt.’
‘Het is niet meer aan jou om daarover te beslissen,’ zei Edilio.
Sam wierp hem een ijzige blik toe. ‘Begin jij nou ook al? Sta je opeens aan Astrids kant?’
‘Jongen, er zijn grenzen,’ zei Edilio.
Sam staarde de straat in. Het vuur was overal. Heel Sherman stond in brand, van het ene eind van de straat tot het andere. Als ze geluk hadden, zou het niet op een andere straat overslaan. Maar Sherman was hoe dan ook verloren.
‘We moeten kijken of we kinderen kunnen redden die misschien nog ergens vastzitten,’ zei Edilio.
Sam gaf geen antwoord.
‘Sam,’ zei Edilio vurig.
‘Ik heb gesmeekt of Hij me alsjeblieft wilde laten sterven, Edilio. Ik heb gebeden tot de God op wie Astrid zo dol is en ik heb gezegd: God, als je er bent, maak me dan alsjeblieft af. Laat me deze pijn niet meer voelen.’
Edilio zei niets.
‘Je begrijpt het niet, Edilio,’ zei Sam zo zacht dat hij betwijfelde of Edilio hem kon horen boven het gebrul en geknap van het vuur uit dat om hen heen woedde. ‘Met dit soort mensen kun je gewoon niet anders. We moeten ze allemaal vermoorden. Zil. Caine. Drake. We moeten ze vermoorden. En ik ga nu beginnen met Zil en zijn bende,’ zei Sam. ‘Je kunt meegaan of niet.’
Hij liep weg in de richting waar Hank heen was gevlucht.
Edilio verroerde zich niet.