Zevenendertig 33 minuten

‘Ik heb helemaal niet in mijn bed geplast,’ zei Justin. ‘In mijn huis, bedoel ik.’

Maria luisterde niet naar hem, maar keek naar Astrids optreden. Ze kreeg er een heel bitter gevoel van. Natuurlijk had Astrid weer een uitweg gevonden uit het graf dat ze voor zichzelf had gegraven. Slimme, mooie Astrid. Het was vast heel fijn om Astrid te zijn. Het was vast heel fijn om zo veel zelfvertrouwen te hebben dat je zomaar even naar voren kon komen om een stel regels in te voeren en dan opgewekt weer weg kon lopen, met dat opgeheven, mooie blonde hoofdje van je.

‘Mag ik naar Roger als we gegeten hebben?’

‘Best,’ zei Maria. Straks zou ze hier weg zijn. Ze was klaar met deze verschrikkelijke plek en deze verschrikkelijke mensen. Straks zou ze eruit zijn, bij haar moeder, en zou ze haar er alles over vertellen.

Astrid stond nu in de rij voor de barbecue. Samen met Kleine Pete. Kinderen gaven haar schouderklopjes. Grijnsden naar haar. Ze vonden haar aardiger dan vroeger. En waarom? Omdat ze had toegegeven dat ze het verpest had en toen was afgetreden. Maar eerst had ze hun nog snel even een stel nieuwe regels gegeven waar ze zich aan moesten houden.

Astrid had op haar eigen manier de poef genomen, dacht Maria.

Hoeveel minuten nog voor Maria zelf kon ontsnappen? Ze haalde het horloge van Francis uit haar zak. Nog een halfuur.

Na al het gepieker en de zorgen over straks leek de tijd nog steeds voorbij te razen.

John leidde de kinderen naar het begin van de rij voor het eten, maar hij keek naar haar. Naar haar. Hij verwachtte iets van haar. Net als iedereen.

Maria zou zelf natuurlijk ook in de rij moeten gaan staan, en laten zien dat Astrid een leugenaar was toen ze zei dat Maria anorexia had.

Maar waarom zou Maria iets aan iemand moeten bewijzen?

Ze negeerde Johns wenkende hand, negeerde de kinderen omzich heen, en liep terug de crèche in.

Die was stil en verlaten.

Sinds het begin van de FAKZ had haar hele leven zich in dit gebouw afgespeeld. Haar hele leven. In dit vieze, stinkende, donkere hol. Ze staarde ernaar. Ze haatte het. Ze haatte zichzelf omdat ze zich leven erdoor liet bepalen.

Ze hoorde niet dat er iemand achter haar stond. Maar ze voelde het.

Haar nekharen gingen overeind staan.

Maria draaide zich om. Daar. Achter het matte, doorzichtige plastic dat over het grillige gat tussen de crèche en de doe-het-zelfzaak was gespannen. Een vorm. Een gedaante.

Maria kreeg een droge mond. Haar hart bonkte.

‘Waar zijn ze, Maria?’ vroeg Drake. ‘Waar zijn die snotterige monstertjes?’

‘Nee,’ fluisterde Maria.

Drake keek met afstandelijke interesse naar de randen van het gat. ‘Dat was een slimme zet van Sam, zoals-ie dit heeft gedaan. Gewoon recht door de muur. Ik zag ’m niet aankomen.’

‘Jij bent dood,’ zei Maria.

Drake sloeg zijn zweephand uit. Het plastic werd van boven naar beneden doormidden gereten.

Hij stapte erdoorheen, de ruimte in waar hij en de coyotes gedreigd hadden de kinderen te vermoorden.

Drake. Niemand anders. Niemand anders had die ogen. Niemand anders had die pythonarm met de kleur van opgedroogd bloed.

Hij was vies, dat was het enige verschil. Zijn gezicht zat onder de modder. Er zat modder in zijn haar. Modder op zijn kleren.

De zweep kronkelde en krulde alsof hij een eigen leven leidde. ‘Ga weg,’ fluisterde Maria.

Wat zou er gebeuren als ze hier in de FAKZ zou sterven? Nee. Ze moest ontsnappen. En ze moest de kinderen redden.

Moest. Kon niet anders. Het was stom geweest om te denken dat het überhaupt anders had gekund.

‘Ik denk dat ik maar even wacht tot de kiddo’s weer terugkomen,’ zei Drake. Hij grijnsde zijn wolvengrijns en Maria zag dat er modder tussen zijn tanden zat. ‘Volgens mij moet ik maar eens afmaken waar ik aan begonnen ben.’

Maria plaste in haar broek. Ze voelde het, maar ze kon er niets aan doen.

‘Wegwezen,’ zei Drake. ‘Ga ze halen. Breng ze hiernaartoe.’

 Maria schudde langzaam haar hoofd. Haar spieren voelden slap en zwak.

‘Nu!’ brulde Drake.

De zweephand haalde uit. Het puntje trok een vurige streep over haar wang en ze rende de kamer uit.

Zil wist niet wat hij moest doen. Astrid had hem openlijk bedreigd. De Negende Wet? Ze had niet eens geprobéérd te doen alsof die niet om hem was ingevoerd. Ze had haar ijskoude blauwe ogen op hem gericht en hem bedreigd. Astrid! Dat verraderlijke freak-vriendinnetje!

En nu? Astrid had hem de wet voorgeschreven en hem bedreigd en nu stond iedereen vis en hertenvlees te eten en zowaar over Astrids wetten te praten.

Gisteren had Zil een groot gedeelte van de stad platgebrand. Het was de bedoeling geweest om chaos te creëren. Maar nu stond Albert vlees uit te delen en Astrid deelde wetten uit, en het was net alsof Zil niets gedaan had, alsof hij niet iemand was die met angst en respect bejegend zou moeten worden.

Alsof hij niemand was.

Bedreigd! En als Sam besloot terug te komen…

‘Leider, misschien kunnen we beter teruggaan naar onze straat,’ stelde Lance voor.

Zil staarde hem verbijsterd aan. Wilde Lance echt dat ze zich stilletjes uit de voeten maakten? Dan was de situatie blijkbaar echt zo erg als Zil had gevreesd, als zelfs Lance bang was.

‘Nee,’ protesteerde Turk, maar niet erg hard en ook niet erg overtuigend. ‘Als we nu vluchten, gaan we eraan. Dan zitten we daar gewoon te wachten tot Sam langskomt om ons van kant te maken.’

‘Hij heeft gelijk,’ zei een meisjesstem.

Zil draaide zich om en zag een donkerharig meisje staan, een mooi meisje, maar hij kende haar niet. Niet van de Mensenclub. Hij moest eigenlijk zeggen dat ze moest oprotten, dat ze niet moest denken dat ze hem zomaar mocht aanspreken. Hij was de Leider. Maar dit meisje had iets…

‘Wie ben jij?’ vroeg Zil terwijl hij zijn ogen achterdochtig samenkneep.

‘Ik ben Nerezza,’ zei ze.

‘Rare naam,’ merkte Turk op.

‘Ja, dat is zo,’ gaf Nerezza toe. Ze glimlachte. ‘Hij komt uit Italië. Het betekent “duisternis”.’

Lisa stond achter Nerezza. Zil kon hen allebei zien. Het contrast werkte niet in Lisa’s voordeel. Hoe langer je naar Nerezza keek, hoe knapper ze werd.

‘Duisternis,’ zei Zil.

‘Dat hebben we gemeen,’ zei Nerezza.

‘Weet jij wat Zil betekent?’ vroeg Zil stomverbaasd.

‘Ik weet wie de Duisternis is,’ zei Nerezza. ‘En ik weet dat zijn tijd eraan komt.’

Zil bedacht opeens dat hij moest blijven ademen. ‘Ik begrijp het niet.’

‘Het gaat nu heel snel beginnen,’ zei Nerezza. ‘Stuur hem weg’ – ze knikte naar Lance – ‘om jullie wapens te halen.’

‘Wegwezen,’ zei Zil tegen Lance.

Nerezza hield haar hoofd een beetje schuin en keek Zil onderzoekend aan. ‘Ben je klaar om te doen wat er gedaan moet worden?’

‘Wat moet er gedaan worden?’ vroeg Zil.

‘Er moet gemoord worden,’ zei Nerezza. ‘Er moeten kinderen vermoord worden. Een brand alleen is niet genoeg. Het vuur moet gevoed worden door hun lichamen.’

‘Alleen die van de freaks,’ zei Zil.

Nerezza lachte. ‘Je mag jezelf alles wijsmaken, als jij daar gelukkig van wordt,’ zei ze. ‘Het spel draait om chaos en vernietiging, Zil. Speel om te winnen.’

Edilio zag Nerezza bij Zil staan. Hij kon niet horen waar ze het over hadden. Maar hij zag hun lichaamstaal.

Daar was iets aan de hand.

Zil was helemaal in haar ban. Nerezza flirtte een beetje.

Waar was Orsay? Hij had Nerezza nog nooit zonder Orsay gezien. Ze waren onafscheidelijk geweest.

Lance rende weg in de richting van Zils territorium.

Edilio keek even naar Astrid, maar die lette niet op. Haar broertje had een stuk vis in zijn ene hand en zijn spelcomputer in de andere.

Kleine Pete staarde hem aan alsof hij Edilio nog nooit had gezien en het hem verbaasde wat hij nu zag. Kleine Pete knipperde één keer met zijn ogen. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Hij liet het laatste stukje vis vallen en richtte zich onmiddellijk weer op zijn spelletje.

Er klonk een gil. Hij sneed door het geklets en geroezemoes van de menigte etende kinderen.

Edilio keek met een ruk opzij.

Maria kwam de crèche uit gerend. Ze gilde een woord, een naam.

‘Drake! Drake!’

Ze struikelde en viel met haar gezicht op het beton. Ze ging op haar knieën zitten en stak haar geschaafde, bloederige handpalmen in de lucht.

Edilio sprintte naar haar toe, waarbij hij de rondlopende kinderen niet al te zachtzinnig opzij duwde.

Er zat een felle rode striem op Maria’s gezicht. Viltstift? Verf? Bloed.

‘Drake! Hij is in de crèche!’ gilde Maria toen Edilio bij haar was. Hij vertraagde geen moment en rende haar voorbij, terwijl hij ondertussen zijn geweer naar voren zwaaide, klaar om te schieten.

Er kwam iemand de crèche uit. Edilio minderde vaart, hief zijn geweer, richtte. Hij zou Drake één kans geven om zich over te geven. Hij zou tot drie tellen. En dan zou hij de trekker overhalen.

Brittney!

Edilio liet het geweer zakken en keek haar niet-begrijpend aan. Was Maria doorgedraaid? Had ze een dood meisje voor een dood monster aangezien?

‘Is Drake daarbinnen?’ vroeg Edilio.

Brittney trok verward haar wenkbrauwen op.

‘Is Drake daarbinnen? Nou? Zeg op!’

‘De duivel is daar niet,’ zei Brittney. ‘Maar hij is wel in de buurt. Ik voel hem.’

Edilio huiverde. Haar beugel zat nog steeds vol met modder en piepkleine brokjes grind.

Hij duwde haar opzij en bleef bij de ingang van de crèche staan. Hij hoorde twee van zijn soldaten aan komen rennen.

‘Hier blijven tot ik je roep,’ zei Edilio. Hij duwde de deur open en liet de loop van het geweer van links naar rechts zwiepen.

Niets. Leeg.

Maria had een geest gezien. Of waarschijnlijk draaide ze echt door, net als Astrid had gezegd. Te veel stress, te veel problemen, geen ontspanning.

Doorgedraaid.

Edilio ademde beverig uit. Hij liet zijn geweer zakken. Zijn vinger lag trillend om de trekker. Hij haakte hem voorzichtig los en legde zijn vinger langs de trekkerbeugel.

Toen zag hij de lap plastic, die recht doormidden was gesneden.

‘Maria,’ zei Nerezza. ‘Er gaan hier binnenkort heel verschrikkelijke dingen gebeuren.’

Maria staarde langs haar heen. Haar ogen doorzochten de menigte. Ze zag Edilio de crèche uit komen. Hij keek alsof hij een spook had gezien.

‘De duivel komt eraan,’ zei Nerezza dringend. ‘Iedereen zal branden. Iedereen zal vernietigd worden. Je moet de kinderen redden!’

Maria schudde hulpeloos haar hoofd. ‘Ik heb nog maar… Ik heb bijna geen tijd meer.’

Nerezza legde haar hand op haar schouder. ‘Maria. Straks ben je vrij. Dan word je liefdevol omhelsd door je moeder.’

‘Alsjeblieft,’ smeekte Maria.

‘Maar je moet nog één laatste grote taak verrichten. Maria: je mag de kinderen niet achterlaten in de chaos die komen gaat!’

‘Wat moet ik doen?’

‘Neem ze mee naar de Profetes. Ze wacht op haar plek. Breng de kinderen daarnaartoe. Naar de klif boven het strand.’

Maria aarzelde. ‘Maar… Daar heb ik geen eten voor ze. En geen luiers… en geen…’

‘Alles wat je nodig hebt zal daar zijn. Vertrouw op de Profetes, Maria. Geloof in haar.’

Maria hoorde een afschuwelijk gejammer. Een schreeuw van angst die overging in een kreet van pijn. Vanaf de overkant van het plein, het gedeelte dat ze niet kon zien.

Kinderen begonnen in paniek te rennen.

‘De FAKZ voor de normalo’s!’ schreeuwde Zil.

Er klonk een schot. Maria zag hoe de kleintjes doodsbang in elkaar kropen.

‘Kinderen!’ riep Maria bevelend. ‘Allemaal met mij mee. Kom!’

Kinderen die hun ouders en grootouders hadden verloren, die hun vrienden, school en kerk hadden verloren. Die in de steek gelaten, verwaarloosd, uitgehongerd en getiranniseerd waren, en geleerd hadden om nog maar één stem te vertrouwen: die van Moeder Maria.

‘Kom mee, kinderen!’

De kinderen renden naar haar toe. En Maria leidde hen als een wankelende herderin weg van het plein en naar het strand.

Brittney was naar het plein gekomen, niet omdat ze werd aangetrokken door de geur van het eten of door de menigte, maar door een kracht die ze niet begreep.

Nu zag ze de kinderen gillend wegrennen.

‘Is het de duivel?’ vroeg ze aan haar engelenbroertje.

‘Ja,’ antwoordde Tanner. ‘Dat ben jij.’

Brittney zag de kinderen wegrennen. Vluchten. Voor haar?

Ze zag Edilio, die met een doodsbang gezicht vanuit de crèche op haar afkwam. Hij staarde haar met grote ogen aan; ze zag het wit rond zijn irissen.

Ze begreep niet waarom hij bang voor haar zou zijn. Ze was een engel van de Heer. Ze was hiernaartoe gestuurd om met de duivel te vechten.

Maar nu merkte ze dat ze niet meer kon bewegen. Ze kon haar benen niet de kant op laten lopen die zij wilde, ze kon niet zien wat ze wilde zien. Het leek heel erg op dood zijn, dacht ze, terwijl de herinneringen aan koude aarde in haar oren en mond weer bovenkwamen.

Edilio richtte zijn geweer op haar.

Nee, wilde ze zeggen. Nee. Maar er kwam geen geluid uit haar mond.

‘Drake,’ zei Edilio.

Hij ging haar neerschieten. Zou het pijn doen? Zou ze dood gaan? Alweer?

Maar toen kwam er opeens een groep vluchtende kinderen tussen hen door. Edilio richtte zijn geweer op de lucht.

‘Rennen,’ zei Tanner dringend.

Ze rende. Maar het viel niet mee om te rennen nu haar arm zo lang werd en haar bewustzijn steeds kleiner, doordat een andere geest de hare opzij duwde.

Astrid zag en hoorde de paniek.

Zag de kleintjes vluchten, een paniekerige kluwen struikelende, jammerende peutertjes, samen met Maria en Maria’s medewerkers die de baby’s droegen terwijl ze van het plein naar het strand renden.

Te veel beelden om in één keer te kunnen verwerken.

Zil met een jachtgeweer in zijn handen dat hij op de lucht richtte. Edilio die net de crèche uit kwam.

Nerezza die vredig glimlachte.

En Brittney, van achteren, omdat ze met haar rug naar Astrid toe stond.

Kleine Pete die als een bezetene op zijn computer aan het spelen was. Zijn vingers vlogen over de knopjes. Zo had ze hem nog nooit zien spelen.

En toen kwam Nerezza opeens in beweging – met snelle passen liep ze vastberaden op Astrid af. Ze had iets in haar hand: een koevoet.

Wilde Nerezza haar aanvallen?

Dit was gestoord!

Nerezza tilde de koevoet op en liet hem plotseling angstaanjagend hard neerkomen.

Kleine Pete tuimelde zonder geluid te maken naar voren en viel boven op zijn computer.

Nerezza boog zich voorover en trok Kleine Pete op zijn rug.

Astrid riep: ‘Nee!’, maar Nerezza leek haar niet te horen. Ze hief de koevoet weer en richtte nu het puntige uiteinde op Kleine Pete.

Astrid stak haar hand uit, maar te langzaam, te stuntelig. De koevoet sloeg hard op Astrids pols.

De pijn was overweldigend. Astrid schreeuwde het uit van pijn en woede. Maar Nerezza lette niet op haar en duwde haar met haar vrije hand opzij alsof Astrid maar een vervelende bijzaak was. Daarna richtte ze de koevoet opnieuw op Kleine Pete. Maar dit keer verloor Nerezza haar evenwicht en ze sloeg mis. De koevoet prikte in de aarde naast het hoofd van Kleine Pete.

Astrid stond alweer overeind en duwde Nerezza achteruit.

‘Hou op!’ schreeuwde Astrid.

Maar Nerezza was niet van plan om op te houden. Of zich te laten afleiden. Ze moest en zou Kleine Pete te pakken krijgen.

Astrid stompte haar zo hard ze kon. Haar vuist raakte Nerezza’s sleutelbeen, niet haar gezicht. De klap was niet hard genoeg om het donkerharige meisje te verwonden, maar het was wel weer genoeg om haar uit balans te brengen.

Nu draaide Nerezza zich eindelijk met ijzige woede om naar Astrid.

‘Best. Wil jij eerst?’ Nerezza haalde horizontaal uit met de koevoet en sloeg Astrid in haar maag. Astrid klapte dubbel maar stormde verblind door de pijn met haar hoofd naar voren als een stier op Nerezza af.

Ze raakte Nerezza vol in haar maag en gooide haar op haar rug. De koevoet vloog uit Nerezza’s handen en belandde in het platgetrapte gras.

Nerezza draaide zich om en wrong zich vlug in allerlei bochten om hem te pakken te krijgen. Astrid stompte haar tegen haar achterhoofd. En nog een keer, en nog een keer, maar desondanks was Nerezza’s hand nog maar enkele centimeters van de koevoet verwijderd.

Astrid wierp zichzelf op Nerezza’s rug, zodat haar gewicht het meisje afremde. Astrid deed het enige wat ze kon bedenken: ze beet in Nerezza’s oor.

Ze had nog nooit zoiets bevredigends gehoord als Nerezza’s gil van pijn.

Astrid klemde haar kaken zo hard mogelijk op elkaar, schudde haar hoofd heen en weer zodat het oor uitscheurde, ze proefde de smaak van bloed in haar mond en bonkte ondertussen met haar vuisten op Nerezza’s achterhoofd.

Nerezza’s vingers sloten zich om de koevoet, maar ze kon haar arm niet ver genoeg naar achteren steken om Astrid te kunnen slaan. Ze prikte blindelings met het gebogen uiteinde van het stuk gereedschap in het rond en schampte Astrids voorhoofd, maar ze kreeg Astrid niet van haar rug.

Astrid vouwde haar vingers om Nerezza’s keel en kneep. Ze liet het oor los, spuugde iets wriemeligs uit en legde al haar kracht in het dichtknijpen van Nerezza’s luchtpijp.

Ze voelde de hartslag in Nerezza’s hals.

En ze kneep.