Achttien 15 uur, 57 minuten

‘We gaan vanavond,’ zei Caine. Verzwakt. Verzwakt tot op het bot. Alles deed pijn. Zwaar hijgend was hij de trap naar de eetzaal op geklommen. Alsof hij een marathon had gelopen.

Dat gebeurde er met je als je verhongerde.

Hij probeerde de uitgeputte, broodmagere gezichten te tellen die naar hem opkeken. Maar hij kon het getal niet onthouden. Vijftien? Zeventien? Niet meer dan dat in elk geval.

De laatste kaars flakkerde op de tafel die ooit beladen was geweest met gehaktbrood, pizza, drilpudding, slappe sla en pakken melk, alle kost die er normaal gesproken in een schoolkantine te vinden was.

Deze ruimte was ooit vol met kinderen geweest. Die er allemaal heel gezond uit hadden gezien. Sommigen dun, anderen dik, maar niemand zo uitgemergeld en afschrikwekkend als degenen die hier nog over waren.

De Coates Academie, de chique school waar de welgestelden hun lastige kinderen heen stuurden. Kinderen die fikkies stookten. Pestkoppen. Sloeries. Drugsgebruikers. Kinderen met psychische problemen. Kinderen die te vaak een grote mond hadden. Of kinderen wier ouders simpelweg geen zin meer in ze hadden.

De lastpakken, de losers, de mislukkelingen. Van wie niemand hield. De Coates Academie, waar je je kinderen kon dumpen zodat je mooi van ze af was.

Nou, dat pakte voor alle betrokkenen duidelijk prima uit.

En nu waren er nog maar een paar, wanhopige, overlevenden op Coates. Degenen die wreed genoeg waren of genoeg mazzel hadden gehad om het vol te houden. Er waren slechts vier kinderen bij van wie bekend was dat het mutanten waren: Caine zelf, die vier strepen had; Diana, die alleen kon voelen hoe sterk andermans gave was; Worm, die zichzelf onzichtbaar kon maken, en Penny, die een heel handige gave had waarmee ze waanbeelden kon oproepen: ze kon iemand laten denken dat hij werd aangevallen door monsters, gestoken werd met messen of in brand stond.

Ze had het voorgedaan bij een jongen die Barry heette en hem laten geloven dat er door de hele kamer speren op hem af kwamen vliegen. Het was een grappig gezicht geweest om hem doodsbang rond te zien rennen.

Dat was het. Vier mutanten, van wie er maar twee, Caine en Penny, in een gevecht iets konden betekenen. Worm kwam soms ook wel van pas. En Diana was Diana. Het enige gezicht dat hij op dit moment wilde zien.

Maar Diana had haar ellebogen op haar knieën gezet en liet haar gebogen hoofd op haar handen rusten.

De anderen keken wel naar hem. Ze hielden niet van hem, ze mochten hem niet eens, maar ze waren wel bang voor hem.

‘Ik heb iedereen hier bij elkaar geroepen omdat we weggaan,’ zei Caine.

‘Heb jij nog eten?’ jammerde een klagelijk stemmetje.

Caine antwoordde: ‘We gaan eten halen. We weten een plek waar dat kan. Het is een eiland.’

‘Hoe moeten we ooit bij een eiland komen?’

‘Hou je bek, Jason. Het is een eiland. Vroeger was het van twee beroemde acteurs die jullie waarschijnlijk nog wel kennen. Todd Chance en Jennifer Brattle. Het is een enorm landhuis op een privéeiland. Zo’n plek waar vast enorme voedselvoorraden liggen.’

‘Maar daar kunnen we alleen heen met een boot,’ zeurde Jason. ‘Hoe gaan we dat doen?’

‘We nemen gewoon een paar boten in beslag,’ zei Caine veel zelfverzekerder dan hij zich voelde.

Worm nieste. Hij werd bijna onzichtbaar als hij nieste.

‘Worm kent dat eiland,’ zei Caine. ‘Het is beroemd.’

‘Waarom hebben we er dan nog nooit van gehoord?’ mompelde Diana tegen de grond.

‘Omdat Worm stom is en hij er niet over nagedacht had,’ snauwde Caine. ‘Maar het eiland bestaat echt. Het heet San Francisco de Sales. Het staat op de kaart.’

Hij haalde een gescheurd, verkreukeld stuk papier uit zijn zak en vouwde het open. Het kwam uit een atlas uit de schoolbibliotheek. ‘Zie je wel?’ Hij stak de bladzijde omhoog en zag tot zijn tevredenheid hoe er hier en daar geïnteresseerd opgekeken werd.

‘We gaan boten halen,’ zei Caine. ‘En die halen we in Perdido Beach.’

Dat drukte het weinige enthousiasme dat er was opgelaaid onmiddellijk de kop in. ‘Maar daar hebben ze allemaal freaks en wapens en zo,’ zei een meisje dat Pampers werd genoemd.

‘Dat is zo,’ gaf Caine vermoeid toe. ‘Maar ze hebben het allemaal veel te druk om op ons te letten. En als er toch iemand vervelend gaat doen, reken ik wel met hem af. Ik of Penny.’

Ze keken allemaal even naar Penny. Penny was twaalf, en ooit was het waarschijnlijk een mooi meisje geweest. Een mooi, klein, Chinees meisje met een petieterig neusje en verbaasde wenkbrauwen. Nu zag ze eruit als een vogelverschrikker, met broos haar, tandvlees dat rood was door de ondervoeding en uitslag die als roze kant over haar nek en armen lag.

Jason zei: ‘Je bent gek als je door Perdido Beach wilt gaan. De helft van onze groep kan niet eens zo’n eind lopen, laat staan vechten. We zijn uitgehongerd, man. Tenzij je iets te eten voor ons hebt, zijn we dood voor we bij de snelweg zijn.’

‘Luister,’ zei Caine zacht. ‘We hebben inderdaad voedsel nodig. Gauw.’

Diana keek op, bang voor wat Caine van plan zou zijn.

‘Het enige eten dat we kunnen krijgen, is op dat eiland. We komen er wel, en anders zoeken we iemand om op te eten.’