Negen  54 uur, 42 minuten

Zil Sperry voelde zich ontzettend goed. Hij had de hele dag op de aanval zitten wachten. Op het moment dat Sam en Edilio zich op zijn terrein zouden wagen. Als ze gekomen waren, had hij het op een gevecht kunnen laten uitlopen, maar hij was niet zo stom om te denken dat hij dat had kunnen winnen. Edilio’s soldaten hadden machinegeweren. Zils Mensenclub had honkbalknuppels.

Hij had ook wel zwaardere wapens, maar niet hier op dit terrein. Niet met die freak Taylor die elk moment overal waar ze maar wilde kon opduiken om rond te kijken.

En dan had je ook nog de andere freaks: die lompe, chagrijnige pot van een Dekka en die arrogante Brianna. En Sam zelf.

Altijd weer Sam.

Zils ‘zone’ bestond uit vier huizen aan het eind van Fourth Avenue, na Golding Street, waar de straat eigenlijk doodliep. Vier niet al te grote, niet al te fraaie huizen. Ze hadden een wegblokkade van auto’s opgeworpen om Fourth Avenue af te sluiten. Ze hadden de auto’s op hun plek moeten duwen – alle accu’s waren leeg, behalve dan de accu’s van die paar voertuigen die door Sams mensen onderhouden werden.

Midden in de wegblokkade zat een klein gat, een opening. Een vierkante, hoekige Scion die ooit wit was geweest, stond voor de ene kant van het gat. Hij was licht genoeg om door vier kinderen in de opening geduwd te worden om de ‘poort’ af te sluiten.

Dekka kon het ding natuurlijk simpelweg de lucht in laten zweven. Samen met de rest van Zils verdedigingswerken.

Maar ze waren niet achter hem aan gekomen, en Zil wist heus wel waarom niet. De raad had geen greintje lef. Sam? Díé zou achter hem aan gekomen zijn. Dekka? Die zou maar wat graag achter hem aan komen. En Brianna was al een paar keer door zijn straat gesjeesd – die freak was zo snel dat de wachtposten haar nauwelijks konden zien.

Daarna had Zil draden laten spannen. Als Brianna weer een keer langskwam, stond haar nog een verrassing te wachten.

Alles draaide om Sam. Als hij Sam vermoordde, zou Zil de rest waarschijnlijk makkelijk aankunnen.

Om twaalf uur ’s middags, terwijl iedereen zijn lunch bij elkaar probeerde te scharrelen, liep Zil met Hank, Turk, Antoine en Lance de straat uit en over de snelweg richting het noorden, naar de uitlopers van de heuvels.

Naar de boerderij. Met die freak Emily en haar debiele broertje. Turk had een keer terloops opgemerkt dat hij daar vroeger wel eens geweest was. Hij was op een verjaardagsfeestje geweest van de jongen die Broer heette. Broer en Emily kregen thuis les en Turk kende hen van de kerk.

Tot Turks verbazing bleken Emily en Broer nog op de boerderij te wonen. En tot ieders verbazing bleek Emily een bijzonder sterke freak.

Maar ze hadden het goed gevonden dat de Mensenclub spullen op de boerderij verstopte.

En dus had Zil zich ingehouden, hun dingen beloofd en spelletjes gegeven die ze toch niet konden spelen, om de boerderij als schuilplaats te kunnen gebruiken. Maar als het er op een gegeven moment op aankwam… tja, een freak bleef een freak, ook al kon hij haar nu nog even goed gebruiken.

Om bij de boerderij te komen moesten ze eerst langs de zwaarbewaakte benzinepomp. Gelukkig was er een diepe greppel om regenwater af te voeren, die parallel aan de snelweg en achter het tankstation langs liep. Het regende nooit meer, dus de greppel was droog en overwoekerd door onkruid. Ze konden erdoorheen lopen en als ze maar heel stil waren, konden Edilio’s soldaten bij de benzinepomp hen niet horen.

Toen ze de stad uit waren liepen ze een tijdje over de snelweg. Alle plukkers waren op de akkers voor hun middageten. Niemand zou nu oogst naar de stad vervoeren.

De snelweg was griezelig leeg. Het onkruid tierde welig in de bermen. Auto’s die tijdens de allereerste seconden van de FAKZ verongelukt waren, stonden nog steeds leeg, stoffig en nutteloos op de weg. Aandenkens aan vroeger tijden. De portieren op een kier, kofferbakken open, ramen vaak verbrijzeld. Alle dashboardkastjes en kofferbakken waren al door Sams mensen of door plunderaars doorzocht op eten, wapens, drugs…

In een van die auto’s had Zil zijn bescheiden wapenarsenaal opgedaan. Ze hadden geweren gevonden, samen met twee blokken samengeperste marihuana en een paar uitpuilende plastic zakken vol crystal meth. Antoine had zo ongeveer de helft van het spul al opgesnoven, die stomme junk.

Zil besefte dat Antoine een probleem was. Dronkenlappen en drugsverslaafden waren altijd een probleem. Maar aan de andere kant deed Antoine wel altijd wat hem werd opgedragen. En als Antoine op een dag echt niet meer aanspreekbaar zou zijn, zocht Zil wel iemand anders die zijn werk kon doen.

‘Opletten allemaal,’ zei Hank. ‘We willen niet gezien worden.’

 Hank was Zils zware jongen. Best raar eigenlijk, want het was maar een klein, onooglijk jochie. Maar hij had een paar gemene trekjes, die Hank. Hij zou alles voor Zil doen. Alles.

Lance liep zoals gewoonlijk een stukje verderop. Zelfs nu kon Zil zich er nog over verbazen dat Lance bij zijn basisteam zat. Lance was alles wat de anderen niet waren: slim, knap, atletisch, aardig.

En Turk? Tja, Turk hobbelde maar zo’n beetje voort op zijn manke been en praatte. ‘Uiteindelijk moeten we helemaal freakvrij worden,’ zei hij. ‘We zullen eerst iets aan de grote, gevaarlijke freaks moeten doen. We moeten ze uitschakelen. Definitief. Zo zeiden ze dat vroeger als ze bedoelden dat je iemand moest vermoorden. Dat je hem definitief moest uitschakelen.’

Soms wou Zil dat Turk eens een keer zijn mond zou houden. Turk deed Zil op sommige punten denken aan zijn oudere broer Zane. Altijd maar praten, nooit eens een keertje stil.

Zane had natuurlijk wel over andere dingen gepraat. Zane had voornamelijk over Zane gepraat. Hij had overal een mening over. Hij wist alles, of dat dacht hij tenminste.

Zijn hele jeugd had Zil er nauwelijks een speld tussen kunnen krijgen als Zane aan het woord was. En als hij dan een keer zijn mond opendeed tijdens een van de eindeloze familiegesprekken, had Zil voornamelijk minachtende en soms zelfs medelijdende blikken toegeworpen gekregen.

Zijn ouders hadden het waarschijnlijk niet zo bedoeld. En je kon het ze ook bijna niet kwalijk nemen. Zane was de ster. Zo slim, zo cool, zo knap. Net zo knap als Lance.

Zil had al vroeg in de gaten gehad dat hij nooit de ster zou worden. Die rol was Zane op het lijf geschreven. Hij was charmant, leuk om te zien en superintelligent.

En hij was altijd zo vreselijk áárdig tegen kleine Zil. ‘Heb je nog hulp nodig met dat wiskundehuiswerk van je, Zilly?’

Zilly. Het rijmde op silly. Stomme, silly Zilly. En Zane the Brain.

En waar ben je nu, Zane? vroeg Zil zich af. Niet hier in elk geval. Zane was zestien. Hij was op die eerste dag, in die allereerste minuut al gepoeft.

Opgeruimd staat netjes, grote broer van me, dacht Zil.

‘Dus we schakelen de gevaarlijke freaks uit,’ wauwelde Turk door. ‘We schakelen ze uit. En we houden er een paar, als slaven, zeg maar. Lana bijvoorbeeld. Ja, Lana houden we. Dan moeten we haar misschien wel vastbinden of zo, zodat ze niet kan weglopen. En de anderen, ja, die moeten maar ergens anders heen. Simpel zat. Weg uit Sperry Beach.’

Zil zuchtte. Dat was Turks nieuwste idee: om de stad tot Sperry Beach om te dopen. Zodat het voor iedereen duidelijk was dat Perdido Beach nu van de Mensenclub was.

‘Alleen mensen. Geen freaks meer,’ zei Turk. ‘Wij worden de baas. Ongelooflijk toch, dat Sam niet naar ons toe gekomen is? Ze zijn gewoon doodsbenauwd.’

Turk kon echt eindeloos zo doorgaan en tegen zichzelf blijven praten. Het leek wel alsof hij alles tien keer moest benadrukken. Alsof hij een discussie voerde met iemand die niets terugzei.

Na de snelweg moesten ze het laatste eind nog over de omgeploegde akkers sjokken. Maar eenmaal bij de boerderij zouden ze in elk geval heerlijk, helder en schoon water kunnen drinken, ook al hadden ze niets te eten. Emily en Broer hadden hun eigen bron. Niet genoeg water om mee te douchen of zo, want er zat geen stroom meer op de pomp, dus ze moesten alles handmatig omhoogpompen. Maar je kon net zoveel drinken als je wilde. Dat was een zeldzaamheid geworden in het droge, hongerige Perdido Beach.

Sperry Beach.

Wie weet. Waarom ook niet?

Zil liep voor de anderen uit de trap op. ‘Emily,’ riep hij. ‘Wij zijn het.’

Hij klopte op de deur. Dat was ongebruikelijk, want tot nu toe had Emily elke keer haar gebruikelijke ik-sta-opeens-achter-je-freak-truc gedaan. Soms speelde ze een tijdje met hen, dan liet ze het huis verdwijnen zodat ze als een stel malloten rondstruikelden.

Freak. Zil kreeg haar nog wel. Als hij haar niet meer nodig had.

Emily deed de deur open.

Zils intuïtie schreeuwde: Gevaar!

Hij deinsde achteruit, maar iets hield hem tegen. Alsof een onzichtbare reus zijn hand om hem heen geslagen had.

De onzichtbare hand trok hem een stukje van de grond, net genoeg om zijn tenen over de grond te laten slepen terwijl hij naar binnen zweefde, langs Emily, die met een berouwvolle blik een stap opzij deed.

‘Laat me los!’ riep Zil. Maar nu zag hij wie hem vasthield en hij zweeg. Caine zat op de bank. Met slechts minieme bewegingen van zijn hand hield hij Zil volledig onder controle.

Zils hart begon te bonken. Als er één freak net zo gevaarlijk was als Sam, was het Caine wel. Nog gevaarlijker zelfs. Er waren dingen die Sam nooit zou doen. Caine deinsde nergens voor terug.

‘Laat me los!’

Caine zette Zil voorzichtig op de grond.

‘Niet zo gillen, hoor,’ zei Caine vermoeid. ‘Ik heb hoofdpijn en ik ben hier niet om jou iets aan te doen.’

‘Freak!’ beet Zil hem toe.

‘Tja, daar heb je gelijk in. Ik ben een freak,’ zei Caine. ‘Ik ben de freak die jou tegen het plafond kan gooien tot er alleen nog een zak drab met een velletje eromheen van je over is.’

Zil staarde hem woedend aan. Freak. Vieze, gemuteerde freak.

‘Zeg tegen je jongens dat ze binnen moeten komen,’ zei Caine. ‘Wat wil je, freak?’

‘Ik wil even met je praten,’ zei Caine. Hij spreidde sussend zijn handen. ‘Luister eens, kleine engerd, als ik je had willen vermoorden, was je nu allang dood geweest. Samen met dat groepje losers van je.’

Caine was veranderd sinds de eerste keer dat Zil hem had gezien. Weg waren het keurige Coatesjasje, het dure kapsel, de zongebruinde huid en het afgetrainde lichaam. Caine zag eruit als een vogelverschrikkerversie van zichzelf.

‘Hank. Turk. Lance. Toine,’ riep Zil. ‘Binnenkomen.’

‘Ga zitten.’ Caine gebaarde naar een luie stoel.

Zil ging zitten.

‘Zo,’ zei Caine gemoedelijk, ‘ik hoorde dat jij niet erg dol bent op mijn broertje Sam.’

‘De FAKZ is voor mensen,’ mompelde Zil. ‘Niet voor freaks.’

‘Wat jij wilt, joh,’ zei Caine. Hij kreeg heel even een afwezige blik in zijn ogen, alsof hij helemaal in zichzelf gekeerd was. Verzwakt door de honger. Of door iets anders. Maar toen riep de freak zichzelf weer tot de orde en plakte hij zijn arrogante uitdrukking weer op zijn gezicht, wat hem zichtbaar moeite kostte.

‘Ik heb een plan,’ zei Caine. ‘Waar jij ook een rol in speelt.’

 Turk, die meer lef toonde dan Zil had verwacht, zei: ‘De Leider maakt hier de plannen.’

‘Juist ja. Nou, Léíder Zil,’ zei Caine met slechts een heel klein beetje sarcasme in zijn stem, ‘dit plan zal jou vast aanspreken. Want daarna heb jij alle macht over Perdido Beach.’

Zil leunde achterover in de leunstoel. Hij probeerde weer wat waardiger over te komen. ‘Goed. Ik luister.’

‘Mooi,’ zei Caine. ‘Ik heb een paar boten nodig.’

‘Boten?’ herhaalde Zil behoedzaam. ‘Waarvoor?’

‘Ik heb zin om een cruise te maken,’ zei Caine.

Sam ging naar huis om te lunchen. Zijn huis, dat was Astrids huis. Zo zag hij het nog steeds: als haar huis, niet als het zijne.

Haar échte huis was door Drake Merwin tot de grond toe afgebrand, maar zij leek elk huis waar ze in trok automatisch te bezitten. In dit huis woonden Astrid, haar broertje Kleine Pete, Maria Terrafino en haar broertje John, en Sam. Maar iedereen beschouwde het als Astrids huis.

Astrid was in de achtertuin toen hij aankwam. Kleine Pete zat op de verandatrap met een draagbare computer te spelen waar niets op gebeurde. Batterijen waren uiterst schaars. Eerst waren Astrid en Sam, die allebei wisten wat Kleine Pete eigenlijk was, bang geweest. Niemand wist wat Kleine Pete zou doen als zijn stoppen echt doorsloegen, en een van de weinige dingen die hem rustig hielden was zijn computerspelletje.

Maar tot Sams verbazing had het vreemde jongetje zich aangepast op een bijzonder opvallende manier, die ze nooit voorzien hadden: hij speelde gewoon door. Sam had over zijn schouder gegluurd en een leeg, zwart scherm gezien. Maar wie weet wat Kleine Pete daar allemaal op zag.

Kleine Pete was zwaar autistisch. Hij leefde in zijn eigen fantasiewereld, reageerde niet op anderen en zei bijna nooit iets.

Hij had ook verreweg de krachtigste gave van de hele FAKZ. Dat was min of meer geheim. Sommige kinderen hadden zo hun vermoedens, maar slechts een paar mensen – Sam, Astrid, Edilio – beseften ten volle dat Kleine Pete in elk geval deels verantwoordelijk was voor het ontstaan van de FAKZ.

Astrid had een kleine vuurtje gestookt in een grillpan die ze op de tuintafel had gezet. Naast haar stond een brandblusser. Een van de laatste – in de eerste weken van de FAKZ hadden veel kinderen het erg leuk speelgoed gevonden.

Naar de geur te oordelen was ze een vis aan het grillen.

Astrid hoorde hoe Sam aan kwam lopen, maar ze keek niet op. ‘Ik wil geen ruzie,’ zei ze.

‘Ik ook niet.’

Ze prikte met een vork in de vis. Hij rook heerlijk, hoewel hij er niet al te best uitzag.

‘Haal maar een bord,’ zei Astrid. ‘Neem een stukje vis.’

‘Dat hoeft niet, ik…’

‘Ik kan gewoon niet geloven dat je tegen me gelogen hebt,’ snauwde ze terwijl ze in de vis bleef prikken.

‘Ik dacht dat je geen ruzie wilde?’

Astrid liet de zo goed als gare vis op een schaal glijden en zette die weg. ‘Dus je had ons eigenlijk helemaal niet over Orsay willen vertellen?’

‘Ik zei niet dat ik…’

‘Je kunt dat niet zomaar in je eentje besluiten, Sam. Je hebt de leiding niet meer. Begrepen?’

Astrid kon op een heel ijzige manier boos zijn. Een kille woede die zich uitte in samengeperste lippen, vuurschietende ogen en korte, zorgvuldig gearticuleerde zinnetjes.

‘Maar we mogen wel allemaal liegen tegen iedereen in Perdido Beach?’ kaatste Sam terug.

‘We proberen te voorkomen dat er kinderen zelfmoord plegen,’ zei Astrid. ‘Dat is wel even iets anders dan jouw besluit om niet aan de raad te vertellen dat een gestoord meisje tegen mensen zégt dat ze zelfmoord moeten plegen.’

‘Dus als iemand iets voor jóú verzwijgt is dat een hoofdzonde, maar tegen een paar honderd mensen liegen en tegelijkertijd Orsay zwartmaken, dat is helemaal niet erg?’

‘Ik geloof niet dat je deze discussie met mij wilt voeren, Sam,’ waarschuwde Astrid.

‘Nee, want ik ben maar een domme surfer die niet eens zou moeten twijfelen aan Astrid het Genie.’

‘Zal ik je eens wat vertellen, Sam? We hebben de raad opgericht om de druk op jouw schouders wat te verlichten. Omdat jij het niet trok.’

Sam staarde haar alleen maar aan. Hij kon niet geloven dat ze dat echt gezegd had. En Astrid leek zelf ook geschrokken – geschrokken van het venijn in haar eigen woorden.

‘Ik bedoelde niet dat…’ begon ze slapjes, maar ze kon niet goed uitleggen wat ze nou eigenlijk niet bedoelde.

Sam schudde zijn hoofd. ‘Weet je, zelfs nu, nu we toch al zo lang bij elkaar zijn, verbaast het me nog steeds dat jij zo meedogenloos kunt zijn.’

‘Meedogenloos? Ik?’

‘Jij gebruikt iedereen om je zin te krijgen. Je zegt alles om de dingen maar te laten verlopen zoals jij dat wilt. Door wie heb ik überhaupt ooit de leiding gekregen?’ Hij stak een beschuldigende vinger naar haar uit. ‘Door jou! Doordat jij me net zolang bewerkt hebt tot ik het deed! En waarom? Omdat ik jou en Kleine Pete dan zou beschermen. De rest interesseerde je niet.’

‘Dat is niet waar!’ zei ze fel.

‘Het is wel waar, en dat weet je best. En nu hoef je niet meer al die moeite te doen om me te bewerken, nu kun je me gewoon bevelen geven. Voor schut zetten. Ondermijnen. Maar als er straks weer problemen zijn, dan weet je het wel. Dan is het opeens weer: o, alsjeblieft, red ons, Sam!’

‘Alles wat ik doe is geheel in het algemeen belang,’ zei Astrid.

‘Ja, nu ben je niet meer alleen een genie, maar ook nog een heilige.’

‘Je raaskalt,’ zei Astrid koud.

‘Ja, omdat ik gek ben,’ snauwde Sam. ‘Zo ben ik nou eenmaal, gekke Sam. Ik ben neergeschoten, in elkaar geslagen, met een zweep bewerkt, en ik ben gek omdat ik het niet prettig vind dat jij me als een slaafje rond commandeert.’

‘Je bent echt een eikel, wist je dat?’

‘Een eikel?’ riep Sam schril. ‘Is dat alles? Ik dacht je wel met iets meer lettergrepen zou komen.’

‘Ik heb lettergrepen te over voor jou,’ zei Astrid, ‘maar ik probeer geen dingen te zeggen die ik niet zou moeten zeggen.’

Ze liet erg overdreven merken dat ze weer rustig probeerde te worden. ‘Goed, luister nou even, zonder er meteen doorheen te praten, oké? Je bent een held. Dat weet ik. Dat vind ik echt. Maar we proberen de overstap te maken naar een normale maatschappij. Met wetten, rechten, jury’s en politieagenten. Niet met één iemand die alle belangrijke beslissingen neemt en dan de rest zijn wil oplegt door dodelijke lichtstralen af te vuren op iedereen die hem irriteert.’

Sam wilde iets terugzeggen, maar hij durfde niet. Hij was bang dat hij iets verkeerds zou zeggen, iets wat hij niet meer terug zou kunnen nemen.

‘Ik ga mijn spullen pakken,’ zei hij terwijl hij met grote stappen naar de trap beende.

‘Je hoeft niet meteen te verhuizen,’ riep Astrid hem na.

Halverwege de trap bleef Sam staan. ‘O, sorry. Krijg ik nu van de raad te horen waar ik wel en niet naartoe mag gaan?’

‘Het heeft geen zin om een stadsraad te hebben als je denkt dat je er niet naar hoeft te luisteren,’ zei Astrid. Ze had haar geduldige stem opgezet in een poging de boel te kalmeren. ‘Sam, als jij ons negeert, doet de rest ook niet wat we zeggen.’

‘Nou, Astrid, ik zal je eens wat vertellen: ze negeren jullie nu al. De enige reden waarom mensen naar jou en de anderen luisteren is dat ze bang zijn voor Edilio’s soldaten.’ Hij sloeg even op zijn borst. ‘En zelfs nog banger voor mij.’

Hij stormde de trap op, en voelde een barse voldoening toen ze niets meer terugzei.

Justin verdwaalde één keer onderweg naar huis. Maar toen kwam hij bij de school uit, en dat was niet erg, want vanaf daar wist hij ook hoe hij bij zijn huis moest komen.

Sherman drie-nul-één. Hij had het al heel lang geleden uit zijn hoofd geleerd. Vroeger had hij zijn telefoonnummer ook geweten. Dat was hij nu vergeten. Maar Sherman 301, dat wist hij nog.

Zijn huis zag er een beetje raar uit toen hij het eenmaal gevonden had. Het gras was veel te lang. En er lag allemaal troep uit een opengescheurde vuilniszak op de stoep. Oude melkpakken, blikjes en flessen. Die moesten allemaal gerecycled worden. En al helemaal niet zomaar op de stoep liggen. Zijn papa zou gek worden als hij dat zou zien.

Dit zou papa zeggen: Pardón? Wil iemand zo vriendelijk zijn om me even uit te leggen waarom er vúílnis op de stóép ligt? Sinds wanneer is dát hier de gang van zaken?

Zo praatte papa altijd als hij boos werd.

Justin liep om het afval heen en struikelde bijna over zijn oude driewieler. Hij had hem daar heel lang geleden op de oprit laten staan. Hij had hem niet eens netjes opgeruimd.

Het trapje op naar de deur. Zijn deur. Het voelde helemaal niet als zijn deur.

Hij duwde de zware koperen deurklink naar beneden. Het ging stroef. Het lukte hem bijna niet. Maar toen hoorde hij een klik en ging de deur open.

Hij duwde hem verder en ging snel naar binnen, met een schuldig gevoel, alsof hij iets deed wat eigenlijk niet mocht.

Het was donker in de gang, maar daar was hij wel aan gewend. Het was nu de hele tijd overal donker. Als je licht wilde, moest je naar buiten en op het plein spelen. Daar zou hij nu eigenlijk ook moeten zijn. Moeder Maria vroeg zich vast af waar hij was.

Hij liep de keuken in. Papa was vaak in de keuken, want hij was degene die meestal kookte. Mama maakte schoon en deed de was, en papa kookte. Gebraden kip. Chili con carne. Stoofschotel. Boeuf bourguignon, dat zij altijd boeuf bóérguignon noemden sinds die ene keer dat ze het gegeten hadden en Justin een heel harde boer had gelaten.

Hij werd blij en verdrietig tegelijk van die herinnering.

Er was niemand in de keuken. De koelkast stond open. Er stond niets meer in, behalve een oranje doos met wat wit poeder erin. Hij proefde ervan en spuugde het meteen weer uit. Het smaakte naar zout of zoiets.

Hij liep naar boven. Hij wilde zeker weten dat zijn kamer er nog was. Zijn voetstappen klonken heel hard op de trap, hoewel hij heel zachtjes naar boven probeerde te sluipen, alsof hij iets stiekems deed.

Zijn kamer was rechts. De kamer van papa en mama was links. Maar Justin ging geen van beide kanten op, want precies op dat moment zag hij dat hij niet alleen in het huis was. Er zat een groot kind in de kamer waar oma sliep als ze met Kerstmis kwam logeren.

Justin kon zien dat het grote kind een jongen was, ook al was zijn haar heel lang en zat hij niet met zijn gezicht naar Justin toe. Hij zat op een stoel een boek te lezen met zijn voeten op het bed.

De muren van de kamer hingen vol schilderijen en tekeningen die iemand erop geplakt had.

Justin verstijfde in de deuropening.

Toen liep hij zachtjes achteruit, draaide zich om en liep naar zijn kamer. Het grote kind had hem niet gezien.

Zijn kamer was niet meer zoals vroeger. Ten eerste lag er geen deken op zijn bed. En zijn lievelingssprei zag hij ook nergens meer. Die blauwe met de bobbeltjes.

‘Hoi.’

Justin schrok zich wild. Hij draaide zich met een rood hoofd zenuwachtig om.

Het grote kind stond hem een beetje verbaasd aan te kijken.

‘Hé jochie, rustig aan, joh.’

Justin staarde hem aan. De jongen leek niet gemeen. Er waren heel veel grote, gemene kinderen, maar deze leek wel mee te vallen.

‘Ben je verdwaald?’ vroeg het grote kind.

Justin schudde zijn hoofd.

‘O, ik snap het al. Is dit jouw huis?’

Justin knikte.

‘Juist ja. Sorry, jochie, maar ik moest ergens wonen en hier was niemand meer.’ De jongen keek om zich heen. ‘Het is een fijn huis, snap je? Er hangt een fijne sfeer.’

Justin knikte en begon toen om de een of andere reden zomaar te huilen.

‘Hé joh, rustig maar, niet huilen. Ik ga wel ergens anders wonen. Huizen genoeg, of niet soms?’

Justin hield op met huilen. Hij wees. ‘Dat is mijn kamer.’

‘Oké, joh. Geen probleem.’

‘Ik weet niet waar mijn sprei is.’

‘Hm. Nou, goed, dan moeten we die sprei maar eens even gaan zoeken voor jou.’

Ze keken elkaar een tijdje aan. Toen zei de grote jongen: ‘O ja, ik heet trouwens Roger.’

‘Ik heet Justin.’

‘Cool. Ik word meestal Artful Roger genoemd. Omdat ik van tekenen en schilderen hou. Je weet wel, naar de Artful Dodger uit Oliver Twist.’

Justin staarde hem aan.

‘Da’s een boek. Over een weesjongen.’ Hij zweeg alsof hij verwachtte dat Justin iets zou zeggen. ‘Oké. Oké, dus jij leest niet zoveel.’

‘Soms wel.’

‘Ik kan het je misschien wel een keer voorlezen. Dan betaal ik je op die manier terug omdat ik in jouw huis woon.’

Justin wist niet wat hij moest zeggen, dus zei hij maar niets.

‘Oké,’ zei Roger. ‘Nou, eh… ik ga weer naar mijn kamer.’

Justin knikte heftig.

‘Als het mag van jou, natuurlijk.’

‘Het mag.’