Elf 47 uur, 53
minuten
De Afwijking van Perdido Beach, noemden ze het op het nieuws. De Afwijking. Of de Koepel.
Niet de FAKZ. Ook al wisten ze dat de kinderen binnen de Afwijking het wel zo noemden.
De ouders, de familieleden en alle andere pelgrims die in een speciale ‘kijkruimte’ aan de zuidkant van de Koepel bijeenkwamen, noemden het meestal ‘de vissenkom’. Of soms gewoon ‘de kom’. Want dat was het voor de mensen die daar in tenten en slaapzakken bivakkeerden en over hun kinderen aan de andere kant ‘droomden’: een vissenkom. Zij hadden een vaag beeld van wat zich in de kom afspeelde, maar de visjes, hun kinderen, hadden geen idee van wat er in de grote buitenwereld gebeurde.
Er werd gebouwd in de omgeving. De staat Californië was als een razende bezig een omleiding voor de snelweg aan te leggen. De oude weg verdween in de kom en kwam er aan de andere kant, tweeëndertig kilometer verderop, weer uit. De bedrijven langs de kustweg ondervonden er vreselijk veel hinder van.
En aan de zuidkant van de kom schoten juist andere bedrijven als paddenstoelen uit de grond. De toeristen moesten immers wel eten. Er werd al een fastfoodrestaurant van Carl’s Jr. gebouwd. En een Del Taco.
Er werd in noodtempo een zakenhotel van het Marriott in elkaar gezet. Daarnaast verrees een Holiday Inn Express.
Als ze eens in een wat cynischer bui was, dacht Connie Temple dat elk aannemersbedrijf in Californië de kom alleen maar zag als een uitgelezen kans om heel veel geld te verdienen.
De politici hadden het allemaal ook net iets te veel naar hun zin. De gouverneur was al zeker vijf keer geweest, telkens vergezeld door honderden journalisten. De satellietwagens stonden als sardientjes in een blik naast elkaar op het strand.
Maar Connie zag dat er elke dag net iets minder journalisten en satellietwagens waren dan de dag ervoor. De wereld was van verbijsterd ongeloof via jubelende uitbuiting overgegaan op de alledaagse routine om een drama om te toveren tot toeristenfuik.
Connie Temple – Zuster Temple, zoals ze door de media steevast werd genoemd – was een van de twee woordvoerders van de gezinnen geworden.
Zo werden alle mensen aangeduid wier kinderen in de kom zaten opgesloten: ‘de gezinnen’.
Connie Temple en Abana Baidoo.
Het was makkelijker toen ze nog níét wisten wat er in de kom gebeurde. Eerst had iedereen alleen geweten dat er iets angstaanjagends was gebeurd. Een ondoordringbaar energieveld had een koepel van tweeëndertig kilometer doorsnee gevormd. Ze hadden al snel door dat de kerncentrale het middelpunt vormde.
Er waren tientallen theorieën over wat die koepel precies was. Het leek wel of elke wetenschapper ter wereld een bedevaart naar Californië had gemaakt. Er waren tests uitgevoerd, metingen verricht.
Ze hadden geprobeerd erdoorheen te boren. Eronderdoor. Waren eroverheen gevlogen. Hadden eronder gegraven. Waren er met een onderzeeër naartoe gevaren.
Allemaal zonder resultaat.
Alle soorten onheilsprofeten, van technofoob tot einde-der-tijdenidioot, hadden hun zegje gedaan. Het was een straf. Voor de obsessie van Amerika voor technologie, voor het morele verval van Amerika. Dit. Dat. Iets anders.
Toen was de tweeling naar buiten gekomen. Zomaar ineens. Eerst Emma, en een paar minuten later Anna. Springlevend en precies op het moment dat ze vijftien werden.
Ze vertelden verhalen over het leven in de kom. In wat zij de FAKZ noemden.
Connie Temple zwol van trots toen ze hoorde wat er met haar zoon Sam was gebeurd. En zakte vertwijfeld in elkaar bij de verhalen over haar andere zoon, haar niet erkende kind, Caine.
Toen bleef het een tijdje stil – er kwamen geen kinderen meer terug.
Diepe wanhoop maakte zich van de gezinnen meester toen ze beseften dat het bij deze twee zou blijven. Maanden verstreken. Velen geloofden er niet meer in. Hoe konden die kinderen het helemaal alleenoverleven?
Maar toen was de Profetes in hun dromen aan hen verschenen.
Op een nacht had Connie Temple een huiveringwekkende, ongelooflijke droom. Ze had nog nooit zo’n gedetailleerde droom gehad. Het was angstaanjagend. Hij benam haar de adem, zo intens was hij. Er zat een meisje in die droom.
Het meisje praatte tegen haar. Het is een droom, had het meisje gezegd.
Ja, het is maar een droom, had Connie geantwoord.
Het is niet ‘maar’ een droom. Je moet nooit zeggen dat het ‘maar’ een droom is, had het meisje haar verbeterd. Een droom is een opening naar een andere werkelijkheid.
Wie ben jij? had Connie gevraagd.
Ik heet Orsay. Ik ken uw zoon.
Connie had op het punt gestaan om Welke van de twee? te vragen, maar had intuïtief haar mond gehouden. Het meisje zag er niet gevaarlijk uit. Ze zag eruit alsof ze honger had.
Heb je een boodschap voor Sam? vroeg het meisje.
Ja, zei Connie. Zeg dat hij hen moet laten gaan.
Hij moet hen laten gaan.
Hij moet hen de rode zonsondergang in laten gaan.
Orsay schrok wakker. Ze hield haar ogen dicht omdat ze voelde dat er iemand anders bij haar was. Ze wilde nog heel even blijven slapen, alleen, in haar eigen wereldje.
Maar de ander, het meisje, liet haar niet met rust.
Nerezza zei: ‘Ik weet dat je wakker bent, Profetes.’
Orsay deed haar ogen open. Nerezza was heel dichtbij. Orsay voelde haar adem over haar gezicht strijken.
Ze keek Nerezza aan. ‘Ik begrijp het niet,’ zei Orsay. ‘Ik heb die droom al een keer gehad. De droom over een vrouw die droomt.’ Ze fronste ingespannen terwijl ze het zich probeerde te herinneren. Het was allemaal zo vreemd en vluchtig en onwerkelijk. Alsof je mist probeerde te pakken.
‘Blijkbaar is het een heel belangrijke droom,’ zei Nerezza.
‘De eerste keer was ik bij de FAKZ-muur. Nu zag ik het weer, in mijn slaap. Maar ik heb de boodschap al aan Sam doorgegeven. Waarom zie ik het dan nog een keer?’
‘Je hebt de boodschap óvergebracht. Maar dat wil nog niet zeggen dat Sam hem ook begrépen heeft, Profetes.’
Orsay ging overeind zitten. Ze vond Nerezza vervelend. Ze vroeg zich steeds vaker af wie Nerezza eigenlijk was. Maar ze was ondertussen afhankelijk geworden van het meisje, dat haar raad gaf, beschermde en voor haar zorgde.
‘Denk je dat ik de boodschap nog een keer aan Sam moet doorgeven?’
Nerezza haalde haar schouders op en glimlachte bescheiden. ‘Ik ben de Profetes niet. Dat moet je zelf beslissen.’
‘Ze zei dat hij de kinderen moest laten gaan. Dat hij ze de rode zonsondergang in moest laten gaan.’
‘Zo zie jij voor je hoe we aan de FAKZ zullen ontsnappen,’ zei Nerezza. ‘De rode zonsondergang.’
Orsay schudde haar hoofd. ‘Ik was helemaal niet naar deze droom op zoek. Ik was niet bij de FAKZ-muur, ik lag gewoon hier te slapen.’
‘Je gave wordt sterker,’ opperde Nerezza.
‘Ik vind het maar niks. Ik heb het gevoel… Ik weet het niet. Alsof mijn krachten ergens vandaan komen. Alsof er druk op me uitgeoefend wordt. Alsof ik gemanipuleerd word.’
‘Niemand kan druk op jou uitoefenen of je dromen beïnvloeden,’ zei Nerezza. ‘Maar…’
‘Maar wat?’
‘Misschien is het heel belangrijk dat Sam hoort wat je te zeggen hebt. Misschien is het heel erg belangrijk dat hij de waarheid niet in de weg staat.’
‘Ik ben geen profeet,’ zei Orsay vermoeid. ‘Ik droom alleen maar. Ik weet niet eens of het allemaal wel echt is. Ik bedoel, het lijkt soms wel echt, maar soms lijkt het ook volslagen gestoord.’
Nerezza pakte haar hand en Orsay voelde haar sterke, koele grip. Er liep een rilling over Orsays arm.
‘Ze verkondigen allemaal leugens over je, Profetes,’ zei Nerezza. ‘Je moet niet aan jezelf gaan twijfelen omdat zij je, zelfs op dit moment, aanvallen.’
‘Waar heb je het over?’
‘Ze zijn bang voor je. Voor de waarheid. Ze verspreiden leugens en zeggen dat je een valse profeet bent.’
‘Ik snap niet… Waar heb je… Ik…’
Nerezza legde haar vinger op Orsays lippen om haar de mond te snoeren. ‘Nee. Je moet het zeker weten. Je moet het gelóven. Jij moet de Profetes zijn. Anders zullen hun leugens je achtervolgen.’
Orsay bleef heel stil liggen, als een doodsbang muisje.
‘Valse profeten wacht de dood,’ zei Nerezza. ‘Maar jij bent de ware Profetes. En jouw geloof zal je beschermen. Geloof, en je zult veilig zijn. Laat anderen geloven, en je zult blijven leven.’
Orsay staarde haar vol afschuw aan. Waar had Nerezza het over? Wat bedoelde ze? Wie waren die mensen die leugens over haar verspreidden? En wie zou haar bedreigen? Ze deed helemaal niets verkeerd.
Toch?
Op luide toon riep Nerezza ongeduldig: ‘Jill! Jill! Kom hier!’
Een paar seconden later kwam het meisje binnen. Ze had nog steeds haar pop in haar armen en klemde zich er uit alle macht aan vast.
‘Zing voor de Profetes,’ beval Nerezza.
‘Dat doet er niet echt toe, hè?’ zei Nerezza.
En dus begon de Sirene te zingen.
Op een zonnige dag…
En Orsay dacht helemaal nergens meer aan, behalve aan heel, heel zonnige dagen.