Eenenveertig 12 minuten

Sanjit was alles vergeten wat hij over het besturen van een helikopter geleerd dacht te hebben.

Iets over een hendel die de stand van de rotorbladen veranderde.

Iets over een invalshoek.

Een cyclic. Voetpedalen. Een collective. Wat was wat?

Hij probeerde de pedalen uit. De staart van de helikopter zwiepte met een ruk naar links. Hij haalde zijn voeten van de pedalen. De helikopter was bijna van het dek gedraaid.

‘Nou, die doen het in elk geval!’ schreeuwde Sanjit in een wanhopige poging de anderen gerust te stellen.

‘Misschien moet je eerst omhoog voordat je probeert te draaien!’ riep Virtue.

‘Zou je denken?’

Nu schoot hem opeens weer iets te binnen. Je moest ergens aan draaien en dan zorgden de rotoren ervoor dat je opsteeg. Waar kon hij aan draaien?

Links. De collective. Of was het de cyclic? Deed er ook niet toe, het was het enige wat kon draaien.

Hij draaide eraan. Heel voorzichtig. En warempel, het gebrul van de motor werd harder en veranderde van toonhoogte. En de helikopter steeg op.

Toen begon hij te tollen. De helikopter zweefde richting de boeg, naar de bovenbouw van het schip, terwijl de staart de helikopter als een tol liet ronddraaien in de richting van de klok.

Als de octopus op de kermis.

Voetpedalen. Hij moest ze gebruiken…

De helikopter draaide niet meer met de klok mee. Hij haperde even. Toen begon hij tegen de klok in te draaien.

Sanjit was zich er vaag van bewust dat er meerdere stemmen aan het gillen waren. Vijf kinderen in de helikopter. Vijf gillende stemmen. Inclusief die van hemzelf.

Weer de voetpedalen. En de helikopter hield op met draaien. Hij zweefde nog steeds richting de bovenbouw van het jacht, maar nu achteruit.

Sanjit draaide de collective helemaal rond, zo ver hij kon, en de helikopter schoot omhoog. Het leek wel een attractie in Las Vegas waar Sanjit wel eens in geweest was. Alsof de helikopter aan een touwtje zat en iemand hem met een ruk naar de wolken trok.

Over de bovenbouw heen. Sanjit zag hem onder zijn voeten voorbijkomen.

TAK! TAK! TAK!

De rotoren hadden iets geraakt. Er vlogen stukken kabel en ijzeren stangen voorbij. De antenne van het jacht.

De helikopter steeg nog steeds en zweefde ook nog steeds achterwaarts richting de rotswand.

Dat andere ding. De hoeheethetookalweer de cyclic de hendel dat ding bij zijn rechterhand pak het pak het doe er iets mee iets iets duw het naar voren naar voren naar voren. Ze draaiden weer! Hij was de pedalen vergeten, die stomme pedalen en nu konden zijn voeten ze niet meer vinden en de helikopter was een halve slag gedraaid en nu de cyclic naar voren stond vloog hij recht op de rotswand af.

Ze waren nog maar dertig meter van de rotsen.

Vijftien meter.

Over een fractie van een seconde zouden ze allemaal dood zijn. En hij kon niets meer doen om het te voorkomen.

Diana rende over het hoge gras van het gazon. Caine liep voor haar, sneller dan zij – ze moest hem inhalen.

Het geluid van de helikoptermotor klonk harder, dichterbij.

Caine stopte bij de rand van de klif. Diana rende naar hem toe en bleef hijgend drie meter verderop staan.

In een flits begreep Diana wat Sanjit nog meer had verzwegen. In de diepte lag een wit jacht dat tegen de rotsen was geslagen. Daarboven tolde een zwoegende helikopter ongecontroleerd in het rond.

Caine kreeg een boosaardige grijns op zijn gezicht.

Penny kwam eraan gestrompeld. En Worm, tja, die was misschien ook wel in de buurt – dat wist je nooit.

Diana rende op Caine af. ‘Niet doen!’ riep ze.

Hij keek haar woedend aan. ‘Hou je mond, Diana.’

Ze zagen hoe de helikopter weer terugdraaide en op de rotswand af suisde.

Caine hief zijn handen en de helikopter bleef hangen. Hij was zo dicht bij de klif dat de propeller een struikje dat tegen de rotsen aan groeide kapothakte.

‘Caine, doe het niet,’ smeekte Diana.

‘Wat kan jou dat nou schelen?’ vroeg Caine oprecht verbaasd.

‘Kijk nou! Kijk nou eens naar ze. Er zijn jonge kinderen bij. Kleine kinderen.’

De ronde helikopter hing op een steenworp afstand in de lucht. Sanjit worstelde met de hendels. Virtue, die naast hem zat, klemde zijn handen om de onderkant van zijn stoel. Achterin zaten drie jongere kinderen te gillen. Ze hadden hun handen voor hun ogen geslagen – ze waren oud genoeg om te beseffen dat ze elk moment dood konden gaan.

‘Daar had Sanjit dan aan moeten denken voor hij tegen me loog,’ zei Caine.

Diana pakte zijn arm, bedacht zich en legde toen haar hand tegen zijn wang. ‘Doe het niet, Caine. Ik smeek het je.’

‘Ik doe het wel,’ zei Penny, die aan de andere kant van Caine ging staan. ‘Ik wil hem wel eens zien vliegen in een cockpit vol schorpioenen!’

Dat had ze niet moeten zeggen, wist Diana.

Caine snauwde: ‘Jij doet helemaal niets, Penny. Ik beslis wat hier gebeurt.’

‘Nee, je doet wat zij je opdraagt,’ zei Penny. Ze spuugde Diana de woorden bijna toe. ‘Die heks! Ik ben veel mooier.’

‘Uitkijken, Penny!’ waarschuwde Caine.

‘Ik ben niet bang voor jou, Caine,’ schreeuwde Penny. ‘Ze wilde je vermoorden toen je bewusteloos was. Ze…’

Voor ze haar beschuldiging kon afmaken, vloog Penny door de lucht. Gillend bleef ze boven de rondwiekende rotorbladen hangen.

‘Toe maar, Penny!’ brulde Caine. ‘Bedreig me maar met je gave! Leid me maar af!’

Penny krijste hysterisch en zwaaide woest met haar armen terwijl ze in paniek naar de zwiepende bladen onder zich keek.

‘Laat ze gaan, Caine,’ smeekte Diana.

‘Waarom, Diana? Waarom verraad je me?’

‘Jou verraden?’ Diana lachte. ‘Jou verraden? Sinds het begin van deze nachtmerrie heb ik elke seconde achter je gestaan!’

Caine keek haar aan. ‘En toch haat je me.’

‘Nee, gestoorde, stomme engerd, ik hou van je. Ik weet dat ik het niet zou moeten doen. Ik zou het niet moeten doen. Je bent gestoord, Caine, gestoord! Maar ik hou van je.’

Caine trok zijn wenkbrauw op. ‘Dan hou je ook van wat ik doe. Van wie ik ben.’

Hij glimlachte en Diana wist dat ze de discussie verloren had. Ze zag het in zijn ogen.

Ze deed een stap terug en liep achteruit naar de klif. Ze tastte met haar voeten naar de rand terwijl ze hem strak bleef aankijken.

‘Ik heb je altijd geholpen, Caine. Ik heb het allemaal gedaan. Ik heb je in leven gehouden en je ranzige, volgescheten lakens verschoond toen de Duisternis je in zijn greep hield. Ik heb Jack verraden voor jou. Ik heb iedereen verraden voor jou. Ik heb… God vergeef me, maar ik heb mensenvlees gegeten om bij jou te blijven, Caine!’

Er flikkerde iets in Caines koude blik.

‘Maar als je dit doet ga ik bij je weg,’ zei Diana.

Ze deed nog een stap naar achteren. Het was bedoeld als een dreigement, niet als een einde.

Maar het was één stap te veel.

Diana voelde de plotselinge angst toen ze besefte dat ze ging vallen. Haar armen maaiden door de lucht. Maar ze voelde dat ze al te ver was, te ver.

En zou het uiteindelijk ook niet beter zijn? dacht Diana. Zou het geen opluchting zijn?

Ze verzette zich niet langer en tuimelde achterwaarts de klif af.

Astrid rende en sleurde Kleine Pete met zich mee.

Ze had het niet kunnen weten, zei ze tegen zichzelf terwijl ze hijgde en trok, en haar hart bonkte uit angst voor wat ze te zien zou krijgen als ze bij het Kliftop was.

Ze had niet kunnen weten dat het spel echt was. Dat het echt was geworden toen de laatste batterij leeg was. En dat de tegenstander van Kleine Pete geen programma op een microchip was, maar de gaiaphage.

Hij had Kleine Pete te pakken gekregen. Het was niet de eerste keer. Op de een of andere manier, een manier die ze misschien wel nooit zou doorgronden, waren de twee machtigste wezens uit de FAKZ met elkaar verbonden.

De gaiaphage had Kleine Pete erin geluisd. Hij had Kleine Petes enorme kracht gebruikt om zijn eigen avatar tot leven te wekken: Nerezza.

Orsay was ook een keer in contact geweest met de geest van de gaiaphage. Het was als een virus: zodra je die rusteloze, kwaadaardige geest had aangeraakt, kreeg hij een soort macht over je. Alsof hij een haak in je hoofd had geslagen.

Sam had gezegd dat Lana de gaiaphage nog steeds voelde. Ze was nog steeds niet van hem verlost. Maar Lana had het geweten, was zich ervan bewust geweest. Misschien kon ze zich daardoor beter tegen hem verzetten. Of misschien had de gaiaphage haar gewoon niet meer nodig.

Ze waren bij de weg naar het Kliftop.

Maar de weg werd afgesloten door iets wat eruitzag als een tornado. Een tornado die Dekka heette.

Dekka liet de wervelwind voor haar uit vliegen en liep stevig door. BENG!

Een steekvlam, nauwelijks zichtbaar door het wervelende puin. ‘Pak haar!

Pak de freak!’ loeide Zil.

Dekka liep door, ze negeerde de pijn in haar benen, negeerde het bloed dat in haar schoenen klotste.

Er rende iemand achter haar aan. Zonder om te kijken gilde ze over haar schouder: ‘Blijf daar, idioot!’

‘Dekka!’ Het was de stem van Astrid.

Ze kwam op een drafje naar Dekka toe, met haar kleine broertje achter zich aan gesleept.

‘Dit is niet het juiste moment om me uit te kafferen, Astrid!’ schreeuwde Dekka.

‘Dekka. We moeten naar de klif.’

‘Ik ga overal heen waar Zil heen gaat,’ zei Dekka. ‘Ik heb het recht om mezelf te verdedigen. Hij begon.’

‘Luister nou,’ zei Astrid dringend. ‘Ik wil je niet tegenhouden. Ik wil juist dat je opschiet. We moeten erlangs. Nu!’

‘Hè? Wat is er aan de hand?’

‘Er wordt gemoord,’ zei Astrid. ‘We moeten erlangs. Je moet erlangs!’

Er kwam iemand van opzij op hen af rennen. Hij kwam te dicht bij het gewichtloze gebied en vloog de lucht in, waar hij een langzame koprol maakte.

Hij schoot terwijl hij opsteeg. De kogels knalden alle kanten op.

Maar nu sloten ze haar van achteren in. Ze liepen heel behoedzaam, ver buiten haar bereik. Ze zag hoe ze zich telkens achter struiken, heuveltjes en cactussen verscholen.

Er floot een kogel zo dicht langs haar oor dat ze dacht dat ze misschien wel geraakt was.

‘Weg hier, Astrid!’ zei Dekka. ‘Ik doe wat ik kan.’

‘Doe wat nodig is,’ zei Astrid.

‘Als ik Zil uitschakel, gaat de rest ervandoor.’

‘Dan moet je hem uitschakelen,’ zei Astrid.

‘Ja, mevrouw,’ zei Dekka. ‘En nu wegwezen!’

De laatste keer dat Dekka Zil had gezien, had hij rechts van de weg gestaan, vlak voor haar, net buiten haar bereik.

Dekka liet haar handen zakken.

Honderden kilo’s aarde en puin die op weg naar de hemel waren geweest, vielen naar beneden. Dekka deed haar ogen dicht, sloeg haar hand voor haar mond en rende recht de puinregen in.

Toen ze uit de zuil van vallende aarde kwam, botste ze bijna tegen Zil op. Ze rende hem praktisch omver.

Zil schrok en haalde uit met de loop van zijn geweer, maar ze was al te dichtbij. De loop raakte haar als een knuppel tegen de zijkant van haar hoofd, maar niet hard genoeg om haar buiten westen te slaan.

Zil probeerde achteruit te lopen om beter te kunnen mikken, maar Dekka stak haar hand uit, greep hem bij zijn oor en trok hem naar zich toe.

Nu lukte het hem om haar met de loop een stoot onder haar kin te geven, hard genoeg om haar tanden op elkaar te laten klappen. Ze trok haar hoofd terug en hij haalde de trekker over. De knal was als een bom die recht in haar gezicht afging.

Maar ze liet hem niet los. Ze trok hem nog dichter naar zich toe terwijl hij jammerde van pijn en angst.

Dekka richtte haar vrije hand op de grond en de zwaartekracht verdween.

Verstrengeld in een woeste, worstelende omhelzing vlogen Dekka en Zil omhoog. De aarde en het puin zweefden met hen mee. Ze waren het spartelende oog van een tornado. Zil rukte zich los, ten koste van een gescheurd, bloedend oor.

Dekka gaf hem een stomp. Haar knokkels raakten hem vol op zijn neus. Ze stompte hem nog een keer en miste, want door de eerste klap was ze weggedraaid van Zil. Zil probeerde het geweer te richten, maar hij had net zo veel moeite als zij met het bewegen en vechten zonder zwaartekracht.

Dekka’s ogen gingen dicht, ze zaten vol met zand. Ze kon niet goed zien hoe hoog ze al waren. Wist niet zeker of het al hoog genoeg was.

Zil draaide zich om en gaf een triomfantelijke schreeuw. Hij hield de loop van het geweer op een paar centimeter van haar lijf.

Dekka trapte woest van zich af. Haar laars raakte Zils dijbeen. Door de botsing vlogen ze bij elkaar vandaan; ze zweefden nu drie meter uit elkaar. Maar Zil hield zijn geweer nog steeds op haar gericht. En de afstand was nog niet zo groot dat Dekka hem kon laten vallen zonder zichzelf ook te laten vallen. Nog niet.

‘Kijk eens naar beneden, slimmerik,’ snauwde Dekka.

Zil kneep zijn eigen ogen ook samen en keek naar beneden.

‘Als je me neerschiet, dan val je,’ gilde Dekka.

‘Vuile freak!’ schreeuwde Zil.

Hij haalde de trekker over. De knal was oorverdovend. Dekka voelde de hagel langs haar hals suizen. Ze werd geraakt, het voelde alsof ze een klap kreeg.

Door de terugslag van het geweer vloog Zil nog anderhalve meter verder naar achteren.

‘Ja. Ver genoeg,’ zei Dekka.

Zil schreeuwde het uit van angst. Eén enkele klinker die tien seconden aanhield; tien seconden waarin Zil naar beneden viel en hard op de grond stortte.

Dekka veegde het stof uit één oog en tuurde naar beneden.

‘Hoger dan ik dacht,’ zei ze.