Zesendertig 47 minuten

Er was rondverteld dat er een barbecue zou worden gehouden, maar dat was eigenlijk niet nodig geweest. De geur van het eten dat werd klaargemaakt was al genoeg. Albert had alles op zijn gebruikelijke doeltreffende manier georganiseerd.

Astrid zat op de trap van het stadhuis. Kleine Pete zat een paar treden hoger en speelde op zijn lege computer alsof zijn leven ervan afhing.

Astrid slikte zenuwachtig. Ze streek de twee vellen papier glad die ze vasthield. Ze verfrommelde ze de hele tijd onbewust en als ze dan besefte wat ze deed vouwde ze ze gauw weer open. Ze haalde een pen uit haar achterzak, streepte een paar woorden door, schreef iets anders op, streepte dat weer door en begon vervolgens weer aan het hele verfrommel- en ontfrommelverhaal.

Albert stond vlak bij haar en keek met zijn armen over het elkaar naar het plein. Hij was zoals altijd de best geklede, schoonste, rustigste en meest geconcentreerde aanwezige. Daar benijdde Astrid Albert altijd om: hij stelde zichzelf een doel en leek daar vervolgens volstrekt niet meer aan te twijfelen. Astrid was bijna boos over de manier waarop hij naar haar toe was gekomen en haar had opgedragen om niet zo veel zelfmedelijden te hebben en zich te vermannen.

Maar het had wel geholpen. Ze had eindelijk gedaan wat ze moest doen, hoopte ze. Ze had het nog aan niemand laten zien. Misschien zouden ze wel zeggen dat ze gek was. Maar ze hoopte van niet, want zelfs na alle onzekerheid, na alle ellende die ze had moeten doorstaan, vond ze nog steeds dat ze gelijk had. De FAKZ had meer nodig dan Albert die geld verdiende en Sam die mensen op hun donder gaf. De FAKZ kon niet zonder wetten en regels.

Er kwamen steeds meer kinderen naar het plein, aangetrokken door de geur van gebraden vlees. Er was niet veel per persoon, dat had Albert heel duidelijk gemaakt, maar bij de brand waren veel kinderen hun toch al krappe voedselvoorraden kwijtgeraakt. En nu er ook nog eens niets van de velden kwam, begonnen bij het vooruitzicht dat er überhaupt weer iets te eten zou zijn de magen te rammelen en de monden te watertanden.

Albert had bewakers neergezet, vier van zijn eigen medewerkers, gewapend met honkbalknuppels, het standaard FAKZ-wapen. En er liepen ook twee soldaten van Edilio rond, plus Edilio zelf, met geweren over hun schouders.

Het rare was dat Astrid het helemaal niet raar meer vond. Een negenjarige jongen in lompen die een fles whisky deelde met een kaalgeschoren elfjarige die bij wijze van cape een olijfgroen laken had omgeslagen. Kinderen met ingevallen ogen. Kinderen met open zweren die niet behandeld en nauwelijks opgemerkt werden. Jongens die alleen een boxershort en legerkistjes aanhadden. Meisjes die de glitterende galajurken van hun moeders droegen, die ze met een grove schaar hadden ingekort. Een meisje had geprobeerd om met een tang haar eigen beugel te verwijderen, en nu kon ze haar mond niet meer dichtdoen door de scherpe draadjes die door haar voortanden staken.

En de wapens. Overal wapens. Messen, variërend van grote koksmessendie in riemen waren gestoken tot jachtmessen in bewerkte leren schedes. Breekijzers. Stukken pijp met handvatten van tape en touw. Sommige kinderen waren zelfs nog inventiever geweest. Astrid zag een zevenjarige jongen lopen met een houten tafelpoot waar hij grote glasscherven aan vastgeplakt had.

En het was allemaal normaal geworden.

Op dit plein hadden coyotes schreeuwende, weerloze kinderen aangevallen. Sindsdien stonden veel mensen heel anders tegenover wapens.

Maar tegelijkertijd droegen de meisjes poppen. Jongens propten actiefiguren in hun achterzakken. Verfomfaaide, gescheurde, beduimelde stripboeken staken nog altijd uit broeken of werden vastgeklemd door handen met nagels zo lang en vuil als van een wolf. Kinderen duwden kinderwagens voor zich uit met al hun schaarse bezittingen erin.

Onder de gunstigste omstandigheden liepen de kinderen van Perdido Beach er al bij als een stel zwervers. Maar nu, na de brand, was het nog veel erger. Veel van hen waren nog steeds zwart van het roet of grijs van de as.

Overal klonk gehoest. De griep die heerste zou zich door deze menigte nog veel sneller verspreiden, dacht Astrid somber. De door rook beschadigde longen waren extra kwetsbaar.

Maar ze leefden nog, zei Astrid tegen zichzelf. Tegen alle verwachtingen in was meer dan negentig procent van alle kinderen die vanaf het begin in de FAKZ gevangen hadden gezeten nog steeds in leven.

Maria kwam met de peuters de crèche uit en bracht ze naar het plein. Astrid keek haar onderzoekend aan. Maria leek weer in haar normale doen. Ze greep een klein meisje beet dat op het punt stond omver gereden te worden door een jongen op een skateboard.

Had ze Maria verkeerd ingeschat? Maria zou haar nooit vergeven.

‘Nou ja, en wat dan nog?’ mompelde Astrid moe. ‘Ik was toch al nooit populair.’

Toen kwamen Zil en een stuk of zes van zijn bendeleden met veel bravoure aan de overkant het plein op. Astrid klemde haar tanden op elkaar. Zou de menigte zich tegen hen keren? Ze hoopte bijna van wel. Mensen leken te denken dat zij niet echt een hekel had aan de Leider van de Mensenclub, omdat Sam Zil van haar geen halt had mogen toeroepen. Maar dat was niet waar. Ze haatte Zil. Ze haatte alles wat hij had gedaan en alles wat hij probeerde te doen.

Edilio ging vlug tussen Zil en een paar jongens in staan die met hun stokken en messen in de aanslag op Zil af liepen.

Zils handlangers waren gewapend met messen en knuppels, net als de jongens die tegen hem wilden vechten. Edilio was gewapend met een machinegeweer.

Astrid haatte het dat het leven daar zo vaak op neerkwam: mijn wapen is groter dan jouw wapen.

Als Sam hier zou zijn, zou het allemaal om zijn handen draaien. Iedereen had wel eens gezien wat Sam kon doen, of ze hadden het in geuren en kleuren na horen vertellen. Niemand daagde Sam uit.

‘Daarom is hij gevaarlijk,’ mompelde Astrid tegen zichzelf.

 Maar daarom had hij ook meerdere keren haar leven kunnen redden. En dat van Kleine Pete.

Ze haatte Sam omdat hij dit deed, omdat hij zich zomaar terugtrok. Verdween. Het was passieve agressie. Laag bij de grond.

Maar ergens was ze ook blij dat hij weg was. Als hij hier was, zou alles om hem draaien. Als Sam hier was, zou elk woord dat Astrid zei beoordeeld worden naar aanleiding van wat Sam zou zeggen of doen. De kinderen zouden naar zijn gezicht kijken en afwachten tot hij zou knikken of lachen of een spottende grimas zou trekken, of hun die koude, harde, waarschuwende blik zou toewerpen die hij sinds een paar maanden had.

Orc kwam de menigte in. Mensen gingen opzij om hem erlangs te laten. Astrid zag Dekka, die zoals altijd door de andere kinderen met rust gelaten werd, zodat het haast leek alsof er een krachtveld om haar heen ging. De enige die Astrid niet zag was Brianna. Brianna was niet iemand die je makkelijk over het hoofd zag. Blijkbaar was ze nog steeds te ziek om het huis uit te gaan.

‘Het is tijd,’ zei Albert over zijn schouder.

‘Nu?’ Dat had Astrid niet verwacht.

‘Zodra we ze te eten hebben gegeven, gaat iedereen een andere kant op. Nu zijn ze nog hier, en ze houden zich koest vanwege het eten. Als het eten straks op is…’

‘Oké.’ Astrids hart klopte in haar keel. Ze kneep weer in de vellen papier en stond te snel op.

‘Net als Mozes, hè?’ zei Albert.

‘Wat?’

‘Net als Mozes die de berg af kwam met de tien geboden,’ zei Albert.

‘Die waren door God geschreven,’ zei Astrid. ‘Dit niet.’

Ze struikelde even toen ze de trap af liep, maar wist haar evenwicht te bewaren. Er werd niet veel aandacht aan haar besteed toen ze de menigte in liep. Een paar kinderen zeiden hallo. Veel meer kinderen maakten lompe of vijandige opmerkingen. De meeste kinderen keken naar de kleine vuurtjes waarboven brokken vis en hertenvlees bruin werden aan van kleerhangers gemaakte spiesen.

Ze kwam bij de fontein, die zo dicht bij de kookvuurtjes stond dat het opviel toen ze erop klom en haar papieren openvouwde.

‘Hallo allemaal,’ begon ze.

‘O, nee, we krijgen toch geen toespraak, hè,’ riep een stem dwars door haar woorden heen.

‘Ik… ik wil alleen een paar dingen zeggen. Voor jullie kunnen gaan eten,’ zei Astrid.

Er klonk een luid gekreun. Een jongen raapte een kluit aarde op en gooide die zonder echt goed te mikken – en zonder al te veel overtuiging – richting Astrid. Orc maaide een paar kinderen opzij, deed twee stappen naar voren en maakte een zwaar, grommend geluid met zijn enge gezicht vlak voor de neus van de jongen. Daarna werd er geen aarde meer gegooid.

‘Toe maar, Astrid,’ baste Orc.

Astrid zag dat Edilio een glimlach probeerde te onderdrukken. Een miljoen jaar geleden, in hun vorige leven, had Astrid Orc bijles gegeven.

‘Goed,’ begon Astrid. Ze haalde diep adem en probeerde rustig te worden. ‘Ik… Goed. Toen de FAKZ kwam, zijn al onze levens veranderd. En sindsdien hebben we alleen maar geprobeerd om te overleven, van dag tot dag. We hebben geluk gehad omdat sommige mensen heel hard gewerkt hebben en grote risico’s genomen hebben om ervoor te zorgen dat we het allemaal zouden redden.’

‘Mogen we nou eten?’ riep een klein kind.

‘En we hebben ons allemaal alleen maar beziggehouden met overleven en met wat we niet meer hebben. Nu is het tijd om aan de toekomst te gaan werken. Want we zullen hier nog wel even zitten. Misschien wel voor de rest van ons leven.’

Dat leverde haar een paar erg grove woorden op, maar Astrid ging stug door.

‘We hebben regels en wetten en rechten en dat soort dingen nodig,’ zei ze. ‘Want we hebben een rechtssysteem en rust nodig.’

‘Ik wil gewoon eten,’ riep een stem.

Astrid ploeterde verder. ‘Goed, ik heb een lijst met wetten opgesteld waar jullie straks allemaal over mogen stemmen. Ik heb het heel simpel gehouden.’

‘Ja, omdat wij te dom zijn,’ zei Howard, die plotseling recht voor haar stond.

‘Nee, Howard. Als er iemand dom is geweest, dan ben ik dat wel. Ik bleef maar naar het volmaakte systeem zoeken, waarbij geen compromissen gesloten hoefden te worden.’

Nu keken iets meer kinderen geïnteresseerd op.

‘Nou, er is dus geen volmaakt systeem. Dus ik heb een onvolmaakte serie wetten opgeschreven.

Regel één: we hebben allemaal het recht om vrij te zijn en te doen wat we willen, zolang we daarbij maar geen anderen schaden.’

Ze wachtte. Geen spottende opmerkingen, zelfs niet van Howard.

‘Twee: niemand mag iemand anders pijn doen, behalve als het zelfverdediging is.’

Hier en daar werd tandenknarsend opgelet. Niet door iedereen. Maar door sommige kinderen wel, en toen ze verderging werden het er steeds meer.

‘Drie. Niemand mag de bezittingen van iemand anders afpakken.’

 ‘Niet dat iemand iets heeft wat het afpakken waard is,’ zei Howard, maar er werd algauw ‘sst’ gezegd.

‘Vier. We zijn allemaal gelijk en hebben allemaal dezelfde rechten. Freaks en normalo’s.’

Astrid zag even een boze frons over Zils gezicht trekken. Hij keek om zich heen en leek de stemming onder de menigte te peilen. Ze vroeg zich af of hij nu in actie zou komen, of een ander moment zou afwachten.

‘Vijf. Iedereen die een misdaad pleegt en bijvoorbeeld iets steelt of iemand pijn doet, zal aangeklaagd worden en daarna berecht worden door een jury van zes kinderen.’

Sommige kinderen op het plein verloren hun interesse weer en begonnen zijdelingse blikken op het eten te werpen. Maar anderen wachtten geduldig af. Respectvol zelfs.

‘Zes: het is een misdaad om tegen de jury te liegen. Zeven: er kunnen allerlei verschillende straffen worden uitgedeeld. Misdadigers kunnen een boete krijgen, een maand of langer in de gevangenis worden opgesloten of voorgoed uit Perdido Beach worden verbannen.’

Dat vonden de meesten wel leuk. Er werd een beetje geklierd; kinderen wezen naar elkaar of gaven elkaar een veelal plagerige duw.

‘Acht. Elke zes maanden kiezen we een nieuwe stadsraad. Maar de raad kan deze negen regels niet wijzigen.’

‘Zijn we al klaar?’ vroeg Howard.

‘Nog één. De negende regel,’ zei Astrid. ‘En hier twijfel ik zelf het meest over. Ik vind het eigenlijk heel erg dat deze regel nodig is. Maar ik zie geen andere mogelijkheid.’ Ze keek even naar Albert en knikte toen naar Quinn, die met een verwarde blik zijn wenkbrauwen fronste.

Toen had ze eindelijk ieders aandacht.

Astrid vouwde het papier op en stopte het in haar zak. ‘Iedereen moet zich aan deze wetten houden. De normalo’s en de freaks. De gewone burgers en de raadsleden. Behalve…’

‘Behalve Sammie?’ opperde Howard.

‘Nee!’ snauwde Astrid. Toen zei ze rustiger, omdat ze zich niet op de kast wilde laten jagen: ‘Nee, niet behalve Sam. Behalve in noodgevallen. Als er een ernstige noodsituatie is, mag de raad alle andere regels vierentwintig uur lang opschorten. In dat geval kan de raad een of meerdere mensen aanwijzen die als stadsverdedigers mogen optreden.’

‘Sammie,’ zei Howard, en hij lachte cynisch.

Astrid negeerde hem en richtte zich tot Zil. ‘En als je denkt dat deze regel iets met jou te maken heeft, Zil, dan vind ik dat helemaal niet erg.’

Op een luidere toon riep Astrid: ‘Jullie krijgen allemaal nog de kans om te stemmen, maar op dit moment zullen deze regels tijdelijk de wet worden als een meerderheid van de raad ervoor is.’

‘Ik ben voor,’ zei Albert snel.

‘Ik ook,’ riep Edilio ergens in de menigte.

Howard rolde met zijn ogen. Hij keek naar Orc, die knikte. Howard slaakte een overdreven zucht. ‘Ja joh, best.’

‘Goed dan,’ zei Astrid. ‘Met mijn stem erbij zijn dat vier van de zeven stemmen. Goed. Dit zijn de wetten van Perdido Beach. De wetten van de FAKZ.’

‘Mogen we nou gaan eten?’ vroeg Howard.

‘Nog één ding,’ zei Astrid. ‘Ik heb tegen mensen gelogen. En ik heb andere mensen laten liegen. Dat is niet tegen een van deze regels, maar daarom is het nog wel fout. En het heeft als gevolg dat jullie me voortaan niet echt meer zullen vertrouwen. Daarom stap ik uit de stadsraad. Met ingang van nu.’

Howard begon ironisch heel langzaam te klappen. Astrid lachte. Het deed haar niets. Ze had eerder zin om mee te doen. Alsof ze zichzelf eindelijk van een afstandje kon bekijken en zag hoe schril, bazig en enigszins belachelijk ze eigenlijk was.

Vreemd genoeg voelde ze zich er beter door.

‘Goed, dan kunnen we nu gaan eten,’ zei Astrid. Ze sprong van de fontein en voelde zich een stuk lichter toen ze neerkwam. Alsof ze net nog tweehonderd kilo had gewogen en nu zo licht en soepel als een turnster was geworden. Ze gaf Howard een schouderklopje en liep naar Albert, die langzaam zijn hoofd schudde.

‘Beter,’ zei Albert. ‘Jij kunt er tenminste uit stappen.’

‘Jep. Dus nu heb ik waarschijnlijk een nieuwe baan nodig, Albert,’ zei Astrid. ‘Heb jij nog vacatures?’