Dertig 10 uur, 28 minuten

Sam had geen idee waar hij mee bezig was, of waarom.

Hij was in blinde paniek Perdido Beach uit gevlucht. Die schande was het enige waar hij aan kon denken; er was zelfs geen plek voor honger meer in zijn hoofd.

Hij had Drake gezien en hij was in paniek geraakt.

Geflipt.

Doorgedraaid.

Nadat hij Hunter een gratis maaltijd had afgetroggeld, was Sam op weg gegaan naar de elektriciteitscentrale. Daar was het allemaal gebeurd.

De zweepslagen hadden zo veel schade aangericht dat Brianna in de medicijnvoorraad van de centrale naar morfine had gezocht en de naald in zijn lijf had geprikt, en zelfs nadat de pijnstiller zich door zijn lichaam had verspreid, was de pijn ondraaglijk geweest.

Maar hij had hem verdragen. En hij had de nachtmerrieachtige uren die volgden doorstaan, de morfinehallucinaties, de verbijsterende, voortstrompelende ik-wil-alleen-nog-maar-schreeuwenuren.

Daarna had hij het nog een keer tegen Drake opgenomen, maar het was Caine geweest die de psychopaat uiteindelijk gedood had. Caine had Drake in een mijnschacht gegooid die vervolgens boven op Drake in elkaar was gestort. Niets had dat kunnen overleven.

En toch leefde Drake nog.

Sam had het sinds die dag volgehouden omdat hij wist dat Drake dood was, begraven onder tonnen rots, dood, weg, om nooit meer terug te komen. Daardoor had hij het volgehouden.

Maar als Drake niet vermoord kon worden…

Als hij onsterfelijk was…

Zou Drake altijd een deel van het leven in de FAKZ blijven vormen?

 Sam ging op de rand van een klif zitten, op zo’n achthonderd meter van de elektriciteitscentrale. Hij had onderweg een fiets gevonden en erop gereden tot hij een lekke band had gekregen. Toen was hij over de slingerende kustweg verder gelopen met de bedoeling om terug te keren naar de kerncentrale, naar de ruimte waar het allemaal was gebeurd. Naar de plek waar Drake hem gebroken had.

Want dat was het, dacht Sam terwijl hij over de verlaten, glinsterende zee uitkeek: Drake had iets in hem gebroken. Sam had geprobeerd het weer te lijmen. Hij had geprobeerd om weer de oude Sam te worden. De Sam die iedereen wilde dat hij was.

Astrid had daar een rol in gespeeld. Liefde, en dat soort dingen. Het klonk zo cliché, maar door de liefde was hij niet ingestort. Door de liefde en de koude, geruststellende wetenschap dat Drake was gestorven terwijl Sam nog leefde.

Liefde en wraak. Leuke combi.

En verantwoordelijkheid, besefte hij opeens. Dat had hem op een vreemde manier ook geholpen, het idee dat de kinderen hem nodig hadden. Dat hij niet gemist kon worden.

Nu zei Astrid opeens dat hij best gemist kon worden. En dat het met die liefde ook wat tegenviel. En de geruststellende gedachte dat Drakes gemangelde lichaam diep onder de grond lag? Weg.

Sam trok zijn shirt uit. De wond in zijn schouder zag er niet al te heftig uit. Toen hij er met zijn vinger tegenaan drukte, voelde hij net onder de huid iets hards en ronds zitten.

Hij kneep met zijn vingers de wond bij elkaar, kromp ineen van de pijn, kneep nog wat harder, en toen kwam het matgrijze loden bolletje samen met wat bloed naar buiten.

Hij bekeek het. Een hagelkorrel van ongeveer een halve centimeter doorsnee. Hij gooide hem weg. Een pleister zou fijn geweest zijn, maar hij kon zijn wond alleen maar wassen – daar zou hij het mee moeten doen.

Hij begon de klif af te klauteren, want hij moest iets omhanden hebben, en hij hoopte dat hij in de poeltjes tussen de rotsen misschien iets te eten zou vinden.

Het was een zware afdaling. Hij wist niet zeker of hij wel weer naar boven zou kunnen komen als hij eenmaal beneden was. Maar hij had behoefte aan lichamelijke inspanning.

Ik kan in het water springen en wegzwemmen, zei hij tegen zichzelf.

Ik kan zwemmen tot ik niet meer kan.

Hij was niet bang voor de zee. Je kunt geen surfer zijn als je bang bent voor de zee. Hij zou gewoon kunnen gaan zwemmen, recht vooruit. Vanaf hier was het zestien kilometer naar de FAKZ-muur in de verte. Hij kon hem niet zien vanaf hier – je kon hem bijna nooit zien, tot je er vlak voor was. De muur had een grijs, satijnzacht oppervlak dat leek te weerspiegelen, maar dat was gezichtsbedrog. Voor zover de kinderen in de FAKZ wisten, liep de muur helemaal rond, als een koepel, hoewel hij eruitzag als de lucht, en er ’s nachts sterren aan de hemel leken te staan.

Sam vroeg zich af of hij bij de muur zou kunnen komen. Waarschijnlijk niet. Zijn conditie was niet meer wat ze geweest was.

Na anderhalve kilometer zou hij waarschijnlijk uitgeput zijn. Als hij flink doorzwom. Anderhalve kilometer, misschien twee. En dan zou de zee hem naar beneden trekken, hem verzwelgen, als hij het water zijn gang liet gaan. Hij zou niet de eerste zijn die door de Grote Oceaan gegrepen werd. De zeebodem was bezaaid met menselijke botten, van hier tot aan China.

Hij was bij de rotsen aangekomen en boog zich onhandig naar voren om de kogelwond met zout water schoon te maken.

Daarna doorzocht hij de getijdenpoeltjes. Kleine visjes die wegschoten. Een paar weekdiertjes die zo minuscuul waren dat hij niet eens de moeite nam om hun schelpen open te maken. Maar na een halfuur had hij een paar handenvol mosselen verzameld, drie kleine krabben en een twintig centimeter lange zeekomkommer. Hij legde zijn hele vangst in een klein poeltje. Toen richtte hij zijn handpalm op het water en vuurde er genoeg licht op af om het zoute water te laten koken.

Hij ging op de gladde rotsen zitten en at de zeevruchtenstoofpot, waarbij hij de stukjes heel voorzichtig uit de hete soep viste. Het smaakte heerlijk. Een beetje zout, wat straks nog vervelend zou kunnen worden als hij geen zoet water kon vinden om te drinken, maar wel heerlijk.

Zijn stemming klaarde op door het eten. Door hier bij het water te zitten. Even alleen met zichzelf te zijn. Niemand die iets van hem wilde. Geen grote rampen waar hij als de sodemieter naartoe moest om ze op te lossen. Geen vervelende bijzaken.

Plotseling begon hij tot zijn eigen verbazing hardop te lachen.

Hoe lang was het wel niet geleden dat hij ergens in zijn eentje had gezeten, zonder mensen die hem lastigvielen?

‘Ik ga op vakantie,’ zei hij tegen niemand.

‘Ja, ik neem even een poosje vrij. Nee, nee, ik ben niet telefonisch bereikbaar; ik laat m’n BlackBerry thuis. En ik ga ook geen gaten in mensen branden. Of me tot moes laten slaan.’

Perdido Beach werd door een rotspunt aan het oog onttrokken, en dat was prima. Hij zag nog net het voorste van het rijtje eilandjes en als hij naar het noorden keek, zag hij de landtong die bij de kerncentrale vandaan liep.

‘Goeie plek,’ zei Sam terwijl hij zijn rotsachtige zitplek bekeek. ‘Als ik nou een koelbox vol blikjes drinken had gehad, was het helemaal fantastischgeweest.’

Zijn gedachten dwaalden af naar Perdido Beach. Hoe zou het met ze gaan in de nasleep van de brand? Hadden ze Zil nog aangepakt?

Wat was Astrid nu aan het doen? Waarschijnlijk stond ze iedereen rond te commanderen met haar gebruikelijke arrogantie.

Dat hielp niet bepaald, aan Astrid denken. Hij had twee beelden in zijn hoofd die om voorrang streden. Astrid in haar nachthemd, het hemd dat heel keurig en praktisch was tot ze per ongeluk voor een lichtbron ging staan, en dan…

Sam schudde dat beeld van zich af. Hielp niet.

Hij dacht aan de andere Astrid, met die hooghartige, koude, minachtende uitdrukking die ze tijdens de raadsvergaderingen altijd op haar gezicht had.

Hij hield van de eerste Astrid. De Astrid die hij in zijn dagdromen en soms ook in zijn nachtelijke dromen voor zich zag.

De andere Astrid kon hij niet uitstaan.

Beide Astrids zorgden voor frustratie, maar wel om heel verschillende redenen.

Het was heus niet zo dat er verder geen mooie meisjes in de FAKZ waren, en sommigen zouden zich maar al te graag op Sam storten. Meisjes die misschien niet zo kuis waren en niet zo’n hautaine houding hadden.

Sam had het idee dat Astrid steeds meer op de tweede Astrid begon te lijken. Ze werd steeds minder de Astrid uit zijn dagdromen en steeds meer de Astrid die overal de baas over moest spelen.

Nou ja, ze was natuurlijk wel voorzitter van de stadsraad. En Sam had zelf gezegd dat hij niet alles alleen kon doen. En hij had sowieso nooit ergens de leiding over willen hebben. Hij had zich er zelfs tegen verzet. Astrid had hem gemanipuleerd tot hij de verantwoordelijkheid op zich had genomen.

En vervolgens had ze hem die verantwoordelijkheid weer afgepakt.

Hij was onredelijk. Dat wist hij zelf ook wel. Hij had alleen maar medelijden met zichzelf. Dat wist hij ook.

Maar waar het bij Astrid uiteindelijk altijd op neerkwam, was dat ze overal ‘nee’ op zei. Op een heleboel verschillende dingen. En als er dan iets misging, was het opeens wél zijn verantwoordelijkheid.

Nou, nu niet meer.

Hij liet niet meer met zich sollen. Astrid en Albert leken Sam het liefst in een of ander doosje te willen stoppen om hem er als het hun uitkwam even uit te halen om te gebruiken, en vervolgens lieten ze hem niet eens zijn werk doen. Nou, ze konden zijn hulp voortaan mooi vergeten.

En als Astrid Kleine Pete, Sam en zichzelf als een soort gezin wilde beschouwen, maar Sam zich daar nooit naar mocht gedragen, nou… dan kon ze dat ook mooi vergeten.

Daarom ben je niet wegegaan, zei een gemeen stemmetje in zijn hoofd. Je bent niet gevlucht omdat Astrid niet met je naar bed wil. Of omdat ze bazig is. Je bent gevlucht voor Drake.

‘Best, joh,’ zei Sam hardop.

En toen kwam er opeens een gedachte in hem op die alles op zijn kop zette. Hij was een held geworden door Astrid. En toen hij haar kwijt leek te raken, wilde hij die jongen niet meer zijn.

Zou dat kunnen? Zou het kunnen dat de arrogante, frustrerende, manipulatieve Astrid de reden was dat hij Sam de Held kon spelen?

Hij had al eerder zijn onverschrokkenheid getoond, tijdens het incident dat hem de bijnaam Schoolbus Sam had opgeleverd. Maar hij had onmiddellijk afstand genomen van dat beeld en zijn best gedaan om weer in de anonimiteit te verdwijnen. Hij was allergisch geweest voor verantwoordelijkheid. Toen de FAKZ kwam was hij maar een gewone jongen, een van de velen. En zelfs na het begin van de FAKZ had hij zijn best gedaan om de rol te ontwijken die anderen hem wilden opdringen.

Maar toen was Astrid gekomen. Hij had het voor haar gedaan. Voor háár was hij een held geworden.

‘Tja, nou ja,’ zei hij tegen de rotsen en de branding, ‘in dat geval vind ik het prima om weer gewoon de normale Sam van vroeger te worden.’

Hij vond dat een geruststellende gedachte. Een tijdje. Tot het beeld van Zweephand weer naar de oppervlakte dreef.

‘Het is gewoon een excuus,’ bekende Sam aan de zee. ‘Je moet het gewoon doen, ondanks je problemen met Astrid.’

Ondanks alles zou hij alsnog de confrontatie met Drake aan moeten gaan.

‘Ik ben blij dat jij dat ook gezien hebt, Choo,’ fluisterde Sanjit. ‘Want anders had ik zeker geweten dat ik gek was geworden.’

‘Het was die ene, die jongen. Hij deed het. Op de een of andere manier,’ zei Virtue.

Ze stonden samen op de rotsen boven aan de klif. Zowel voor als na de grote verdwijning hadden ze vrijwel elke centimeter van het eiland onderzocht. De meeste bomen op het eiland waren lang geleden gekapt toen iemand er schapen en geiten gehouden had. Maar aan de randen stond nog een ongerept stukje bos van dwergeiken, mahoniebomen, cipressen en tientallen bloeiende struiken. Daar gingen de vossen van het eiland nog steeds op jacht.

Op andere plekken wiegden palmbomen hoog boven omlaag gestorte rotsblokken. Maar er waren geen stranden op het San Francisco De Sales Island. Geen handige inhammetjes. Toen hier nog schapen gefokt werden, hadden de herders de dieren in aan balken hangende rieten manden naar beneden laten zakken. Sanjit had de vervallen resten van die constructie wel eens gezien en overwogen om gewoon voor de lol even boven het water te schommelen. Maar toen hij ontdekte dat de draagbalken aangetast waren door mieren en termieten, had hij besloten dat dat heel onverstandig was.

Het eiland was haast onneembaar, en daarom hadden zijn pleegouders het ook gekocht. Het was de enige plek waar ze buiten het bereik van de paparazzi waren. Er lag een korte landingsbaan op het eiland, groot genoeg voor privévliegtuigen. En op het woonterrein was een helikopterplatform.

‘Ze gaan naar het oosten,’ merkte Sanjit op.

‘Hoe deed-ie dat?’ vroeg Virtue.

Het was Sanjit al eerder opgevallen dat Virtue zich niet snel aan nieuwe en onverwachte ervaringen aanpaste. Sanjit was opgegroeid op straat, met oplichters, zakkenrollers, goochelaars en andere in gezichtsbedrog gespecialiseerde mensen om zich heen. Hij had niet het idee dat wat hij zojuist gezien had een illusie was – hij was ervan overtuigd dat het echt was. Maar hij kon dat accepteren en dan weer verder kijken.

‘Het kan niet,’ zei Virtue.

De boot voer nu duidelijk verder, naar het oosten, en dat was goed. Dat was de lange route om het eiland heen. Het zou uren duren voor ze bij het gestrande jacht zouden zijn.

‘Het kán niet,’ zei Virtue nog een keer, en nu begon het op Sanjits zenuwen te werken.

‘Choo. Alle volwassenen verdwijnen op hetzelfde moment, er is geen televisie of radio meer, er vliegen geen vliegtuigen meer door de lucht, er varen geen boten meer voorbij. Had je nog niet in de gaten dat dit het land is waar alles kan? We zijn wéér uitgekozen, ontvoerd en geadopteerd. Maar dit keer zijn we niet in Amerika terechtgekomen. Ik weet niet waar we zijn of wat er aan de hand is. Maar broertje, we hebben dit al eens eerder meegemaakt, toch? Nieuwe wereld, nieuwe regels.’

Virtue knipperde met zijn ogen. En nog een keer. Hij knikte. ‘Ja, eigenlijk wel, hè? Dus wat doen we nu?’

‘Wat we ook maar moeten doen om te overleven,’ zei Sanjit.

En toen was de oude vertrouwde Virtue weer terug. ‘Leuke tekst, Wisdom. Klinkt als iets uit een film. Betekent alleen niks, helaas.’

‘Nee. Nee, dat is zo,’ gaf Sanjit grijnzend toe. Hij gaf Virtue een klap op zijn schouder. ‘De betekenisvolle teksten zijn jouw pakkie-an.’

‘Kunnen jullie de boel even een paar minuten alleen aan?’ vroeg Maria. John keek kort naar de drie medewerkers, van wie er twee ingeroosterd waren en de derde een dakloze vluchteling was die op de crèche om onderdak had gevraagd en aan het werk was gezet.

Die nacht en ochtend was het twee keer zo druk geworden op de crèche. Nu begonnen de aantallen weer een beetje te slinken, omdat sommige kinderen alleen of in groepjes van twee vertrokken, op zoek naar broertjes, zusjes of vrienden. Of naar huizen die, voor zover Maria had gehoord, misschien wel niet meer overeind stonden.

Maria wist dat ze waarschijnlijk beter iedereen hier kon houden, tot ze zeker wisten dat het veilig was.

‘Maar wanneer is dat?’ mompelde ze. Ze knipperde een paar keer met haar ogen en probeerde zich te concentreren. Er was iets raars aan de hand met haar zicht, en dat kwam niet alleen door de slaap. Ze zag wazige vlekken aan de randen van haar blikveld, die een fluorescerende kleur kregen als ze haar hoofd te snel bewoog.

Ze zocht en vond haar pillenflesje. Toen ze ermee schudde hoorde ze niets. ‘Nee, dat kan niet.’ Ze draaide de dop eraf en keek erin. Ze hield het ondersteboven. Nog steeds leeg.

Wanneer had ze de laatste geslikt? Ze kon het zich niet meer herinneren. Het depressiebeest had haar kennelijk aangevallen en toen had ze het blijkbaar met de laatste pillen bevochten.

Op een gegeven moment. Een tijdje geleden. Blijkbaar.

‘Ja,’ zei ze hardop met slepende stem.

‘Wat?’ vroeg John fronsend, alsof hij zijn uiterste best moest doen om zich op haar te concentreren.

‘Niets. Ik zei even iets tegen mezelf. Ik moet Sam of Astrid gaan zoeken, of wie er dan ook de leiding heeft. We hebben geen water meer. We hebben twee keer zoveel eten nodig. En ik heb iemand nodig die… dinges…’ Ze vergat wat ze wilde zeggen, maar John leek het niet te merken.

‘Geef ze maar wat eten uit de reservevoorraad tot ik terugkom,’ zei Maria. Ze liep weg voor John kon vragen hoe hij vier blikken gemengde groenten en een zak gekruide droge bonen moest uitsmeren over dertig tot veertig hongerige kinderen.

Op het plein was niet zo heel veel veranderd. Er hing een vreemde geur – de geur van rook, vermengd met de scherpe stank van gesmolten plastic. Maar het enige bewijs van de ramp was in principe de bruine mistsluier die boven de stad hing. Dat, en een berg puin die om de hoek van de McDonald’s heen gluurde.

Voor het stadhuis bleef Maria staan, met het idee dat ze de raad daar misschien zou aantreffen terwijl ze koortsachtig aan het werk waren om besluiten te nemen, dingen te organiseren en plannen te maken. John had eerder een ronde met ze gemaakt, maar aangezien hij weer op de crèche was, nam ze aan dat de rest ook terug was.

Ze moest Dahra spreken. Vragen wat voor pillen ze nog had. Ze moest iets hebben, voor de depressie haar weer verzwolg. Voor ze… iets.

Er was niemand in de kantoren, maar in de ziekenboeg in de kelder hoorde Maria iemand kreunen van de pijn. Ze wilde niet nadenken over wat er daarbeneden aan de hand was. Dahra zou haar meteen wegsturen.

Ook al zou Dahra maar een paar seconden nodig hebben om de Prozac te pakken, of welke pillen ze dan ook had.

Maria botste bijna recht tegen Lana op die buiten op de trap van het stadhuis een sigaret zat te roken.

Haar handen waren rood. Niemand had water over om het bloed weg te wassen.

Lana keek op naar Maria. ‘En. Hoe was jouw nacht?’

‘Die van mij? O, geweldig.’

Lana knikte. ‘Brandwonden. Duurt heel lang voordat ze genezen zijn. Slechte nacht. Heel, heel slechte nacht.’

‘Waar is Patrick?’ vroeg Maria.

‘Binnen. Hij houdt de kinderen rustig,’ zei Lana. ‘Je moet een hond nemen op de crèche. Helpt de kinderen… Helpt ze om zeg maar niet te merken dat hun vingers eraf gebrand zijn.’

Ze moest nog iets anders vragen. Nee, niet over de pillen. Over iets anders. O, natuurlijk. ‘Ik vind het heel vervelend om te vragen, want ik weet dat je een zware nacht achter de rug hebt,’ zei Maria. ‘Maar een van mijn kinderen, Justin, kwam vannacht binnen terwijl hij heel hard om zijn vriend Roger huilde.’

Lana glimlachte bijna. ‘De Artful Roger? Die haalt het wel. Maar ik had alleen tijd om ervoor te zorgen dat hij niet dood zou gaan. Ik zou heel wat langer bij hem moeten zitten voor hij weer schilderijen kan maken.’

‘Weet iemand watter is gebeurd?’ Maria’s lippen en tong voelden opgezwollen.

Lana haalde haar schouders op. Ze stak een nieuwe sigaret aan met de peuk van de vorige. Ergens was het een teken van rijkdom. Sigaretten waren schaars in de FAKZ. Maar de Genezer kon natuurlijk alles krijgen wat ze wilde. Wie zou haar iets weigeren?

‘Tja, dat hangt ervan af wie je gelooft,’ zei Lana. ‘Sommige kinderen zeggen dat Zil en zijn idioten het gedaan hebben. Anderen zeggen dat het Caine was.’

‘Caine? Maar dat is toch onzin?’

‘Hoeft niet. Ik heb wel gekkere dingen gehoord.’ Lana lachte vreugdeloos.

Maria wachtte tot Lana verder zou gaan. Ze wilde het niet vragen, maar ze kon niet anders. ‘Gekkere dingen?’

‘Weet je Brittney nog? Dat meisje dat tijdens het grote gevecht in de kerncentrale is omgekomen? Die ze daar verderop hebben begraven?’ Lana wees met haar sigaret. ‘Ik heb kinderen behandeld die zeggen dat ze haar hebben zien lopen.’

Maria wilde iets zeggen, maar haar mond was te droog.

‘En zelfs nog wel gekkere verhalen,’ zei Lana.

Maria werd helemaal koud vanbinnen.

‘Brittney?’ vroeg Maria.

‘Dode dingen blijven blijkbaar niet eeuwig dood,’ zei Lana.

‘Lana… wat weet je?’ vroeg Maria.

‘Ik? Wat ik weet? Ik heb geen broer in de raad.’

‘John?’ Maria keek verbaasd. ‘Waar heb je het over?’

Er klonk een luide kreet van pijn uit de kelder. Lana gaf geen krimp. Maar ze zag Maria’s bezorgde uitdrukking. ‘Hij overleeft het wel.’

‘Wat bedoel je, Lana? Wil je me, eh, iets vertellen?’

‘Een zo’n jongen zei tegen mij dat Astrid tegen hem had gezegd dat hij moest rondvertellen dat Orsays verhalen onzin zijn. Vervolgens, zei diezelfde jongen, zegt Howard tegen hem dat hij moet rondvertellen dat iedereen die zegt dat hij iets raars ziet onzinverhalen verkoopt. Vraagt die jongen aan Howard: “Wat bedoel je met ‘raar’? Want alles is raar in de FAKZ.”’

Maria vroeg zich af of ze moest lachen. Ze kon het niet. Haar hart bonkte en haar hoofde bonsde en bonsde.

‘En wat denk je dat Sam ondertussen een paar dagen geleden heeft gedaan? Hij kwam naar het Kliftop om te vragen of ik toevallig nog een telefoontje van de gaiaphage heb gehad.’

Maria bleef roerloos staan. Ze wilde heel graag dat Lana zou uitleggen wat ze bedoelde met die opmerking over Orsay. Concentreer je, Maria, zei ze tegen zichzelf.

Lana zweeg even en vertelde toen verder. ‘Maar Sam wilde dus eigenlijk weten of hij dood is. De gaiaphage. Of we wel echt van hem af zijn. En wat denk je?’

‘Ik weet het niet, Lana.’

‘Nou, dat is hij dus niet. Snap je wat ik bedoel? We zijn niet van hem af. Hij is niet echt dood.’ Lana haalde diep adem en staarde naar het opgedroogde bloed op haar handen, alsof ze het nu pas voor het eerst zag. Ze krabde een stukje los met haar duimnagel.

‘Ik snap het niet…’

‘Ik ook niet,’ zei Lana. ‘Hij was bij me. In mijn hoofd. Ik voelde… hoe hij… me gebruikte.’ Ze keek opgelaten. Beschaamd. En toen schoten haar ogen plotseling vuur. ‘Vraag het maar aan je broertje, die weet precies wat ze aan het doen zijn, Sam, Astrid en Albert. En tegelijkertijd vraagt Sam aan mij of die gezellige gaiaphage nog steeds zijn oude leventje leidt, en vragen de raadskinderen aan andere kinderen of ze Orsay bij iedereen zwart willen maken, zodat iedereen denkt dat alles koek en ei is.’

‘John zou nooit tegen me liegen,’ zei Maria, maar ze hoorde zelf hoe onzeker ze klonk.

‘Nee, vast niet. Er is iets mis. Er is iets heel, heel erg mis,’ zei Lana. ‘En nu? De halve stad is afgebrand en Caine is met een gestolen boot de zee op. Wat leid je daaruit af?’

Maria zuchtte. ‘Ik ben te moe voor raadseltjes, Lana.’

Lana stond op. Ze schoot haar sigaret weg. ‘Vergeet niet dat sommige mensen het prima naar hun zin hebben in de FAKZ. Denk je er wel eens over na wat er zou gebeuren als de muren morgen opeens verdwenen zouden zijn? Voor jou zou dat goed nieuws zijn. Voor de meeste mensen zou het goed nieuws zijn. Maar zou het ook goed zijn voor Sam, Astrid en Albert? Hier stellen ze heel wat voor. In de echte wereld zijn het maar gewone kinderen.’

Lana wachtte en hield Maria nauwlettend in de gaten. Alsof ze wachtte tot ze zou reageren of iets zou zeggen. Of het zou ontkennen. Wat dan ook.

Het enige wat Maria kon bedenken was: ‘John zit in de raad.’

‘Precies. Dus misschien moet je eens aan hem vragen wat er nou echt aan de hand is. Want ik? Ik weet het niet.’

Daar had Maria geen antwoord op.

Lana rechtte haar rug en liep terug naar de hel van de kelder. Halverwege draaide ze zich om en zei: ‘O ja, dat zou ik bijna vergeten: die jongen over wie ik het had? Die zei dat er behalve Brittney tijdens de brand nog meer mensen rondliepen die officieel doodverklaard zijn.’

Maria zweeg. Ze probeerde niets te laten merken, maar Lana had het al gezien in haar ogen.

‘Aha,’ zei Lana. ‘Dus jij hebt hem ook gezien.’

Lana knikte kort en verdween de trap af.

De Duisternis. Maria had er alleen van anderen over gehoord. Als een soort spookverhalen. Lana zei dat hij haar gebruikt had.

Begreep Lana het dan niet? Of wilde ze het niet begrijpen? Als het waar was dat Brittney op de een of andere manier nog leefde, en Drake ook, dan kon Maria wel raden waar de gaiaphage Lana’s gave precies voor had gebruikt.