29
Hoe Katchadourian het voor elkaar had gekregen om op afstand de ontmoeting te organiseren en tegelijk de betrokkenen te laten denken dat ze daar zelf de hand in hadden, wilde Leysens niet eens weten. Wel maakte hij van de gelegenheid gebruik om hem nogmaals op het hart te drukken dat Jelle Lievens geen letsels mocht oplopen.
Katchadourian lachte hem uit. Als hij wilde, kon hij hem wel tien soortgelijke Lievensen bezorgen, de een al verleidelijker dan de andere.
Maar Leysens hield voet bij stuk. Het was gemakkelijker om een multinational op de fles te laten gaan en hun technologie in te pikken dan een vertrouwensman te vinden om zijn charitatieve netwerk te beheren. Wat had je eraan om bergen geld te verdienen als je het middel om dat wit te wassen liet teloorgaan?
Ten slotte beloofde Katchadourian zijn instructies voor de afhandeling wat bij te schaven.
Leysens wachtte tot hij uit Seoel het sein kreeg dat de groep op het punt stond te vertrekken. Toen belde hij Bodenkamp op.
Het had heel wat voeten in de aarde om de confrontatie te organiseren. Jelle en Marc wilden die in eerste instantie laten plaatsvinden in Ieper. In eigen land kon Marc gemakkelijker de bescherming van de getuigen organiseren, en de confrontatie kon er plaatsvinden in aanwezigheid van de topmanagers van L&H. Jammer genoeg bleek het dat Jo Lernout en Pol Hauspie in de Verenigde Staten verkeerden, waar ze de handen vol hadden met de reorganisatie van de pas aangekochte bedrijven Dictaphone en Dragon Systems, die zwaar verliesgevend bleken te zijn. Na veelvuldig over en weer telefoneren werd een afspraak gemaakt in de kantoren van Dragon Systems in Newton, Massachusetts. Na lang aandringen beloofde ook Dullaert daar aanwezig te zijn.
Toen ze de afspraak eindelijk voor elkaar hadden, was het de beurt aan hun kroongetuige om dwars te liggen. Kim Sang Joo had zich al wel neergelegd bij zijn naderende dood – vrede nemen met iets wat onvermijdelijk is, heeft voor een boeddhist gunstige invloed op de kwaliteit van zijn wedergeboorte – maar hij wilde zijn samsara niet in het gedrang brengen door op de vlucht te slaan. Wat weer niet betekende dat hij het de Yapok te gemakkelijk wilde maken.
Ten slotte kwam hij zelf met een voorstel. De ontmoeting zou plaatsvinden aan boord van de Yanghwa Traveller, een motorschip van dertig meter lengte dat gebruikt werd voor pleziervaarten en charterparty's op de rivier de Han. Hij zou alles regelen met de schipper en zou hun laten weten waar en wanneer ze aan boord konden komen. Dat zou binnen de drie dagen gebeuren, wat tot gevolg had dat Jo en Pol er net zomin als Dullaert bij konden zijn. Er werd besloten camera's te laten installeren door een plaatselijk beveiligingsbureau en de hele ontmoeting online op videotape vast te leggen. Onthullingen of beschuldigingen konden dan achteraf samen met de afwezige topmanagers worden beoordeeld.
Het was kwart over zes 's avonds, een halfuur voor zonsondergang. Jelle, Marc, Chuk en een manager van de Seoul Bank waren al ingestapt. Bodenkamp liep achter de Hyundai door naar zijn plaats achter het stuur toen hij zijn mobiel voelde trillen. Hij raadpleegde het digitale schermpje. Het vertoonde een reeks tekens waardoor hij wist wie de oproeper was. Hij draaide zijn rug naar de SUV. ‘Yeah?’
Gedurende twee minuten luisterde hij met stijgende verbazing naar de instructies.
Achter hem tikte iemand vol ongeduld langs binnen op een ruit van de auto.
‘Begrepen’, zei hij en hij sloot af.
Terwijl hij de motor startte en wegreed, bleef hij zich erover verwonderen hoe Deep Throat altijd iedereen een stap voor wist te blijven. Pas twee dagen geleden hadden Chuk, de bankmanager en hijzelf van Marc te horen gekregen dat ze zich beschikbaar moesten houden voor een belangrijke ontmoeting met betrekking tot de LDC's, zonder dat hij daar nadere details over verstrekte. Daarna liet hij niet van zich horen, totdat ze een halfuur geleden bijeengeroepen werden. De ontmoeting zou plaatsvinden op een rondvaartboot die daar speciaal voor was gecharterd. Die zou binnen het halfuur aanleggen aan de pier naast de Tongjak Bridge om hen aan boord te nemen. Daarna zouden ze afvaren met een onbekende bestemming. Zelfs de schipper zou zijn koers pas te horen krijgen nadat ze van wal waren gestoken. Toch had al die geheimdoenerij niet kunnen beletten dat Deep Throat wist van hun naderende ontmoeting op een boot. Van wie wist hij dat? Chuk? De bankmanager? Uitgesloten. Sinds ze bijeen waren gekomen, had niemand de kans gekregen zijn mond voorbij te praten. Uitgezonderd Marc. Hij was de enige die zijn mobiel nog had gebruikt. Kon het zijn dat de man die instond voor de beveiliging van Lievens zelf dubbel spel speelde? Dat hij het pad effende voor de Yapok? En wat hoopte Deep Throat te bereiken met de beschuldigingen die hij zo dadelijk tijdens de confrontatie Marc voor de voeten moest gooien?
Marc was de eerste die uitstapte zodra Bodenkamp de SUV parkeerde op de kade onder de Tongjak Bridge. Wat verderop lag de Yanghwa Traveller aangemeerd, een gestroomlijnde witte boot met een salon als een klein tennisveld op het onderdek, een stuurhuis op het bovendek met een zonnedek achteraan. De toegang tot de loopbrug werd versperd door twee Koreanen in een glanzend zijden pak met de scherpe gelaatstrekken van goedgetrainde atleten. Marc stelde zich aan hen voor en ze schudden handen. Bij de Koreanen ging dat als steeds gepaard met een lichte buiging van het hoofd. Hij gaf hun nog wat laatste instructies, waarna ze rechtsomkeert maakten en hun posities innamen boven aan de loopbrug.
Marc keerde zich naar de anderen. ‘Oké mannen. Niemand is verondersteld te weten waar we zijn, maar met de Yapok neem ik geen risico. Deze twee vechtersbazen zijn veiligheidsagenten van een lokaal veiligheidsbureau waar ik de hulp van heb ingeroepen. De man met de dikste wenkbrauwen heet Kung. De andere Fu.’ Hij grinnikte om zijn eigen humor. ‘Laat jullie niet misleiden door hun vredelievende uiterlijk. Onder de keurige jasjes dragen ze pistolen en ze weten hoe ermee om te gaan. Jullie gaan nu een voor een aan boord, worden gefouilleerd en overhandigen je mobiele telefoon aan de agenten.’ Hij glimlachte naar Jelle. ‘Dat geldt natuurlijk niet voor jou.’
Tien minuten later werden de trossen losgegooid en stak de Yanghwa Traveller van wal.
De majestueuze rivier de Han – op sommige plaatsen een kilometer breed – meandert traag dwars door Seoel en verdeelt de stad in een noordelijk en een zuidelijk gebied. In het verre verleden had de rivier als handelsroute naar China een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van de hoofdstad, maar sinds de splitsing van het land in Noord-Korea, dat zich de Democratische Volksrepubliek Korea noemt, en Zuid-Korea, officieel de Republiek Korea, was er nog nauwelijks scheepvaartverkeer, op plezier- en rondvaartboten na. Zevenentwintig bruggen binnen het verstedelijkte gebied hadden zelfs de traditionele veerboten overbodig gemaakt.
Terwijl de anderen zich verzamelden in het salon op het onderdek, klom Jelle via de trap naar het bovendek en bleef staan bij de verschansing. Langs de oevers van de rivier lagen op geregelde afstanden parken met sportaccommodaties en kleine haventjes voor de jacht-, zeil- en vissersbootjes. Hoewel er een kille vochtige wind woei, zag hij geen zeilboten of andere pleziervaartuigen. Die hadden, met het oog op het invallen van de duisternis, hun ligplaats reeds opgezocht. De enige beweging die nog te bespeuren viel, was een ChrisCraft die aan de overkant door het water kliefde.
De Yanghwa Traveller bevond zich nu in het midden van de rivier en legde het roer om, waarna ze in een wijde cirkel bleven varen. Jelle klom de trap op naar de brug en stapte in de stuurhut. De schipper stond bij het stuurrad, een groot glanzend mahoniehouten wiel, geen joystick zoals in de modernere schepen. Naar Koreaanse traditie droeg de schipper gebreide witte handschoenen. Hij keek om en tikte aan zijn pet. Op hetzelfde ogenblik ging Jelles mobiel. Hij herkende de gekwelde stem van Kim Sang Joo. ‘Vraag aan de schipper koers te zetten naar de aanlegsteiger onder de Seogangdaegyo’, zei hij. ‘We komen daar aan boord.’
‘Zeg dat nog eens?’ vroeg Jelle.
‘Geef de schipper maar. Ik leg het hem wel uit.’
Hij overhandigde zwijgend zijn mobiel aan de schipper. Die klemde het apparaat tegen zijn oor, luisterde en stootte een paar onverstaanbare keelklanken uit ten antwoord. Jelle kreeg zijn mobiel terug, de schipper liet het stuurrad ronddraaien, ging op koers liggen en voerde de snelheid op.
Jelle bleef achter de schipper staan en keek mee door de voorruit. Het werd nu snel donker. Het verbaasde hem dat er zo weinig lichtboeien op het water lagen. Hij had gelezen dat de rivier slechts 2,50 meter diep was, en dan zou je je toch aan heel wat zandbanken verwachten. Nee dus. Het landschap langs de beide oevers bestond nu uit torenhoge gebouwen waarvan als bij afspraak de lichten achter de ramen aanfloepten. Ook bij Building 63, dat met zijn 63 verdiepingen het hoogste gebouw was van Seoel – voorlopig althans – en waarvan de bovenste verdiepingen de laatste stralen van de ondergaande zon opvingen en daardoor een gouden gloed uitstraalden. In de straten tussen de gebouwen vormden de vele lichtreclames een feeëriek schouwspel. Naarmate aan de oevers meer neonlicht ging branden, werd de duisternis op het water dieper.
De schipper haalde rochelend zijn neus op en spuugde een mooie groene klodder door de openstaande schuifdeur naar buiten – een nare Koreaanse gewoonte – en tegelijk veranderde het toerental van de motoren. Even later meerde het schip aan bij een steiger, een loopplank werd naar buiten geschoven en Kim Sang Joo met in zijn kielzog een tweede Koreaan die in leeftijd en kleding nauwelijks van Kim verschilde, schuifelde bij het licht van een schijnwerper behoedzaam over de plank. Toen hij aan boord kwam, wisselde hij een paar woorden met de schipper die hem stond op te wachten.
De loopplank werd binnengehaald en de schipper keerde terug naar zijn stuurhut. Hij doofde de schijnwerper en alle boord- en navigatielichten en stak van wal met een volledig verduisterd schip. In de stuurhut heerste alleen nog het diffuse licht van de boordinstrumenten en het kleine radarscherm. De motoren werden naar vol vermogen geschakeld. Jelle bleef achter de schipper staan toekijken, maar de koers werd zo dikwijls verlegd en er waren voor hem zo weinig herkenningspunten dat hij er zelfs geen flauw benul meer van had in welke richting er gevaren werd.
Na een klein uur gaf de schipper hem met een knikje te verstaan dat ze zo dadelijk hun bestemming zouden bereiken. Jelle ging naar buiten en zocht in het donker zijn weg naar het salon op het onderdek. Kung en Fu hielden zwijgend de wacht voor de deur. Binnen zat Marc op een barkruk met zijn rug geleund tegen een barmeubel. De anderen zaten tegenover hem aan ronde tafeltjes en keken hem afwachtend aan. Aan de linkerkant zaten Kim en zijn metgezel, aan de rechterkant het groepje van Bodenkamp. Op de tafeltjes stonden schemerlampen die een zwak licht afgaven. De gordijnen waren neergelaten, zodat niets van het licht naar buiten straalde. Hij knikte naar Marc. ‘Ga je gang.’
Marc zag Jelle binnenkomen. Hij voelde het schip nog wat vreemde bewegingen maken en hoorde de schurende geluiden die gepaard gaan met het werpen van het anker. Toen de motoren even later werden stilgelegd, liet hij zich van de barkruk glijden.
‘Oké,’ zei hij, ‘daar gaan we dan.’ Hij keek hen een voor een. ‘Niemand weet waar we ons bevinden. We liggen voor anker in het midden van een duizend meter brede rivier onder de Seogang Daegyo Bridge, beschut en onbereikbaar voor onwelkome bezoekers.’ Hij richtte zich nu vooral tot Bodenkamp en de twee anderen die naast hem zaten. ‘Ik neem aan dat ik jullie niet aan de heer Kim Sang Joo hoef voor te stellen, evenmin als de man die hem vergezeld en die eveneens Kim heet, hoewel ze bij mijn weten geen familie zijn van elkaar. Wat ze wel met elkaar gemeen hebben, is dat ze volgende week allebei bankroet zullen gaan op vordering van de Seoul Bank en dat er nog tientallen of misschien wel honderden anderen in dezelfde situatie verkeren.’
‘Wacht even’, zei de bankmanager. ‘We hebben het hier over twee wanbetalers die…’
‘…een buitensporige lening niet konden terugbetalen omdat de tegenprestatie niet werd geleverd. Het heeft alles te maken met het creëren van fictieve omzet om de koers van de aandelen van L&H de hoogte in te jagen.’
‘Daar heb ik niets mee te maken. Ik vraag me ook af waarom deze hele vertoning nodig is. Waarom kon deze ontmoeting niet in de bank plaatsvinden of in de kantoren van meneer Chuk?’
‘Omdat meneer Kim zijn hoofd nog graag een tijdje op zijn schouders wil houden. Hij wil niet hetzelfde lot ondergaan als zijn broer. Die was ook door jullie in de luren gelegd. Toen hij dat bekendmaakte aan meneer Jaspers, de auditor van Lernout & Hauspie, werd hij door de Yapok een kopje kleiner gemaakt. Letterlijk en figuurlijk.’
De bankmanager werd wit om de neus.
Marc ging voort, met de geestdrift van een openbaar aanklager bij zijn eerste zitting. ‘Ook meneer Jaspers heeft intussen in verdachte omstandigheden het tijdelijke voor het eeuwige gewisseld. Maar hij heeft wel een USB-stick achtergelaten met de resultaten van zijn onderzoek. Van hem weten we dat Bodenkamp en Chuk de organisatoren zijn van wat hij “de Koreaanse truc” noemde en dat jij via jouw bank de hele beuzelarij hebt gefinancierd. Volgende week zal de bom barsten. Dan zullen deze twee getuigen en al hun lotgenoten bankroet verklaard worden. Ook jouw bank zal over de kop gaan. Het wordt een goed georkestreerde crash, waarvan de schokgolven de grondvesten van het machtige Lernout & Hauspie onderuit zullen halen. Het faillissement van de Seoul Bank zal het startsein zijn voor een wereldwijde financiële crisis zonder weerga. Ontelbaar veel mensen zullen volgende week een heel stuk armer zijn.’ Hij bracht zijn gezicht dichter bij dat van de bankmanager, die nu zo bleek zag als de dood. ‘Door jouw verdomde schuld.’ Hij richtte zich op. ‘Iemand zal er beter van worden. Maar wie? Wie is de orkestmeester van deze götterdämmerung? Een concurrent? Een beursmagnaat? De CIA? Of is het een combinatie van de drie?’
Zijn blik gleed via Chuk naar Bodenkamp. Zijn stem werd grimmiger. ‘Jij weet wie hij is. Je handlanger Sposato zei dat jullie hem Deep Throat noemen. Je kunt dus maar beter namen te berde brengen, meneer de accountmanager, want je zit diep in de shit, veel dieper dan je denkt. Jullie alle drie. Wie Deep Throat ook mag zijn, de CIA of een beursgoeroe die, zoals de roofridders van de negentiende eeuw, met gewetenloze tactieken zijn slag op de effectenbeurs slaat, jullie zullen eerder het lot van Kims broer delen dan een deel van de buit binnenhalen.’
Bodenkamp zwol op als een pad. ‘Jij bent godverdomme wel de laatste om iemand mores te leren. Wie spreekt hier van buit binnenhalen?’ Hij begon te schreeuwen. In zijn woede sproeide hij speeksel zoals een stoker zweet. ‘Deep Throat is een farce. De CIA niet. Die heeft je een kwart miljoen betaald voor de USB-stick. Heb je dat gedeeld met je vriendje? Of heb je het allemaal in eigen zak gestoken? Misschien heb je hem wijsgemaakt dat de stick verloren is gegaan in de brand? Hij is stom genoeg om je te geloven.’
Marc krulde spottend de lippen. ‘Loop naar de hel’, zei hij.
Jelle wist niet wat hij hoorde.
Hij deed een stap naar voren en pakte Marc bij de arm. ‘Waar heeft hij het over?’ vroeg hij. ‘Heb je de stick verkocht? Zonder mij er iets over te zeggen?’
Marc schudde zijn hand van zich af. ‘Doe niet zo onnozel’, schimpte hij. ‘Hij probeert je op stang te jagen.’
‘Dat zal wel’, reageerde Jelle geërgerd. Hij ging dichterbij staan en dempte zijn stem. ‘Maar hoe kon Bodenkamp iets weten over de brand?’
‘Ga opzij. Je staat in de weg.’
Marc schoof hem zo ruw van zich af dat Jelle zijn evenwicht verloor en tegen de wand viel. Bodenkamp zag zijn kans en stormde vooruit. Marc zag hem komen en haalde uit voor een slag waar hij al zijn gewicht in legde. Hij raakte hem op de kin. Bodenkamp wankelde achteruit, tot tegen een tafeltje, dat in elkaar klapte. Een schemerlamp rolde rinkelend over de grond. Iedereen sprong overeind en schreeuwde door elkaar.
‘Whamm! Whamm!
Twee schoten, die zo kort na elkaar kwamen dat het in de beperkte ruimte één oorverdovende knal werd, die eindeloos leek te duren. De ruit achter Jelle vloog aan diggelen en op zijn hoofd regende het stukken plafond. Het geroep verstomde. Iedereen dook in elkaar, speurend naar waar de schoten vandaan kwamen.
Kung en Fu stonden schouder aan schouder bij de deur en hielden elk een groot, donker pistool in de hand, dat er door zijn hoekige vorm bijzonder gevaarlijk uitzag.
‘Hoog tijd.’ Marc likte aan de kneukels van zijn vuist. ‘Ik dacht al dat jullie in slaap waren gevallen.’ Hij gebaarde naar Bodenkamp, die intussen zijn evenwicht hervonden had en eruitzag of hij ieder ogenblik opnieuw ten aanval zou trekken. ‘Houd die boerenhufter in de gaten. Als hij maar zoveel als een vinger opheft, schiet je hem een kogel door zijn bast.’
Kung wees achteloos met zijn pistool in de richting van de Duitser. ‘Wie, hem?’
‘Hem natuurlijk. Ook de anderen. Als iemand moeilijk doet dan…’
‘Oké’, zei Kung.
Hij glimlachte tegen Bodenkamp en haalde de trekker over. Het pistool braakte een vuurstraal uit. Jelle dook instinctief weer in elkaar, maar de kogel was niet voor hem bestemd. In het voorhoofd van Bodenkamp verscheen een klein rond gaatje. Hij wankelde, leek voorover te zullen vallen en sloeg toen als een blok achterover, dood nog voordat hij de grond raakte.
Jelle richtte zich behoedzaam op, verdoofd door het lawaai. De verbrandingsgassen die onder het lage plafond bleven hangen, sneden hem de adem af. Iedereen stond erbij als van de hand Gods geslagen. De eerste die zijn stem terugvond, was Marc.
‘Ben je stapelgek?’ schreeuwde hij. ‘Wat doe je nou?’
‘Hem doodschieten’, grijnsde Kung. ‘Zoals opgedragen.’
‘Verdomde stommeling’, tierde Marc. ‘Ik heb je niets opgedragen. Je moest…’
‘Jij niet’, antwoordde Kung. ‘Maar Jung wel.’
‘Jung wie?’
‘Jung Jin Cho, de manager van Night Storm Media en van het Seven Luck Casino. Hij is ook eigenaar van het veiligheidsbureau dat bewakingsagenten levert voor speciale gelegenheden. Zoals deze.’ Kung had duidelijk plezier in de situatie. ‘Wat je niet kon weten, is dat hij tevens capo di capi is van de Koreaanse maffia.’ Hij wees met zijn pistool naar de dode Bodenkamp. ‘Maar deze onnozele hals had slimmer moeten zijn. Hij wist het.’
‘Wat wist hij?’
‘Dat Yapok een snuffelaar koud moest maken. Dat was een gevaarlijke wetenschap. Yapok levert nooit half werk. Ze ruimen iedereen op die hen aan de galg kan praten.’
Snuffelaar?
Jelle voelde opeens zijn hart in zijn keel kloppen. Hij deinsde achteruit, tot hij met zijn rug tegen de kapotgeschoten ruit stond. Ook Marc voelde nattigheid. Hij lachte nerveus. Hij vroeg: ‘Snuffelaar? Wie bedoel je?’
‘Wie dacht je?’ teemde Kung en hij richtte zijn pistool op Marc. Er verscheen een dromerige blik in zijn ogen. Hij mompelde iets in het Koreaans en Fu bracht eveneens de loop van zijn pistool omhoog.
O, nee. O god, nee.
Whamm! Whamm! WHAMM!!
Chaos! Pandemonium! Bloed! Pijn! Dood!
De hel.
Jelle probeerde aan de fusillade te ontkomen via het raam. Hij haalde zijn handen open en scalpeerde zijn schedel aan de achtergebleven glasscherven. Hij was er bijna doorheen toen iets hem raakte in zijn rug. Zijn hele onderlichaam voelde opeens als verlamd. Toch wist hij zich verder door het raam te hijsen. Hij viel in de gangboord tussen het salon en de verschansing van het schip. Een kogel boorde zich door de wand en schroeide een stuk van zijn oorschelp weg. Met inspanning van zijn laatste krachten hees hij zich overboord.
Hij viel plat met zijn gezicht op het water en zonk als een baksteen.
Het water was hem genadig. Het verdoofde de pijn, die ondraaglijk was.