27
Het was avond toen Jelle en Marc landden op Incheon International Airport. Het nieuwe luchthavengebouw, dat bijna een half miljoen vierkante meter groot was, beroemde zich erop een van de grootste en modernste gebouwen van Korea te zijn en bekleedde de derde plaats in de wereld van het internationaal passagiersvervoer.
Ze troffen Bodenkamp bij de meeting point op de arrival floor van de terminal: rode zuilen met grappige gele figuurtjes die elkaar de hand reikten en die van ver te zien waren. Ze schudden handen en Bodenkamp ging hen voor naar de taxistandplaats bij de uitgang. De meeste taxi's waren wit of zilverkleurig, maar Bodenkamp koos voor een zwarte. ‘In Seoel zijn zwarte taxi's duurder, maar ze zijn luxueuzer en de chauffeurs spreken Engels’, verklaarde hij.
Ze laden hun bagage in en vertrokken. Bodenkamp zat voorin, naast de chauffeur. Over het ophanden zijnde onderzoek werd niet gesproken. Na de gebruikelijke uitwisselingen over de vlucht en het weer keken ze zwijgend toe hoe de chauffeur zich uit de verkeersdrukte rond de luchthaven werkte.
Toen ze uiteindelijk snelheid konden maken, draaide Bodenkamp zich om. ‘We komen nu op de Airport Expressway’, verklaarde hij op de toon van een stadsgids. ‘Die brengt ons over de Yeongjong Bridge naar Seoel op het vasteland. We zijn nu op Yeongjong Yongyu Island. Oorspronkelijk waren dat twee eilanden, maar de regering van Zuid-Korea heeft de engte tussen de eilanden laten opvullen en op het herwonnen land een van de modernste luchthavens van Azië aangelegd. Die kleine Koreaantjes blijven me verbazen.’
‘Hoe ver is het tot Seoel?’ vroeg Marc.
‘Het is slechts 62 kilometer. Een uurtje rijden, afhankelijk van het verkeer.’
Jelle keek door de zijruit. Ze reden over een haast lege snelweg tussen eilanden en water en over een lange brug. Al na tien minuten rezen de eerste flatgebouwen op, allemaal dezelfde hoge grauwe gebouwen, die Jelle herinnerden aan de communistische architectuur van achter het ter ziele gegane IJzeren Gordijn.
Het was of Bodenkamp zijn gedachten raadde. ‘Verwacht geen mooie landelijke buitenwijken’, zei hij. ‘Met zijn 21 miljoen inwoners is het verstedelijkte gebied van Seoel de op één na grootste metropool ter wereld. Gewoon lelijk.’
Hij leuterde wat voort over gebruiken en cultuurverschillen, maar wist weinig positiefs over Korea te vertellen. Jelles gedachten dwaalden af naar zijn gesprekken met Marc in het vliegtuig. Zijn vriend, als hij hem zo mocht noemen, had vanaf het moment dat het vliegtuig goed en wel in de lucht was meer dan een uur rapporten zitten schrijven op zijn laptop. Daarna had hij met een slaapmasker op in zijn stoel gelegen, hoewel Jelle van hem wist dat hij tijdens transatlantische vluchten maar zelden de slaap kon vatten. Niet voor de eerste keer bedacht hij dat hij nog weinig wist over Marc. Nu goed, hij wist dat hij een inlichtingen- en veiligheidsbureau runde en dat hij zich liet betalen voor zijn diensten.
Door wie?
Het lag voor de hand dat dat Jo Lernout en Pol Hauspie waren. Hoe had Marc in het Iepers restaurant zijn opdracht al weer omschreven? ‘Voorkomen dat de technologie die door L&H wordt ontwikkeld in de handen valt van concurrenten, van vreemde mogendheden of van bewegingen die vijandig staan tegenover onze westerse maatstaven.’
Het klonk nobel, maar je kon er alle kanten mee uit.
En waarom was hij in de boekhouding van het Ieperse bedrijf nog nooit een betaling aan Marc of Secubel tegengekomen?
Liet Marc zich in het buitenland betalen? Wilde hij de hoge belastingen in België ontduiken? Voor iemand die verondersteld werd nauw samen te werken met de Staatsveiligheid, getuigde het in elk geval niet van burgerzin. Het plaatste hem op hetzelfde niveau als Sposato en Bodenkamp. Die lieten zich ook in Londen betalen.
Jelle liet zijn rugleuning wat zakken en sloot eveneens zijn ogen. Nee, het was niet fair om verdenking te koesteren tegen Marc, niet na wat hijzelf hem had aangedaan. Wat niet wegnam dat hij zich steeds meer door hem gemanipuleerd begon te voelen. Maar was dat niet zijn hele leven al zo geweest? Eerst zijn stiefvader, later Matt, toen Spangen. Nu weer Marc. Altijd weer liet hij zich opzadelen met schuldgevoelens. De enige die hem niet onder druk zette, bij wie hij zich warm en beschut voelde, was Bert Leysens. Verdomd als het niet waar was.
Een stewardess kwam langs en maakte hen wakker. Even later werden warme maaltijden uitgedeeld. Het maakte een welkom einde aan zijn overpeinzingen. Terwijl hij in de Griekse salade prikte die ze als voorgerecht kregen, maakte hij van de gelegenheid gebruik om met Marc een gesprek te beginnen.
‘De cryptoanaliste heeft me gisterenavond proberen op te bellen. Toen ik haar vanmorgen wilde terugbellen, kreeg ik haar voicemail. Ik vraag me af wat ze me te vertellen had.’
‘Vermoedelijk iets over de brand.’
‘Welke brand?’
Marc stopte een blokje fetakaas in zijn mond en kauwde. ‘Vannacht is haar werkplaats haast geheel uitgebrand. Kortsluiting naar het schijnt. De stick zou hopeloos beschadigd zijn. Hij is zo goed als zeker reddeloos verloren.’
‘Wát? Dat zeg je me nu pas?’
Marc haalde de schouders op. ‘Wat maakt het uit? Je zou alleen maar wat eerder uit je humeur zijn geraakt.’
‘Zeg dat wel. Verdomme. Van tegenslag gesproken.’
‘Dat staat buiten kijf. Nog een geluk dat ze al een klein deel van de gegevens had kunnen ontcijferen.’
Jelle dwong zich tot kalmte. Er was dan toch iets van overgebleven. ‘Was het interessant?’
‘Voor ons wel. Voor KPMG is het minder fraai.’
‘Waarom?’
‘Er zitten bewijzen tussen dat Packerman steekpenningen heeft gekregen van Bodenkamp.’
Jelle floot. ‘Is dat echt? Weet je ook waarvoor?’
Marc inspecteerde het etiket van het flesje Châteauneufdu-Pape dat met de maaltijd was meegekomen. ‘Hm. Clos Saint-Michel. Niet slecht.’ Hij schroefde het dopje eraf en goot de helft van de inhoud in zijn glas. Jelle liet hem rustig zijn ritueel afwerken: kleur inspecteren, ruiken, walsen. Hij proefde en schudde het hoofd. ‘Te warm’, mopperde hij. ‘Wijn op kamertemperatuur serveren is een fabeltje uit de tijd dat de huizen nog nauwelijks verwarmd werden.’ Hij dronk zijn glas voor de helft leeg. ‘Wat vroeg je ook weer?’
‘Of je weet waarvoor Packerman zich door Bodenkamp geld liet toestoppen.’
Marc likte zijn lippen en dacht na. ‘Hij kan informatie verkocht hebben aan Bodenkamp of betaald zijn om hinderlijke informatie over zijn audit weg te moffelen. Was Packerman niet de man die de aantekeningen van Jaspers uitzuiverde en gegevens van zijn laptop heeft gedeletet?’
Jelle knikte. ‘Maar dan wel met medeweten van KPMG. Maakt hen dat medeplichtig?’
‘Mogelijk. Tenzij Packerman op vraag van Bodenkamp meer liet verdwijnen dan de bedoeling was.’
‘En bij KPMG doen ze of hun neus bloedt uit vrees hun goede naam kwijt te raken.’
‘Zoiets.’ Marc dronk zijn glas verder leeg. ‘De vraag blijft aan wie Bodenkamp die informatie doorverkoopt. Laten we niet vergeten dat L&H het mikpunt is van de geheime diensten van vreemde mogendheden en dat Bodenkamp ooit voor de Duitse inlichtingendienst werkte. Dat maakt de verdwenen aantekeningen en de USB-stick van Jaspers zoveel geld waard. Er zou wel eens uit kunnen blijken wie welk spel speelt.’
‘Volgens Bert werd Bodenkamp…’
‘Bert wie?’ vroeg Marc met een opgetrokken wenkbrauw alsof hij zich verbaasde over het kameraadschappelijke ‘Bert’.
‘Leysens’, antwoordde Jelle onverstoord. ‘Hij gelooft niet in spionageverhalen. Nadat de Berlijnse Muur was gevallen, werden Bodenkamp en Sposato door de Duitse en de Russische geheime diensten als overbodig aan de dijk gezet en werden ze door L&H binnengehaald omdat ze hun internationale connecties goed konden gebruiken. De USBstick zou dan eerder informatie verschaffen over de interne werking dan over de externe werking. Misschien stonden er sleutelformules op, of gegevens over de patenten. In ieder geval waardevol genoeg om mee te chanteren.’
Marc was klaar met zijn Griekse salade en begon aan zijn hoofdgerecht: kip met wortelen en gekookte aardappelen. ‘Leysens kan het weten’, mompelde hij, kauwend op een stukje kip.
‘Wat kan hij weten?’
‘Laat maar zitten.’ Marc goot de rest van de wijn in zijn glas en dronk het leeg.
‘Als je Bert op iets aankijkt, moet je daarvoor uitkomen. Voor zover ik weet heeft hij zijn sociale rol bij de raad van bestuur meer dan behoorlijk vervuld.’
‘Wees niet zo kittelorig over Leysens’, suste Marc. ‘Ik geef toe dat Leysens door het beschikbaar stellen van zijn buitenlandse connecties heeft bijgedragen tot de explosieve groei van L&H. Zijn eigen goededoelenorganisaties hebben daar trouwens ook goed mee geboerd, en dat siert hem. Maar dat maakt hem niet tot deskundige op het gebied van geheime diensten of bedrijfsspionage.’ Hij hield de passerende stewardess tegen en vroeg om een tweede flesje Châteauneuf-du-Pape.
Jelle begon nu ook te eten en dacht na. Al spoedig legde hij zijn vork weer neer. ‘Je gelooft dus nog altijd in een infiltratie door een geheime dienst?’
Marc zuchtte. ‘Kijk, wat ik geloof is dat een belangrijke buitenlandse concurrent zich de spraak- en vertaaltechnologie van L&H wil toe-eigenen vanwege de ontelbare toepassingsmogelijkheden, en daarin wordt bijgestaan door zijn regering om militaire en strategische redenen. En in dat soort van oorlogsspelletjes zijn de Amerikanen als altijd de meesters. Maar dat sluit andere samenzweringen daarom nog niet uit. Oké?’
‘Als jij het zegt.’
Jelle beëindigde zijn maaltijd. Soms had hij het gevoel dat Marc door de bomen het bos niet zag. Waarom deed hij nu zo laatdunkend over Bert als hij hem in eerste instantie gevraagd had erop toe te zien dat Bert niet gedwarsboomd werd in zijn sociale rol bij L&H? Intussen had Leysens zich uit het technologiebedrijf teruggetrokken, en daar had hij goed aan gedaan. Als dit achter de rug was, zou hij met plezier voor Bert gaan werken.
De stewardess bracht koffie en nam hun lege borden mee.
Hij voegde een vleugje melk toe en roerde in zijn koffie.
‘Bert… euh, meneer Leysens, waarschuwde me ervoor dat Seoel geen veilige stad is voor westerlingen. Geloof je ook dat we daarginds persoonlijk gevaar lopen?’
‘Als dat zo is, heb je het zelf uitgelokt.’
‘Hoezo?’
‘Door de USB-stick als lokaas te gebruiken. De lange arm van de CIA reikt heus wel tot in Zuid-Korea.’
‘Vooropgezet dat Deep Throat voor de CIA werkt. Ik ben daar nog niet zo zeker van.’
Marc keek hem spottend aan, maar zei niets.
‘Er is nog iets waar ik het fijne van zou willen weten, Marc.’
‘Doe maar.’
‘De ontmoeting op Cyprus. Was dat toeval?’
‘Ik begreep al niet waarom je er niet eerder naar vroeg.’
‘Niet dus. Het was gepland. De invitatie. De trip door de bergen. Allemaal met bijbedoelingen? Welke?’
‘Ik had een accountant nodig. Iemand met jouw profiel.’
‘Hoezo, profiel?’ vroeg Jelle op zijn hoede, klaar om te ontkennen. ‘Verklaar je nader.’
‘Laten we het houden op iemand zonder al te veel verplichtingen, een vrijgezel. Iemand zonder vrouw of een rits jengelende kinderen om voor te zorgen.’
‘Dat verklaart nog niet hoe je me wist te vinden. Of hoe je wist dat ik accountant was. Of dat ik m'n baan kwijt was.’
‘Ik wist dat omdat ik je in het oog hield, mijn beste. Is dat zo vreemd voor een privédetective? Dat hij iemand volgt die de gezondheid van zijn vader naar de kloten hielp?’
‘Rancune dus?’
Marc schudde het hoofd. ‘Misschien in het begin. Maar dat sleet. En toen ik je op Cyprus nader leerde kennen, vond ik je zelfs een geschikte kerel.’
‘Nog een geluk dat de kameraadschap van die eerste dagen niet gespeeld was. Waarom kon je me niet gewoon in Antwerpen vragen voor je te werken?’
‘Dan had je met ja of nee geantwoord. Door samen op te trekken kreeg ik de gelegenheid je te…’
‘Manipuleren?’
‘Nee, leren kennen. Verdorie, Jelle. Waarom vraag je niet of ik de bosbrand zelf heb aangestoken? Of dat ik moedwillig al mijn botten heb gebroken om je leven te redden?’
‘Neem me niet kwalijk, Marc. Ik wil niet ondankbaar zijn. Het is alleen dat ik…’
Marc gaf hem een geruststellend klopje op zijn knie. ‘Doe geen moeite. Ik begrijp je.’
De stewardess verscheen naast hen en nam hun lege koppen mee. Marc klapte het tafeltje omhoog en verdween naar de toiletten. Jelle keek hem na. Marc was niet te doorgronden. ‘Omdat hij nooit iets doet zonder bijbedoeling’, had Laura op Cyprus van hem gezegd. ‘Omdat hij nu eenmaal zo in elkaar zit.’
Vijf minuten later keerde Marc terug. Hij liet de rug van zijn stoel zakken en drapeerde het slaapmasker weer over zijn ogen.
‘Marc?’
‘Wat?’
‘Bert Leysens vroeg me of ik voor hem wil werken als dit voorbij is.’
‘Weet ik.’
‘Van wie weet je dat? Bert zelf?’
Van achter zijn masker mompelde Marc: ‘Misschien.’
Hij draaide zijn rug naar hem toe en zijn ademhaling werd dieper. Jelle was er zeker van dat hij deed alsof hij sliep.
‘Als je van alles zo goed op de hoogte bent, dan weet je misschien ook wat er met Laura aan de hand is. Haar flat wordt door anderen bewoond en als ik haar probeer te bellen, meldt de centrale dat haar nummer buiten gebruik is.’
Marc draaide zijn hoofd om en schoof met de tip van zijn wijsvinger het masker omlaag. Over de rand van het masker heen keek hij hem recht in de ogen. ‘Misschien wil Laura niet dat je haar kunt bereiken. Heb je daar al eens aan gedacht?’
‘Nee’, stotterde Jelle van zijn stuk gebracht. ‘Ik dacht… We hebben…’
‘Precies’, spotte Marc. ‘Jullie hebben geneukt. Twee keer zelfs. Je was niet haar eerste minnaar en je zult niet haar laatste zijn.’
Hij duwde het masker weer voor zijn ogen en draaide Jelle opnieuw zijn rug toe.
De rest van de vlucht hadden ze het onderwerp gemeden.
Jelle keek uit de auto naar buiten. Ze naderden het centrum van de stad. Het verkeer verliep steeds moeizamer. De trottoirs en een deel van de rijweg werden ingenomen door hele hordes vrolijke mensen. Ze droegen lampions en liepen achter grote praalwagens aan met daarop tientallen muzikanten in traditionele kleren die op vreemdsoortige instrumenten muziek maakten: tweesnarige violen, tokkel- en blaasinstrumenten. Op de straathoeken stonden waarzeggers en kleurige figuren die uit gigantische houten fruitmanden drank verkochten met uitgeholde kalebassen als lepel.
‘Gaat het hier altijd zo vrolijk toe?’ vroeg Marc.
‘Boeddha is vandaag jarig’, antwoordde Bodenkamp. ‘Het omgekeerd hakenkruis op al die vlaggen is het teken van de boeddhisten.’
Het was bijna middernacht toen ze eindelijk konden inchecken in het Grand Hyatt Hotel.
Samen met zijn magneetsleutelkaart overhandigde de receptionist aan Jelle een ivoorkleurige envelop. Op de voorzijde stond zijn naam, gepenseeld in zwarte Chinese inkt. Geen afzender. Hij scheurde de envelop open en keek fronsend naar de inhoud. Het was een krantenknipsel uit een lokale krant in Koreaanse karaktertekens. De voor Jelle onleesbare tekst had iets onheilspellend.
‘Wie heeft dit hier afgegeven?’ vroeg hij aan de receptionist.
De receptionist spreidde de handen. ‘No idea, Sile. I'm so solly.’
Jelle toonde het knipsel aan Marc. ‘Wat denk je dat dit betekent?’
Die wierp een vluchtige blik op de tekst en haalde de schouders op. ‘Een bedekte boodschap? Iemand die insideinformation aan je kwijt wil?’
Voordat ze naar bed gingen, dronken ze in de Paris Bar nog een slaapmutsje. Jelle toonde het knipsel aan de barman, een in New York geboren zoon van een Koreaanse man en een zwarte vrouw. Hij lachte ermee. ‘It's a joke. Iemand probeert je een poets te bakken.’
‘Wat staat erop?’
De barman vertaalde de kop: ‘Seoel opgeschrikt door gruwelijke moord’. De tekst ging als volgt: ‘In Insadong, de bekende winkelstraat, hebben drie gangsters een groothandelaar in computers van achter zijn toonbank gehaald. De arme man werd onder het oog van tientallen van afschuw vervulde voorbijgangers in het midden van de straat onthoofd met een samoeraizwaard. De gangsters, vermoedelijk Yapok, konden ontkomen. Insiders beweren de reden voor deze gruweldaad te moeten zoeken in de oorlog tussen Aziatische grootmachten in de elektronische sector.’
‘It's a joke, believe me’, zei hij om te besluiten.
Maar Jelle vond het niet om te lachen.