19
De techniek staat voor niets. Vanuit de auto surfte Jelle naar LHK. De dochtermaatschappij van L&H in Korea was een van de paradepaardjes. Hun omzet was meer dan indrukwekkend. In het land waar automobielfabrieken op hun tandvlees lopen en banken zoals overal elders gebukt gaan onder een wereldwijde financiële crisis, was hun omzet het eerste kwartaal van het jaar verhonderdvoudigd. Geen wonder dat chauvinistische journalisten als Greenberg zich vragen stelden. Jelle dacht eraan hem terug te bellen, maar liet het idee varen toen opeens de file in beweging kwam. Het ging nog steeds stapsgewijs, maar uiteindelijk was hij door de Kennedytunnel en kon hij bij de afrit Berchem de ring verlaten.
Vijf minuten later bereikte hij het flatgebouw waar Jaspers woonde. Op het parkeerterrein voor bezoekers was geen plaats. Hij reed wat rond tot hij aan het begin van de Fruithoflaan een zone met parkeermeters bereikte waar men bezig was een auto weg te slepen. Zelfs een goede hond heeft soms vlooien, zeggen de Russen, en Jelle reed zijn auto zonder gewetensbezwaar op de vrijgekomen plek onder het toeziend oog van de verbaliserende politieagente. Hij stapte uit en kwam tot de vaststelling dat hij geen muntstukken op zak had om in de meter te stoppen. De agente, een rijzige schoonheid die carrière zou kunnen maken als model bij een wervingscampagne voor de federale politie, schonk hem minzaam drie minuten om naar wisselgeld op zoek te gaan. Hij perste er een spurt uit naar een verderop gelegen krantenwinkel, kocht het eerste het beste magazine en slaagde erin nog net voordat de modelagente haar bonboekje boven haalde een paar muntstukken in de meter te gooien.
Een kwartier later stond hij voor de tweede keer in de hal van het flatgebouw voor de console met de 72 belknoppen. Hij belde een paar keer, maar kreeg geen antwoord.
Iemand die even later was binnengekomen, sprak hem aan. ‘Ik ben de conciërge. Bij wie moet u zijn?’
‘Bij doctor Jean-Paul Jaspers. Op de zevende verdieping. Het verbaast me dat hij geen antwoord geeft. Hij wist van mijn komst.’ Terwijl hij dat zei, realiseerde Jelle zich dat er al meer dan vijf uur voorbijgegaan waren sinds hij tegen vader Jaspers had gezegd dat hij meteen zou komen. Stom dat hij hem niet had opgebeld toen hij in die verkeersopstopping terechtkwam.
De man opende met een sleutel de tussendeur. ‘Ze zullen wel weer last hebben om de bel te horen. Dat gebeurt wel meer bij hen. Het zijn oudere mensen.’
Jelle bedankte hem en stapte in de lift. Hij was niet de enige, want intussen waren nog een drietal bewoners binnengekomen. Het was een moderne liftkooi van roestvrij staal met een opgebouwd etagetableau in brushed roestvrij staal en een spiegel op de volledige achterwand. Iedereen drukte op de knop van de verdieping van zijn bestemming en staarde vervolgens naar de cijfertjes in de digitale verdiepingenaanwijzer alsof zijn leven ervan afhing.
Op de derde verdieping stapten twee medereizigers uit. Jelle draaide zich om en bekeek zichzelf in de spiegel. Hij had niet meer gegeten sinds het ontbijt en hij zag er moe en hongerig uit. De kooi steeg tot de zesde verdieping, waar ook de laatste medereiziger uitstapte. Jelle knoopte de bovenste knopjes van zijn hemd dicht en streek met zijn hand door zijn haar.
Hij stond nog naar zichzelf te kijken toen op de zevende verdieping de kooideur achter hem openschoof. In de spiegel zag hij een man staan met kortgeknipt haar in een zwartleren jekker met coltrui, die de lift wilde nemen. De man wierp één enkele blik in de lift, draaide zich om en verdween uit beeld.
Het gebeurde allemaal in een flits, Jelle had van zijn gezicht nauwelijks iets kunnen zien, tenzij dan dat de man een pleister droeg onder zijn rechteroog. Jelle stond heel even aan de grond genageld, totdat het tot hem doordrong dat die pleister precies op de plek was aangebracht waar hij de overvaller in de ondergrondse garage van zijn woning met zijn huissleutel had bewerkt. Hij draaide zich op zijn hielen om en beende hem achterna.
De overloop was verlaten.
Een eind verder zag hij een deur met een trappenembleem op. Hij spurtte ernaartoe en rukte de deur open.
Niemand.
Hij leunde over de trapleuning en tuurde omlaag. Vele verdiepingen lager hoorde hij het kletteren van schoenen van iemand die in hoog tempo naar beneden holde. Te laat om hem in te halen. De man was ver buiten zijn bereik.
Hij richtte zich op. Hoe kwam die gozer hier terecht? Had hij hem gevolgd? Of was hij op eigen houtje gekomen omdat hij wist dat hij naar hier onderweg was. Hoe kon hij dat weten, tenzij hij zijn gesprek met Dullaert had afgeluisterd?
Dan toch Echelon?
Jaspers!
Jelle holde door de gang naar de flat van de oudjes. De voordeur stond op een kier. Hij duwde hem verder open. De kleine hal was verlaten. Hij liep door. In de living zat Jean-Paul Jaspers op zijn knieën naast zijn vrouw, die op haar rug op het tapijt lag. Hij knielde naast hem neer. ‘Wat is er met haar?’ vroeg hij. ‘Heeft hij haar geslagen?’
Jaspers keek verdwaasd op. ‘Ik… hij…’
Het oudje sloeg de ogen op. Ze herkende Jelle en glimlachte. Ze maakte aanstalten om overeind te komen. Jelle hielp haar opstaan en bracht haar naar een fauteuil. Daarna wilde hij zich om de oude man bekommeren, maar die had zichzelf al weer in de hand. Hij liep naar de keuken en kwam terug met een glas water en een wit tablet. Zijn vrouw legde het tablet op haar tong en dronk wat water. Ze kreeg onmiddellijk al wat meer kleur.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Jelle.
Jean-Paul Jaspers schudde het hoofd. ‘Ik begrijp het niet. Ik dacht dat jij het was, en liet hem binnen. Hij greep me bij de keel en schudde me door elkaar. Hij schreeuwde dat hij me zou vermoorden als ik hem het ding niet direct gaf.’
‘Je bedoelt de USB-stick?’
De oude man keek hem onbegrijpend aan. ‘De wat?’
‘De USB-stick, je weet wel, je hebt me gebeld dat je hem gevonden had.’
Jaspers bracht zijn hand naar zijn voorhoofd. ‘Heb ik dat?’
‘Laat maar. En verder?’
‘Verder? Hij sloeg me in m'n gezicht en Lieve begon te schreeuwen en viel flauw. Dat gebeurt wel meer als ze zich opwindt. Ze heeft…’ Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Nou ja, dat doet er niet toe.’
‘Toen heb je hem de USB-stick gegeven, neem ik aan.’
‘Dat zal wel. Ik was zo overstuur dat ik niet eens wist waar hij het over had.’ Aan zijn gezicht was duidelijk te zien dat hij dat nog steeds niet wist. ‘Alles wat ik weet, is dat hij ervandoor ging toen er werd aangebeld. Gelukkig maar.’
‘Hoe zag hij eruit? Kun je hem beschrijven?’
Jaspers nam een slok van het water dat nog in het glas was gebleven. Hij huiverde. ‘Ik weet het niet meer. Hij had een Rolex om de pols. En een zware gouden ring om zijn rechterpink. Wat wilde hij van ons? Geld? Tegenwoordig ben je niet meer veilig in je eigen huis.’
‘De man heeft zijn naam niet genoemd? Iets waarmee we hem kunnen identificeren?’
‘Niets. Hij droeg een zwartleren jekker en een trui met een hoge kraag. En hij bezigde een raar taaltje ook.’
‘Engels?’
Jaspers knikte instemmend.
‘Sprak hij met een accent?’
‘Ook.’
‘Duits? Russisch? Italiaans?’
‘Nee? Engels.’
‘Ja, natuurlijk. De vraag is of hij dat hij Engels sprak met een Duits of een Russisch accent.’
‘Zoiets, ja.’
‘Niets anders wat u aan hem is opgevallen?’
Jaspers schudde het hoofd. Zijn ogen lichtten plots op. ‘Hij had een tatoeage om zijn hals. Het waren letters, of een naam. Moeilijk te zien door die kraag.’
‘Helemaal geen idee wat het kon zijn? Kleur? Vorm?’
Jaspers keek bedremmeld. Het leek wel of hij door het gebeuren nog kleiner was geworden dan hij al was. ‘Wat doen we nu?’ vroeg hij. ‘De politie waarschuwen?’
‘Iemand zin in een lekkere kop rozenbottelthee?’ vroeg Lieve Jaspers vanuit de deuropening naar de keuken.
Ze hadden haar geen van beiden de woonkamer zien verlaten.
Pas een halfuur later en met veel tact kreeg Jelle de kans afscheid te nemen. Meneer Jaspers vergezelde hem tot bij de deur van de flat.
‘Niemand binnenlaten als je niet zeker bent wie het is’, waarschuwde Jelle toen ze elkaar de hand schudden.
‘Reken maar’, zei Jaspers. Hij duwde beide handen diep in de opgestikte zakken van zijn kamerjas en rilde. Opeens verscheen er een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Hij trok zijn handen uit zijn zakken en keek verbaasd naar een voorwerp in zijn rechterhand.
‘Ik dacht dat ik hem dat ding had gegeven’, zei hij min of meer verlegen terwijl hij de USB-stick aan Jelle overhandigde.