De druivenpluk

Al generaties lang was het bij Régis in de familie de gewoonte om, wanneer de oogsttijd aanbrak, samen met familie en vrienden zelf de druiven te plukken. Zijn vader had dat zo gedaan, zijn grootvader en, voor zover hij wist, zijn overgrootvader ook. ‘Vendange familiale’ werd deze traditie in de streek genoemd.

Was de druivenpluk altijd al een feestelijk gebeuren, door alle publiciteit en bezoekersdrukte groeide de wijnoogst op Vieux Canon dat jaar uit tot een klinkklaar evenement. Tientallen kampeerders stelden hun vertrek van de camping uit, teneinde een langgekoesterde wens in vervulling te zien gaan: druivenplukken op een echt wijnchateau.

En zo geviel het dat onder de vrolijke maar deskundige leiding van Régis, Hollandse, Duitse, Engelse, Franse en zelfs Finse kampeerders dat jaar gezamenlijk de druiven plukten.

Om al deze monden te voeden, stelde Régis uit de plukkers elke dag een kookploeg samen, die onder commando kwam te staan van zijn moeder.

Zij was een klein kwiek vrouwtje van achtenzeventig met een blozend appelgezichtje vol lieve rimpeltjes. In haar boerderijtje aan de rand van het dorp was ze druk met haar kippen, kalkoenen, eenden, frambozen, aardbeien en geraniums. Maar in de oogstperiode zette zij iedere ochtend om acht uur haar bromfietshelm over haar grijze krulletjes, startte haar Mobylette en snorde het pad af om Régis te gaan assisteren met de pluk.

Aan de lange terrastafel onder de plataan bereidde zij, samen met de kookploeg van de dag, overvloedige lunches met zelfgemaakte paté en croute, glanzendvette ganzenrillettes, rijkgevulde coq-au-vin, omelette au cèpes en salade paysanne met kippenlevers, lardons en blokjes Pyrenese schapenkaas. Verrukkelijke maaltijden, besprenkeld met overvloedige hoeveelheden koele rosé uit eigen vat.

Deze feestlunches werden elke dag bekroond met een speciaal moment. Aan het einde van de maaltijd kwam ‘Madame Régis’, zoals zij door iedereen werd genoemd, in haar gebloemde mouwschort de chateaukeuken uit stappen, terwijl zij een met druivenbladeren bedekte wijntondeksel droeg waarop een grote variëteit aan Franse stinkkazen was uitgestald. Onder luid gejuich stak zij daarmee de binnenplaats over en plaatste het kaasplateau in het midden van de tafel, zodat de plukkers onthaald werden op een ademstokkend palette des arómes.

Vanzelfsprekend werd daarbij van rosé overschakeld op rode boerenwijn, zodat pas ver na het middaguur, in een opvallend lager tempo dan voorheen, zachtjes naboerend de druivenpluk werd hervat.

 

Pas helemaal aan het einde van de dag, als de laagstaande zon als een vlammend oranje bal achter de wijngaarden stond en de druivenstokken lange schaduwen op de grond wierpen, kwamen de plukkers terug uit de druivenvelden. Sommigen waren nog redelijk fit en slenterden keuvelend met elkaar het pad op. Anderen sjokten gesloopt en gebroken, met rood-bezwete koppen en afhangende schouders kasteelwaarts.

Van uitrusten evenwel was voorshands nog geen sprake. Eerst moesten de plukkersmanden gewassen, de wijnpers schoongespoten, de trekkers, de aanhanger en alle andere lanbouwmachines nog gereinigd worden. Zodat het pas ver na achten was, wanneer de geteisterde wijntoeristen, doornat en koud, een hete douche konden opzoeken.

Maar wanneer ze later op de avond aan de rijkgedekte buitentafel schoven voor het diner, was alle leed snel vergeten. Dan werd de barbecue hoog opgestookt en genoten de druiven-plukkers van verbroederende, middeleeuws aandoende maaltijden met gegrilde entrecötes, gebraden kwartels en ruim voorziene salades druipend van de olijfolie.

Régis’ dieprode boerenwijn vloeide als een rivier naar zee en later, veel later, werd er rond de nagloeiende barbecue gelachen, gezongen en gevreeën tot de krekels er het zwijgen toe deden en de sterren flonkerden in de zwartfluwelen nacht.

Het waren onvergetelijke avonden, waar een ieder die eraan had deelgenomen zijn leven lang met weemoed aan zou terugdenken.

 

“Monsieur Ouechtèr!”

“Oui?” zei Harold.

Het was Paul, zijn bedrijfsleider. Met een gezicht alsof hij een handgranaat vasthield waar de pin uit was getrokken, stak hij zijn mobieltje omhoog: “Rullier. De nieuwe cuves. Ze komen een weekje later.”

“Wat!” Als door een wesp gestoken sprong Harold overeind. “Een week later? Dan mag ie ze zelf houden! Over veertien dagen wil ik kunnen oogsten en we hebben die dingen absoluut vóór de oogst nodig. Geef mij ‘m maar!”

Met een combinatie van slinkse manipulatie, diabolische dreigementen en honingzoete diplomatie, wist Harold het voor elkaar te krijgen dat de leverancier toezegde de cuves, hand op het hart, twee dagen voor de oogst op het château te zullen afleveren.

Voldaan over dit niet geringe succes besloot Harold eens te verifiëren hoe het zijn vriend en collega-wijnboer verging, in deze roerige periode vlak voor de oogst.

Hij drukte op de R.

“Oui. Allo?”

“Régis, bonjour! Hoe ga je?”

“Ârold, bonjour! Het gaat geweldig! We zijn al een week aan het oogsten en het loopt gesmeerd. Ik heb allemaal hele aardige toeristen die me helpen en het is hartstikke leuk hier! Erg gezellig. Kom je nog langs? M’n moeder komt voor ons koken.”

“Nee, dank je. Hartstikke aardig van je, maar binnenkort ga ik ook beginnen en er moeten nog een miljoen dingen geregeld worden. Beloof je me dat je de oogst van je liefdeswijngaard apart zult houden?”

“Désolé, Ârold, maar dat kan ik niet beloven. Als ik wist waar die wijngaard was, zou ik het zeker doen. Niets liever zelfs. Maar ik heb geen idee…”

“Probeer dan in ieder geval om zoveel mogelijk percelen gescheiden te houden!”

“Ik heb maar elf ‘cuves en ciment’, dus daar kan ik nooit tweeëndertig percelen in apart houden. Maar ik doe m’n best. Dat beloof ik!”

“Eigenlijk, Régis, zou je er een stel kleine roestvrijstalen cuves bij moeten kopen. Cuves van vijftig hecto of zo, dan kun je veel meer apart vinifiëren. Ik heb er net een paar besteld bij Rullier. Die dingen zijn helemaal niet zo duur.”

“Oké, Ârold, volgend jaar. Nu heb ik alles er al bijna af, maar ik beloof je dat ik volgend jaar apart ga oogsten. Deze oogst gaan we m’n liefdesvaatjes nog één keer traceren door ze er gewoon tussenuit te proeven. Kom jij me dan helpen?”

Harold lachte. “Oké, mon pote, ik kom je helpen proeven. Graag zelfs. Enne…bonne vendange!”

 

De overrompelende belangstelling voor hun château had de relatie tussen de beide broers niet bepaald verbeterd.

Bij zijn thuiskomst trof Bernard regelmatig caravans aan die pal voor zijn woning hun kamp hadden opgeslagen. Geïrriteerd beende hij dan zonder te groeten langs de kampeerders zijn woning in, knalde de deur achter zich dicht en liet zich de hele verdere avond niet meer zien.

Toen Bernard, na een lange kantoordag, zijn Renault voor de zoveelste keer weer eens niet op zijn vaste plek kon parkeren, ging het mis. Bij thuiskomst had hij zijn keurig onderhouden eenpersoonsprivéparkeerplaats bezet gevonden door een grote, enigszins gehavende caravan met een slordig opgezette partytent ervoor.

Voor de tentopening stond een dikke man in een lawaai-overhemd, worstjes om te draaien op een barbecue. Af en toe stapte hij hoestend en wapperend met zijn handen achteruit om zich te onttrekken aan de grote zwarte rookwolken die aan het houtskoolvuur ontstegen.

Over Bernards strakgeknipte buxushaagje was een rij vrolijk-gekleurd wasgoed te drogen gehangen en op de binnenplaats was een drietal kinderen joelend aan het voetballen met een kapot plastic emmertje.

Schuimbekkend rende Bernard zijn huis in, greep de telefoon en belde zijn broer.

“En nou is het afgelopen!” brulde hij in de hoorn. “Wat jij doet, moet jij weten, maar ik wil dat zigeunergajes van jou niet voor m’n deur hebben!”

“Oké, oké, rustig maar,” suste Régis. “Dat zijn gasten, hoor. Maar goed, pas de problème, ik vraag wel of ze ergens anders gaan staan. We hebben vast nog wel ergens een vrij plekje. Misschien bij jou achter?” grapte hij erachteraan. “Die tuin van je, die gebruik je toch nauwelijks. Handig ook, dan kunnen die mensen mooi van jouw toilet en je badgelegenheid gebruikmaken…”

Bernard ontplofte zowat, maar Régis schoot in de lach. “Grapje…” grinnikte hij en zonder aandacht te schenken aan Bernards woedende protesten verbrak hij de verbinding en begaf zich op weg om de kampeerders naar een ver van zijn boze broer verwijderde plek te loodsen.

 

De broederband mocht dan engszins onderkoeld geraakt zijn, daar stond tegenover dat Régis tientallen nieuwe vrienden had gemaakt. Opgetogen kampeerders reden aan het eind van hun verblijf toeterend en zwaaiend de binnenplaats af en verhaalden thuisgekomen aan iedereen die het horen wilde in geuren en kleuren over de leukste camping waar ze ooit waren geweest.

Pas toen de herfst overging in winter en de geelbruine en vlammendrode bladeren van de wijnstokken naar beneden begonnen te dwarrelen, nam de stilte weer bezit van Château Vieux Canon. De oogst was gedaan, de wijn zat in de vaten. Iedereen was vertrokken, het château was weer van zichzelf.

Je kon de vogels weer horen zingen, de wind door de bomen horen ruisen, de rivier weer horen stromen, en de koeien in het weitje aan de overkant weer horen snuiven.

Moe maar voldaan zat Régis aan de keukentafel.

Hij genoot van de weldadige rust die over het domein was neergedaald. Het plotselinge succes van zijn camping had zijn leven totaal ontregeld. Maar zijn geïmproviseerde kassa kon de hoeveelheid biljetten niet meer aan en het versleten koekblikje moest vervangen worden door de broodtrommel.