Wereldnieuws
De volgende ochtend hadden de vogels eerst nog uitbundig gezongen. Het was mistig en bewolkt geweest.
Maar tegen het middaguur werden de grijze wolken, die de hele dag de hemel hadden bedekt, plotseling zwart. Als een aankondiging van het verschrikkelijks dat komen ging, loeide er onverwachts één razende windstoot, die de toppen van de hoge bomen woest heen en weer liet zwiepen en een aantal pannen als dorre blaadjes van het chateaudak deed vliegen.
Daarna werd het weer stil. Alsof de natuur even haar adem inhield.
Toen barstte, met een oorverdovende donderslag, het onweer los. Hevige regenvlagen striemden over het landschap en een donkere muur van regen reduceerde het zicht tot slechts enkele meters.
Glijdend en glibberend door de modder was Régis hals over kop zijn château binnen komen struikelen. Gehaast rende hij van kamer tot kamer om overal ramen en luiken te sluiten. Terug in de keuken keek hij uit het raam en zag niets dan een loodgrijze regenmassa.
“Merde!” Als een bliksemflits schoot het door hem heen: Les Hollandais! Die staan vlak naast de rivier! Hij griste zijn miltairgroene regenpak van de kapstok, schoot het aan en holde het watergordijn in.
Het was erger dan hij dacht. De rivier was buiten haar oevers getreden. Land en water lieten zich niet meer onderscheiden. De tent was nergens te bekennen.
Het gezin Verheul zat nat en angstig in hun kampeerbus. Het stijgende water klotste al tegen de voorbumper. In een poging achteruit te rijden, trapte vader Verheul keer op keer in paniek op het gaspedaal. Gierend slipten de banden in het rond, maar het voertuig bleef heen en weer schokkend steken in de blubber.
Régis schreeuwde, maar de storm blies zijn woorden weg. Terwijl stortbuien op hem neer striemden, graaide hij onder zijn regenpak, rukte zijn telefoon uit z’n zak en drukte een snelkiesnummer. Er werd opgenomen.
“Oui, allo?”
“Bernard! Les Hollandais! Ze hebben hulp nodig. Kun jij hierheen komen met de trekker?”
Bernard maakte een snuivend geluid. “Hierheen komen? Heb je al naar buiten gekeken!”
“Ik bén buiten! Kom! Snel! Ze zitten vast in de modder!”
Even bleef het stil. Régis hoorde op de achtergrond een haardvuur knapperen. Toen zei Bernard op minachtende toon: “Jij bent toch degene die, zoals je het zelf omschrijft, ‘zo goed voor deze hut zorgt’? Ik zou zeggen: zorg jij dan ook maar dat je die Hollandais van jou eruit haalt. Je ging het toch doen? Je wou toch een camping? Nou, die héb je nu. Prettige wedstrijd!” Met een droge klik werd de verbinding verbroken.
Voorovergebogen tegen de storm rende Régis, inwendig verwensingen grommend, het pad af naar de trekkerschuur. De duisternis werd af en toe spookachtig wit verlicht door fel opflitsende bliksemschichten. Op de trekker reed hij terug, stopte voor het vastgelopen kampeerbusje en sloeg een ketting om de trekhaak.
Meter voor meter trok hij het busje met de Hollandais uit de modder. Zonder te stoppen reed hij door naar het château en parkeerde zo dicht mogelijk bij de voordeur. Hij sprong van de trekker de regen in. Wenkend naar de inzittenden rende hij door de plassen naar het château.
“Allez! Entrez!” schreeuwde hij door de stormvlagen en hield de deur uitnodigend open. “Entrez! Vite!”
Met druipende haren, de kleren tegen het lijf geplakt, strompelden de watersnoodslachtoffers de kasteelkeuken binnen.
Régis trok zijn regenpak uit, porde het vuur in de manshoge open haard op en spoedde zich naar boven om handdoeken te halen.
Rillend voor de haard droogden de Verheultjes zich even later af en groepten een beetje onwennig bij elkaar.
Régis gooide een arm droge druiventwijgen en een paar boomstammen op het vuur zodat het hoog oplaaide.
“Trek maar wat stoelen bij en warm je een beetje. Dat is lekker. Ik maak wat te eten.” Hij begaf zich naar de grote, rommelige achterkeuken, trok de deur van een ouderwets model ijskast open en wierp een verkennende blik in het inwendige.
De storm huilde om het château en rukte aan de luiken. Regenvlagen geselden de ramen, maar binnen in de kasteelkeuken was het warm en behaaglijk. De kaarsen in de vlekkerig zilveren kandelaars flakkerden en wierpen groteske schaduwen op de muren. Af en toe knetterde er een vonk uit de haard, rolde roodgloeiend over de versleten plavuizen en doofde zonder schade aan te richten.
De Verheultjes zaten op de oude boerenstoelen aan de van ouderdom glanzende keukentafel. Régis had een literkan wijn uit z’n privévat getapt, de glazen gevuld en de borden volgeschept. Ze smulden van de gloeiendhete confit de canard met cassoulet en knoflookworstjes.
De warme gloed van het haardvuur en de dieprode boeren-wijn deden de rest. Om halftien zat het hele gezin in hun stoelen te knikkebollen rond de haard.
“Allez…” Régis klapte in zijn handen en stond op. “Het is een drukke dag geweest. Zullen we jullie bedden maar ‘ns gaan maken? Kom maar mee…”
Rozig stommelde de familie achter hem aan de trap op. Boven betraden ze een lange gelambriseerde gang met een krakende planken vloer, waarop aan weerszijden deuren uitkwamen.
“Voici…,” Régis zwaaide een deur open waarachter een mahoniehouten hemelbed prijkte, waar zo te zien Louis de Dikke nog in had geslapen. “Dit is de ouderslaapkamer. En hier…” hij opende de deur ertegenover, “…de kinderkamer. Of de kamer hiernaast, die zijn hetzelfde, jullie mogen kiezen. Schone lakens liggen in de kast, hier zit het knopje voor het licht en de badkamer is de laatste deur links. Dormez bien…”
Hij gaf vader Verheul een bemoedigend klapje op zijn schouder. “Bonne nuit, monsieur. Et a demain. En maak u geen zorgen, morgen gaan we uw tent weer piekfijn overeind zetten…”
De volgende ochtend was de lucht wolkenloos schoon geblazen. Aan de strakblauwe hemel stond een stralende zon. Overal vandaan, zo ver je maar horen kon, klonk uitbundig vogel-gezang.
Toen rond negenen de loges beneden kwamen, was er niemand. Ook de binnenplaats was verlaten. Op de grond lagen overal afgerukte takken, bladeren en in scherven gevallen dakpannen.
Maar de buitentafel op het terras was een feest voor het oog. Voor dag en dauw had Régis in het dorp stokbrood en croissants gehaald, koffie gezet en de tafel onder de plataan voor vijf personen gedekt met een fleurig zonnebloemenkleed, bordjes, potten jam, honing en boerenboter. Hij had zelfs een mandje versgeplukte vijgen neergezet, de blaadjes er nog aan. Pas daarna was hij zijn wijngaarden gaan controleren.
De Verheultjes zaten nog volop te ontbijten toen hond Max blaffend en kwispelstaartend de binnenplaats op kwam draven. Régis kuierde met zijn handen in zijn zakken achter hem aan.
“Bonjour, mes amis! Bon appétit!” riep hij al van verre. “Wat een prachtig weer, hè? Moet je horen, die vogels!”
Bij de tafel schonk hij zich een kom koffie in en ging daarmee op het terrasmuurtje zitten. “Goed geslapen?”
Aan de tafel werd instemmend geknikt en bedankt voor het onthaal.
“Begrijp je dat nou, die vogels?” Hoofdschuddend krabde hij in zijn warrige haar. “Hun bomen zijn omgewaaid, hun nesten eruit geblazen en ze zingen vrolijker dan ooit! Alsof het de eerste lentedag is! Wat bezielt die malle beesten? Maar goed, voor mij is dit de mooiste muziek die er is.”
Verheul knikte instemmend. “En je wijngaarden?”
“Die staan er nog, hoor. Niks aan de poot. Hier en daar een paar uitlopers afgebroken, maar niets ernstigs.” Hij stond op.
“Allez! Zullen we ‘ns kijken of we jullie tent weer een beetje op orde kunnen krijgen?”
Het kampement aan de rivieroever lag bezaaid met bladeren en afgerukte takken. Een reusachtige ceder was omgewaaid en lag als een neergestorte kerktoren dwars over het pad. Kampeerspullen lagen her en der in het gras, alsof ze door een gekgeworden poltergeist in het rond waren geslingerd. Hoog in een populier wapperde zachtjes een enorme oranje lap als een feestelijk welkom.
“Kijk,” wees Régis naar het ijzeren tentgeraamte dat in de zon stond te glanzen, “het frame staat nog steeds overeind. Als we dat zeil uit de boom halen, kunnen we het er zo weer overheen trekken.”
Moeder Verheul en de kinderen zetten zich aan het verzamelen van de weggewaaide huisraad en Régis en Verheul liepen naar de boom. Régis zette zich met zijn rug tegen de stam en plantte zijn benen wijd uit elkaar. Hij vlocht zijn vingers ineen en hield zijn handen gevouwen voor zijn buik.
“Voila, monsier,” lachte hij tegen Verheul. “Allez-y!”
“Oké. Daar gaan we dan,” zei Verheul. Hij plaatste zijn voet in Régis’ handen, pakte hem bij zijn nek, zette zich af en werkte zich omhoog langs de stam van de populier. Met zijn voeten op de schouders van Régis strekte hij zijn arm hoger en hoger tot hij met zijn vingers de punt van het tentzeil wist te beroeren.
“Ik heb ‘m bijna!” hijgde hij naar beneden. “Kun je op je tenen gaan staan?”
De wijnboer was kort van stuk, maar door het buitenleven tanig en gespierd. Hij zette zich schrap tegen de stam, verhief zich langzaam op zijn tenen en slaagde erin om zich, met de grote Hollander op zijn schouders, nog eens twintig centimeter langer te maken.
Hij lachte zijn aanstekelijke lach, spreidde zijn armen als de onderman van een menselijke pyramide en riep: “Allez! De acrobaten van Circus Zavatar! Komt dat zien, komt dat zien!”
Vanuit het niets klonk plotseling een elektronisch piepgeluid. Op het pad, vlak voor Régis, stond een jongeman. Hij had een langwerpig hoofd met opvallend blauwe ogen en een geblondeerde hanenkam. In zijn rechteroor droeg hij een zilverglanzend oorringetje en op zijn kin cultiveerde hij een minuscuul stukje beharing dat wel een ‘vlieg’ genoemd wordt. Onder zijn opengeknoopte streepjesoverhemd glansde een appelgroene plastic parelketting. Met een professioneel ogende camera maakte hij foto’s van Régis.
Verbouwereerd stak Régis zijn hand uit. “Monsieur, bonjour!?” en deed een stapje naar voren. Hierbij gleden de voeten van vader Verheul van zijn schouders. Uit de boom klonk een verbaasde kreet.
“Hé, blijf staa…” Dit werd echter overstemd door een lang aangehouden scheurend geluid en met doffe klap stortte Verheul ter aarde, een groot stuk oranje tentzeil als een nutteloze parachute in zijn hand klemmend.
Zich uitputtend in excuses schoot Régis op hem toe. Samen met de fotograaf hielp hij het getroffen gezinshoofd weer op de been.
“Neemt u me niet kwalijk,” verontschuldigde de fotograaf zich. “Het is mijn schuld. U heeft zich toch niet bezeerd, hoop ik?”
Maar Verheul lachte alweer. “Niks aan de hand, niks aan de hand…”
“Sorry hoor,” wendde de fotograaf zich tot Régis, “dat ik u zo ongevraagd heb fotografeerd, maar u vormde zo’n mooi beeld, zoals u daar stond…”
Régis haalde zijn schouders op en glimlachte.
“Pas de problème, monsieur. Pas de problème…maarre…kan ik iets voor u doen?”
“Nou en of! Dit is toch de camping authentique? We zoeken een plek.” Hij wees achter zich, waar een mosgroene Rangerover van het allernieuwste type met draaiende motor stond te wachten. “Voor een dag, misschien twee. Zou dat lukken?”
De zon stond hoog aan de hemel. Maar in het gefilterde licht onder de hoge eikenbomen in het pare was het schaduwrijk en aangenaam.
Régis had een kruiwagen hoog opgetast met haardhout. Hij greep de handvatten en begon de wiebelende vracht voor zich uit te duwen toen hij werd overvallen door een acute biologische aandrang.
Hij zette de kruiwagen neer en wilde zich naar de wc in het château spoeden, toen zijn oog op het recentelijk geïnstalleerde ecotoilet viel.
“Ah, ça tombe bien,” lachte hij tevreden. “Dat zijn dan weer de voordelen van een camping: overal plees. Wacht hier, Max,” richtte hij zich tot de hond. “De baas gaat even ecopoepen.” Hij opende de deur en stapte naar binnen.
Het ritselen van een krant maakte hem echter duidelijk dat hij niet de enige bezoeker was. In het schemerduister ontwaarde hij een zittende man.
Het was de fotograaf. Hij keek op uit de krant die hij wijd uitgespreid voor zich hield en lachte: “Bonjour, monsieur Régis! Welkom in de club!”
Het feit dat hij met zijn broek op zijn schoenen werd verrast door een onverwachte bezoeker, leek hem in het geheel niet te deren. Integendeel, de man scheen zich in deze buitenissige situatie volledig op zijn gemak te voelen.
Even stond Régis in dubio. Kon hij zich hier nog uit redden en met een snel gemompeld excuus weer naar buiten stappen? Nee, besloot hij, dat zou geen pas geven.
“Bonjour, monsieur, ça va?” groette hij terug.
Verlegen met de situatie maakte hij zijn riem los, liet zijn broek een klein stukje zakken en nam met een licht gevoel van gêne snel plaats op een gat zo ver mogelijk bij de kampeer-gast vandaan.
“Weet u wel,” sprak deze, “dat u iets unieks hebt?”
Met lichte argwaan nam Régis de spreker op.
“Ja!” betoogde de man. “We zijn hier nu een paar dagen op uw camping en ik ben diep onder de indruk. M’n vriend en ik, we vinden het hier allebei fantastisch! Dit soort plekken vind je bijna niet meer. Alles is tegenwoordig zo aangeharkt en zo vercommercialiseerd. Zo’n echte landelijke boeren-camping als deze is werkelijk uniek!”
Hij ging verzitten waardoor een straal zonlicht, die door een kier in de wand viel, een rijtje getatoeëerde Japanse karakters op zijn ontblote kuit onthulde.
Hij boog zich vertrouwelijk naar Régis. “Soms hè, dan vóél je dat je iets meemaakt wat je je later nog lang zult herinneren.” Met zijn hand wuifde hij een vlieg weg die om zijn hoofd zoemde. “Zo’n moment had ik hier, toen ik een paar dagen geleden aankwam. Ik vind het hier van zo’n weergaloze, tijdloze schoonheid…Kijk,” hij reikte naast zich naar zijn camera, drukte een knopje in en toonde Régis een foto in het display. “Dit is de eerste foto die ik hier maakte. Ik was getroffen door het beeld van die, met alle respect, kleine man in z’n versleten blauwe broek, met die grote kerel op zijn schouders, voor die hoge boom. En dan die rare oranje lap daar in de takken…Kijk ‘ns hoe prachtig, dat rossige lage licht, met die rivier op de achtergrond en die groene heuvels in de verte. En dan dat eenzame mannetje met z’n gespreide armen, die al die natuurpracht lijkt te beheersen.” Hij tikte op het display. “Dit is een ontzettend symbolisch shot. Dit gaat over power. Over wilskracht. Volharding. Ik vind dit echt een knaller van een foto.”
Régis wierp een blik op het schermpje en schoot in de lach. “Tja…” Grinnikend krabde hij zich op z’n hoofd. “Tja, nee…Nou ja, als u het zegt…”
De man legde de camera naast zich neer en ging op vertrouwelijke toon verder: “U moet maar zeggen als ik onbeleefd ben, maar mag ik vragen: die camping en zo, kunt u daar nou van leven?”
“Möah…,” Régis spreidde zijn armen in het Franse nationale gebaar en liet een bescheiden mondscheet. “Pfrrrr…Ça va…”
“Nou,” vervolgde de fotograaf, terwijl een lichte opgewondenheid zich van hem leek meester te maken, “als u ooit beroemd zou willen worden en écht veel campingklanten wilt krijgen, weet u wat u dan moet doen?” Afwachtend keek hij Régis aan.
Die trok een verbaasde grimas en schudde zijn hoofd. “Geen idee…?”
“Dan moet u van deze foto,” hij tikte met zijn wijsvinger op de camera, “een levensgroot bronzen beeld laten maken en dat in Londen midden op Picadilly Circus neerzetten. Dat zou me nog ‘ns een stunt zijn!”
Stralend van trots over zijn briljante vondst keek hij Régis aan, die in volkomen onbegrip terugstaarde.
“Eens even kijken, wat zou zoiets kosten…” mompelde de bezoeker. Met een diepe denkrimpel in zijn voorhoofd boog hij zich voorover en leunend met zijn ellebogen op zijn ontblote bovenbenen begon hij hardop getallen te prevelen.
Régis schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn zitplaats. Hij vroeg zich af in hoeverre het raar gevonden zou worden als hij, zonder zijn behoefte gedaan te hebben, zijn broek weer op zou hijsen en met een luchtige groet het vertrekje zou verlaten.
“Hmmm…,” bromde de fotograaf ten slotte. Hij richtte zich op en maakte een gebaar alsof hij een gedachte verjoeg. “Oké. Beetje begrotelijk. Als ik het zo ‘ns nareken, zou ik me voor kunnen stellen dat u de fondsen voor een dergelijke onderneming niet op de plank hebt liggen. Jammer. Maar goed, geen man overboord. Als u wilt, kan ik ervoor zorgen dat u een mooie publiciteit krijgt. Een beetje ‘rumour around the brand’. Ik ben pr-manager bij een reclamebureau, Saatchi, in London. Ik kan regelen dat deze foto wordt geplaatst. In kranten en tijdschriften, op het internet. In speciale vakantiemagazines en kampeergidsen. Stukje d’rbij over uw camping, interviewtje…Hebt u een website? Dan vermelden we die erbij…”
“Oueb-saide…?” Régis keek hem niet-begrijpend aan en sprak het woord uit alsof hij dat voor het eerst deed. Hetgeen ook zo was.
De pr-man en zijn vriend bleven geen twee dagen, maar een week. Bij hun vertrek laadden ze tien dozen boerenwijn in voor thuis en bezwoeren hun gastheer dat ze hun volgende vakantie beslist weer terug zouden komen.
De Verheultjes foerageerden bij hun afscheid eveneens een fikse voorraad Régiswijn en vroegen hem om nu reeds een plekje voor hen te reserveren voor volgend jaar.
Een week later stond er een foto van een klein Frans wijn-boertje met ontploft koolmezenhaar, die met gespreide armen voor een boom stond en een reusachtige Hollander op z’n schouders droeg, full colour en paginavullend in de Times.
De foto vormde een dusdanig contrast met het omringende grijze krantenleed, dat hij werd opgepikt door zowel Reuter als ANP en doorgeplaatst in een groot aantal dagbladen en magazines.
Er verschenen artikelen over de Camping Authentique in The Camper, Der Camping Führer, Camping-OnLine, Knac en de Kampeerkampioen.
Régis was wereldnieuws.