Feest
Elke nieuwe lente werd het diep in dromenland verkerende wijndorpje luidruchtig uit de slaap gerukt. Al jarenlang gaf het plaatselijke ‘Comité des fêtes’ reliëf aan de eerste zondag van mei door het organiseren van een voor hun doen groots evenement: een ‘Salon des Vins’.
Aan het begin en aan het eind van het dorp waren roestige, gele ‘Déviation’ – borden geplaatst, die de doorgang beletten. Aan deze beloofde omleiding was echter verder geen vervolg gegeven, want in het dorp was men veel te druk met het opbouwen van de kramen. De lucht was vervuld van gehamer, gezaag, gerinkel van ijzeren tentstokken, muziek, geroep en gelach. Lege wijntonnen werden meegezeuld en kleurige zeilen met de namen van chateaux uitgerold, er werden torens gebouwd van wijnflessen, glazen uit dozen gehaald, glanzend opgepoetst en klaargezet, uitvergrotingen van gewonnen wijn-prijzen werden opgehangen. ‘Récoltant Propriétaire’ en ‘Vin du Château’ ronkten de borden en ‘Dégustation Gratuite’.
Rond tienen arriveerde een accordeonnist die behalve zijn instrument ook zijn eigen doorgezakte rieten stoel met zich meezeulde. Hij installeerde zich bij de fontein en even later waaierden de eerste musetteriedels over het plein.
Voor de kinderen was er een heuse caroussel in opbouw, wiens buitenmaatse soundsystem stampende discohits produceerde die de onverstoorbaar doorriedelende accordeonist ruimschoots overstemden.
De ‘Tonneliers de Saint-Emilion’, een tiental dikke mannen in korte broekjes en opbollende t-shirts die waren ingehuurd als extra attractie, stonden aan de ‘buvette’ met een ochtendwijntje. Die middag zouden zij, zoals ieder jaar, onder luide toejuichingen naast hun lege wijntonnen rennen en die met donderend geraas door de hobbelige straatjes laten bolderen.
Naast de buvette werden de verroeste doorgezaagde olievaten, die als barbecue voor de entrecótes dienden, gevuld met oude wijnstronken en alvast aangestoken.
Het was elf uur en al behoorlijk heet. Hoog in de lucht deelde een piepklein blinkend stipje de strakblauwe hemel-koepel met een kaarsrechte witte streep in tweeën.
Jean ‘Ie bosse’, zo genoemd wegens de grote roodglanzende bult midden op zijn voorhoofd die hij zelf altijd aanduidde als ‘mijn talenknobbel’, had middels een aantal vrolijk opgeverfde stukken spaanplaat, zijn tractor en een paar aanhangers opgepimpt tot ‘petit train. Aan de stuurcabine had hij een koperen scheepsbel bevestigd. Trots rukte hij aan het bel-touw, startte de motor en dieselde met de eerste wagonlading uitgelaten dorpsbewoners door hun eigen dorp, dat zij die dag als een een heel bijzonder dorp beschouwden. Een bezienswaardigheid waar de Sacré-Coeur en de Eiffeltoren nog een puntje aan konden zuigen. De dorpsfanfare was opgetrommeld en marcheerde vrolijk tetterend achter de petit train aan.
Ofschoon Harold zelf nooit deelnam aan de Salon des Vins (zijn wijn was meestentijds al verkocht nog voordat hij gebotteld was), bezocht hij het evenement ieder jaar. Op zijn gemak kuierde hij van kraam tot kraam, toen hij dwars door de kakafonie zijn naam hoorde roepen.
“Ârold!!”
Hij keek om. Tussen de mannen aan de buvette stond Michel, burgemeester van het dorp en tevens collega-wijnboer. Hij wenkte met brede armgebaren en riep: “Ârold! Kom! We maken een ritje! Met de petit train!”
Ter begroeting schudden de mannen elkaar de hand, stapten in een van de aanhangertjes en namen plaats op een houten bankje. Voorthobbelend in het tractor treint je was het alsof ook zij alles voor het eerst zagen: de uitgestrekte bossen, de rivier die in de verte als een dikke bruine slang in de zon lag te slapen, de glooiende heuvels waarop uitgestrekte wijngaarden zich als een groene zee aaneenregen.
Met een vreemde mengeling van trots en bezorgdheid (de eeuwige zorg om het welslagen van een goede oogst) reed Harold langs zijn eigen wijngaarden en verderop langs die van Michel.
“C’est en bon état,” verklaarde Michel beslist. “Les plantes sont saines.”
“Tant mieux,” antwoordde Harold. “Das hard nodig. Ze hebben nog aardig wat maandjes voor de boeg…”
Door elkaar geschud op de harde bankjes tuften ze langs het grote gele huis van de man die klokken kon maken. Op een keukenstoel onder de kastanjeboom zat zijn vrouw een kip te plukken. Bij de nadering van de tractortrein keek ze op. Ze herkende Michel en zwaaide naar hem met een hand die vol zat met witte donsveertjes.
Ze kwamen langs het oude café waar op de muur nog vaag de reclameschildering zichtbaar was van een aperitief dat al jarenlang door niemand meer werd gedronken. Langs de vervallen, maar beeldschone wijnboerderij van Jean-Marie voor wiens lichtblauwgeschilderde hek een rij wuivende robijnrode stokrozen de hemel in stond te groeien.
Ze rondden de hoek. Een vleug warme wind voerde de geuren van de lente mee. In de verte stond het uit verweerde witte steenblokken opgetrokken dorpskerkje in de zon te dromen. De tractortrein reed zo dicht langs de kerkmuur dat Harold alleen maar z’n hand zou hoeven uit te steken om de rode klaprozen die tussen de stenen groeiden te plukken.
“Ik ben erg blij met deze Salon des Vins,” zei Michel, terwijl het tracortreintje moeizaam de heuvel op schommelde. “Het is een van de weinige dingen die doorgaan dit jaar.”
“Hoe bedoel je dat?”
Hij zuchtte. “Het Comité des Fêtes bestaat uit vier personen: ik en nog drie anderen. Régis Boudin en ik, wij hebben ideeën. Goede ideeën, vind ik. Maar het is eh…lastig om ze van de grond te krijgen.”
“Hoezo?”
Michel krabde zich raspend door zijn baardstoppels en trok een grimas: “Cest Montbrun…”
Het bleek dat het derde feestcommissielid, de gepensioneerde notaris Montbrun, niet zo’n feestnummer was. Of het nu dansavonden betrof, wijnproeverijen of gezellige lange-tafellunches onder de bomen van het dorpsplein, Monsieur Ie notaire beschouwde het allemaal als zedenverwildering en normverval. Inhoudsloze wuftheden die tot niets dienden. Over projecten met een historische of culturele inhoud viel nog te praten, mits zij uitsluitend toegankelijk zouden zijn voor de dorpelingen zelf. Maar ging het om een muziek- of dansavond of een ‘vide grenier’, waar bovendien ook nog ‘lui van buiten’ of, nog erger, toeristen op af zouden komen, dan gooide hij falikant zijn uitgedroogde notariskont tegen de krib en werden de overige commissieleden geconfronteerd met een keihard ‘Njet’.
Mismoedig schudde Michel zijn hoofd: “Die Montbrun is een droogkloot en een xenofoob. Hij is bang dat mensen van buiten, dit dorp ontdekken en er willen komen wonen. Jammer, want door lui als hij wordt elk sociaal initiatief getorpedeerd. Terwijl dorpsfeesten juist goed zijn voor de onderlinge verstandhouding; het brengt de mensen dichter bij elkaar. En dat is belangrijk in zo’n kleine gemeenschap als de onze.”
Michel en Harold hadden de avond daarvoor overduidelijk niet dezelfde culinaire invulling aan hun maaltijd gegeven. In ieder geval niet waar het de knoflookinname betrof. Ongemerkt manoeuvreerde Harold een stukje bij Michel vandaan naar de buitenste rand van het petittrainbankje. Nu zat hij weliswaar in de palle zon, maar liever verbranden dan nog langer te blijven zitten in de radius van een knoflookkegel, die de mussen dood uit de lucht deed vallen. Ter compensatie keek hij Michel opgewekt aan en vroeg: “Maar er is toch nog een vierde commissielid? Wat vindt die daar dan van?”
Michel sloeg zijn ogen ten hemel alsof hij op ingrijpen van bovenaf hoopte en verzuchtte met een trieste grijns: “Dat is zijn vrouw…” Hij liet een veelbetekenende stilte vallen. Toen vervolgde hij: “Die is eigenlijk nog erger…”
Was het omdat hij iets terug wilde doen voor Michel, die zoveel voor hem had gedaan? Wilde hij zijn in de lommer verkerende sociaal-maatschappelijke bewustzijn wat opkrikken? Hoe dan ook: voordat hij zijn tong kon afbijten, hoorde hij zichzelf zeggen: “Maar Michel…dan word IK toch lid van die feestcommissie…!?”
“Au!” gilde een klein stemmetje ergens achter zijn hersenstam vandaan. “Stom! Klootzak! Niet doen! Zeg dat je het niet meende! Eikel! Ontkendat je dit hebt gezegd! Je bedoelde iets heel anders! Zég het! Zeg het NU! Nu kan het nog…”
Maar het was te laat. Eens gezegd, blijft gezegd. En ach, klagen heeft geen zin en achteraf kijk je een koe in zijn kont. Bovendien heeft het Harold toch ook veel goeds gebracht, want het was in het Comité des Fêtes dat hij Régis leerde kennen.