A la ferme
Laag aan de hemel pakten loodgrijze wolken zich samen. De oogst zat erop. Overal rond het dorp waren de wijnstokken ontdaan van hun druiven.
De bladeren waren van rood naar geel naar donkerbruin gekleurd en in groepjes naar de grond gedwarreld. De wijnstokken waren kaal, maar de wijn zat veilig in de vaten.
De aarde was genereus geweest en de opbrengst rijk.
Geconcentreerd stak Harold een glazen pipet in een eikenhouten vat, trok het er weer uit en liet de inhoud voorzichtig in zijn proefglas vloeien. Hij hief het omhoog naar de kelder-lamp en monsterde met iets toegeknepen ogen de roodpaarse kleur. Tijdens oogst had hij de opbrengst van zijn vijfentwintig afzonderlijke wijnpercelen apart laten gisten in kleine roestvrijstalen cuves van vijftig hectoliter. Dit stelde hem in staat om al die percelen die ieder een eigen microklimaat hadden, apart te vinifiëren. Zo kon hij de specifieke kenmerken van iedere miniwijngaard beïnvloeden en waar nodig versterken, afzwakken of ombuigen. Na een maand had hij de wijn van de cuves overgebracht op ‘barriques’ van Frans eikenhout, waar de wijn de tweede, de malolactische gisting doormaakte. Daarna liet hij zijn wijn gemiddeld zo’n twaalf maanden rijpen in de vaten. Aan het einde van die periode brak een moment aan waarop hij zich zeer kon verheugen: de ‘assemblage’. De dag waarop hij samen met zijn benologue’, zijn wijnmaker, uit alle afzonderlijke vaten de uiteindelijke wijn zou gaan componeren. Die ene assemblage die uit alle mogelijke combinaties die ze zo’n dag maakten, het karakter van zijn Château Bellerêve het beste tot uitdrukking zou brengen. Het waren uitputtende sessies met urenlang proeven, uitspugen, weer proeven en weer uitspugen. Tot hun smaakpapillen beurs waren en hun tong en tanden zwart zagen als een vleermuis in de nacht. De gemoederen konden daarbij behoorlijk oplopen, maar oenoloog Paul en hij werden het altijd eens en de goedgevulde prijzenkast bewees hun gelijk.
Plotseling ging de kelderdeur open en een straal daglicht viel in het glas, waardoor de donkere wijn opeens rood als bloed fonkelde.
“Nu al aan de drank?! Is dat niet een beetje vroeg?!” Régis’ vrolijke lach klaterde tegen de keldermuren. Hij sloot de deur achter zich en schudde Harold de hand. “Bonjour, Ârold! Kijk eens!” Zijn ogen glinsterden in zijn gebruinde wijnboerenhoofd. Met een glimlach zo breed dat hij aan weerszijden uit zijn gezicht leek te steken, hield hij trots een etiketloze fles wijn omhoog. “Bonnes nouvelles! Dit jaar heb ik wel zestigduizend flessen voor je om te verkopen!”
Harold wist even niet wat te zeggen. Had hij dit eerder meegemaakt? In een vergeten droom? Of was dit iets wat hij gedroomd had als een droom binnen een droom?
Maar de gedachteflard was weg. Vergeefs tastte hij rond in zijn herinnering naar het gevoel dat hem had aangetipt als de zijdelingse luchtverplaatsing van een vleugelslag, maar hij slaagde er niet in te achterhalen wat ten grondslag had gelegen aan het déja-vu waaraan hij zoeven ten prooi was gevallen.
Terwijl hij koortsachtig naar de juiste woorden zocht, herhaalde hij met een verstrooide glimlach: “Zestigduizend flessen…Dat is veel. Heel veel.” Hij keek Régis aan. In zijn ogen las hij het rotsvaste vertrouwen dat die in hem stelde.
Ten prooi aan machteloosheid wendde Harold zijn blik af. Hij wierp de inhoud van het glas terug in het vat en sloeg met zijn vuist de sponning erin. “Tja,” mompelde hij vaag, “zestigduizend flessen. We moeten maar ‘ns kijken…Ik weet niet…”
“De mensen vinden het nieuwe etiket dat je voor me gemaakt hebt erg mooi!” onderbrak Régis hem. “Maar zelf ben ik er natuurlijk het meest blij mee. En die naam die je hebt bedacht! Essence du terroirrrr…” Hij sprak het langzaam uit met de rollende tongval van de streek, bijna verzaligd, alsof hij het over een bijzonder mooie vrouw had.
Even bleef hij Harold met een hemelse blik aankijken, toen vervolgde hij: “Ik weet zeker, Ârold, dat de wijn een groot succes gaat worden in Holland, dat kan niet anders!”
Harold werd bevangen door het gevoel dat hij in een verkeerde trein was gestapt, die er met hoge snelheid met hem vandoor ging. Ten einde raad paste hij de truc toe die hij wel vaker gebruikte als hij geen uitweg meer zag. Met een quasi-verraste beweging graaide hij zijn telefoon uit zijn broekzak en begon er druk in te spreken. Hij legde zijn hand op het mondstuk en fluisterde tegen Régis: “Excusez-moi, eest la Hollande…” Terwijl hij willekeurige onzinteksten in het toestel riep, beende hij haastig de wijnkelder uit.
Met de telefoon nog steeds aan zijn oor liep hij de wijngaarden in en foeterde zichzelf hardop uit in het Nederlands: “Dit gaat niet goed. Dit moet jij niet doen! Zestigduizend flessen gaat je nooit lukken! Je gaat jezelf verschrikkelijk in de nesten werken. Kappen d’r mee! Val nou niet terug in je oude fout door te denken dat je alles kan. En dat je alles voor iedereen wil regelen. Je kan niet jouw leven offeren voor het zijne. Ga terug en zég het hem. En denk erom: geen stinkende wonden! Zég waar het op staat. Kom op! Doe het!”
Hij haalde diep adem, draaide zich om en liep terug naar het château. In de verte zag hij Régis voor de poort staan. Vandaag zag zijn haar eruit alsof er elk moment een zwerm woedende bijen uit zou kunnen vliegen. Met zijn versleten pantalon bleu, zijn warrige verschijning en zijn fles wijn in zijn hand stond hij geduldig te wachten. Zijn hele houding drukte bereidwillige inschikkelijkheid uit. Hij zou daar moeiteloos nog uren blijven staan. In zijn ogen de hoopvolle blik van een bijna religieus vertrouwen in Harold.
Harold gaf hem een amicale klap op zijn schouder: “Allez, Régis, venez. Un petit café?” Hij stak de binnenplaats over, liep de kasteelkeuken binnen en hield de deur uitnodigend open.
Régis haalde zijn schouders op en volgde hem: “Bwöah, oui. Pourquoi pas.”
Eenmaal met hun espresso’s aan de keukentafel gezeten, smolt Harolds moed weg als stuifsneeuw op een stoppelveld. Zonder dat hij suiker had genomen, roerde hij geruime tijd zwijgend in zijn kopje. Afwezig nam hij een slok en trommelde even met zijn vingers op tafel. Toen haalde hij diep adem en zei: “Ik bang dat het niet gaat lukken, Régis.”
“Wat bedoel je?” Hij keek Harold verwonderd aan.
“Die wijn ga ik niet voor je kunnen verkopen. Het spijt me verschrikkelijk. Maar het is te moeilijk voor mij. Ik kan die verantwoordelijkheid niet nemen.” Hij nam weer een slok koffie en slikte die door zonder iets geproefd te hebben.
Een kort moment was Régis uit het veld geslagen. Toen brak zijn gezicht open in een verbaasde lach: “Spijt? Maar dat hoeft toch helemaal niet? Dat maakt helemaal niet uit, Ârold! Even goeie vrienden. Dan verzinnen we toch gewoon wat anders!? Pas de problème!”
Opgelucht haalde Harold adem. “Zeker weten?”
“Zeker weten!”
“Gelukkig maar! Ik ben blij dat je het zo opvat, Régis. Want ja, ik zat er toch een beetje mee.”
“Mais non!” protesteerde Régis. “Dat is helemaal niet nodig!” Hij stond op en klopte Harold bemoedigend op zijn schouder.
“Die wijn vindt heus wel een baasje! En zo niet, dan is het ook goed. Maar tot op heden ben ik er altijd van afgekomen. Pas de soucis, mon ami, pas de soucis!”
“Oké!” zei Harold opgelucht. “Erg prettig om te horen, Régis, daar maak je me zeer blij mee.” Geplaagd door een hardnekkig restje schuldgevoel voegde hij daaraan toe: “…Maar er moet toch een manier voor jou te bedenken zijn om van je wijn af te komen…”
Peinzend probeerde hij met z’n duimnagel het graveerwerkje uit z’n koffiekopje te krabben. Opeens kreeg hij een idee.
“Jij hebt zo’n prachtig domein…”
“Château,” verbeterde Régis hem.
“Precies, zo’n prachtig château. Met al die grond en die beeldschone omgeving. Waarom begin je niet een camping!?”
“Huh?”
Stralend over zijn eigen vindingrijkheid keek Harold hem aan. “Camping à la ferme! Dat is tegenwoordig helemaal in! En jij hebt er de gedroomde plek voor! Daar komen massa’s toeristen op af. Wijnliefhebbers! Die vinden het geweldig om bij een echte wijnboer op het terrein te staan. ‘Oenotourisme’ heet dat. Dat is hartstikke populair. Dat moet je doen, man!”
Harold trok een pen uit zijn borstzak en begon hardop berekeningen te maken die hij noteerde op de rand van een krant. “Eens even kijken. Zeg dat je zeven toeristen per week krijgt. Dat is vierentwintig per maand. Het seizoen duurt, zeg maar, vier maanden. Dat is vier keer vierentwintig, maakt…zesennegentig toeristen!” Hij keek Régis even veelbetekenend aan en vervolgde: “Als die zesennegentig toeristen allemaal een paar doosjes wijn mee naar huis nemen, ben je zo een paar duizend flessen per jaar kwijt! Plus wat ze bij jou ter plekke nog opdrinken!”
Krassend zette hij een paar dikke strepen onder een getal van vier cijfers. “En dan natuurlijk nog je inkomsten uit het kampeergeld.”
Tevreden over de onweerlegbaarheid van zijn goud-gerande calculatie, leunde Harold achterover.
Een beetje kennis van de wetten der waarschijnlijkheid zou hem op dat moment voor veel onheil hebben behoed, maar hij was zo opgelucht dat hij deze wijnverkoopdans was ontsprongen dat hij daar totaal aan voorbijging.
Régis sprong op. “Ârold, tu est génial! Ik ga meteen beginnen. Er moeten toiletten komen en een natte groep. Ik moet electriciteit naar het weiland trekken. De koeien kan ik wel zolang bij eh…” Hij liep naar de deur.
“Ik weet niet of je voor zoiets een vergunning nodig hebt…?” waarschuwde Harold.
“Bwöah,” wuifde Régis dit marginale probleempje weg. “Als dat zo is, dan regelt Michel dat wel voor me. Waar ben je anders burgemeester voor…Ik ga beginnen! A plus, mon arm!” Hij gaf Harold een botkrakende handdruk en stapte naar buiten.
Nog geen week later zag Harold, op weg naar de markt, Régis’ Peugeot in de berm staan. Hij minderde vaart, parkeerde zijn Mehari erachter en stapte uit.
“Régis! Heb je panne?”
Verrast keek Régis op. “Bonjour, Ârold!” Hij zweette. Met een paalhamer waar zo te zien nog mammoeten mee dood waren geslagen, stond hij een bord in de grond te hengsten. In onhandige groene hanepoten was erop geschilderd: “Camping à la Ferme 3 min.” De verf was nog nat.
Harold schoot in de lach. “Drie minuten?! Vanaf hier naar jou? Dat is zeker nog een halfuur, man!”
Régis schudde zijn hoofd. “Bwöah, dat valt wel mee. Drie minuten klinkt veel prettiger dan een halfuur. Die mensen zijn op vakantie, die letten niet op de tijd.”
Hij gooide zijn paalhamer in de laadbak en stapte in. “Ik moet gaan. Ik moet nog twintig van die borden plaatsen!”