Epiloog

Pas toen we uit Maine waren teruggekomen, hoorden we wat er gebeurd was.

Op de avond dat we bij Trevors huis vandaan kwamen, reden we langs de kust naar Cape Elizabeth in Maine en namen daar een kleine bungalow met uitzicht op de oceaan. Die bungalow maakte deel uit van een hotelcomplex en ze waren verbaasd dat er iemand kwam opdagen voordat de voorjaarsdooi had ingezet.

We lazen geen kranten, keken geen tv en deden verder ook niet veel, behalve het NIET STOREN-bordje op de deur hangen, room service bestellen, ’s morgens in bed liggen en naar de winterse schuimkoppen op de Atlantische Oceaan kijken.

Desiree had haar vader in zijn buik geschoten, en hij had een kogel in haar borst gepompt. Ze lagen tegenover elkaar op de parketvloer, terwijl het bloed uit hun lichamen sijpelde. De branding rolde tegen de fundamenten van het huis dat ze drieëntwintig jaar met elkaar hadden gedeeld.

De politie verbaasde zich blijkbaar nogal over het dode personeelslid in de tuin en het feit dat zowel vader als dochter blijkbaar op stoelen vastgebonden had gezeten voordat ze elkaar doodschoten. De chauffeur van de limousine die Trevor op die avond naar het huis had teruggebracht, werd ondervraagd en vrijgelaten, en de politie vond geen sporen van andere personen die op die avond in het huis waren geweest.

In de week dat we weg waren, begon ook Richie Colgans artikelenserie over Grief Release en de Kerk van Waarheid en Openbaring te verschijnen. De Kerk diende meteen een eis in tegen de Tribune en Richie, maar geen enkele rechter wilde het verhaal verbieden, en tegen het eind van de week had Grief Release zijn kantoren op verschillende locaties in New England en het Midden-Westen tijdelijk gesloten.

Maar hoe hij zijn best ook deed, Richie ontdekte nooit wie de machtsfiguren achter P.F. Nicholson Kett waren, en Kett zelf was niet te vinden.

Maar daar wisten wij in Cape Elizabeth niets van.

We wisten alleen van elkaar en het geluid van onze stemmen en de smaak van champagne en de warmte van onze huid.

We praatten uitsluitend over onbelangrijke dingen, en dat was het beste gesprek dat ik in lange tijd had gehad. We keken elkaar gedurende lange perioden van geladen, erotische stilte aan, en barstten vaak tegelijk in lachen uit.

Op een dag vond ik in de kofferbak van mijn auto een uitgave van Shakespeares sonnetten. Dat boek had ik cadeau gekregen van een FBI-agent met wie ik in het laatste jaar aan de zaak-Gerry Glynn had gewerkt. Ik had het van FBI-agent Bolton gekregen toen ik ten prooi was aan diepe neerslachtigheid. Hij zei dat ik er troost in kon vinden. Ik geloofde hem toen niet en gooide het boekje in mijn kofferbak. Maar in Maine las ik, als Angie sliep of onder de douche stond, de meeste gedichten, en hoewel ik nooit een groot liefhebber van poëzie ben geweest, ging ik van Shakespeares woorden houden, van de sensuele stroom van zijn taal. In elk geval scheen hij veel meer te weten dan ik – van liefde, verlies, de menselijke aard, eigenlijk van alles.

Soms trokken we ’s nachts de kleren aan die we op de dag voor onze aankomst in Portland hadden gekocht, en dan gingen we door de achterdeur van onze bungalow naar buiten. We liepen dicht tegen elkaar aan door de kou en daalden af naar het strand, waar we op een rots gingen zitten en over de donkere zee uitkeken en zoveel mogelijk genoten van de schoonheid die onder de pikzwarte hemel voor ons uitgestrekt lag.

Het aanzien van schoonheid, schreef Shakespeare, is verdacht.

En hij had gelijk.

Maar de schoonheid zelf, onversierd en ongekunsteld, is heilig, denk ik, en verdient ons ontzag en onze trouw.

Die nachten bij de zee nam ik Angies hand in de mijne en bracht hem naar mijn lippen. Ik kuste die hand. Terwijl de zee daar tekeerging en de duisternis in de hemel dieper werd, voelde ik soms een groot ontzag. En dan voelde ik me nederig.

Dan voelde ik me volmaakt.