23

‘Nou, ik vond Price in een motel een eindje verderop.’ Jay wreef met zijn vuisten over zijn ogen. ‘Ik nam de kamer naast hem. Goedkope muren. Ik zat de hele dag met mijn hoofd tegen de muur naar hem te luisteren. Misschien, nou, misschien luisterde ik of ik geluiden van spijt of verdriet hoorde, of ik hem hoorde huilen of zoiets. Maar hij deed de hele dag niks anders dan drinken en televisiekijken. Toen belde hij om een hoer te laten komen. Nog geen achtenveertig uur nadat hij Desiree in haar gezicht schoot en haar vingers afhakte, bestelt die lul een vrouw alsof het een pizza is.’

Jay stak weer een sigaret op en keek even naar het vlammetje.

‘Toen de hoer weg was, ging ik naar zijn kamer. We hadden wat woorden en ik gaf hem een paar tikken. Ik hoopte dat hij een wapen zou pakken, en weet je wat? Hij deed het. Een knipmes met een lemmet van vijftien centimeter. Een pooiermes. Toch goed dat hij dat trok. Daardoor leek wat ik toen deed op zelfverdediging. Min of meer.’

Jay draaide zijn vermoeide gezicht naar het raam en keek naar buiten. Het regende nu wat minder hard. Toen hij weer sprak, deed hij dat met een doffe, levenloze stem:

‘Ik sneed een grijnslach door zijn buik, van heup tot heup, hield zijn kin stevig vast en dwong hem me in de ogen te kijken terwijl zijn darmen op de vloer glibberden.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat ik het aan Desirees nagedachtenis verplicht was.’

Buiten was het zo’n vijfentwintig graden, maar in het restaurant voelde het kouder aan dan een hagelbui in een lijkenhuis.

‘Wat ga je nu doen, Jay?’ zei Angie.

Hij glimlachte. ‘Ik ga naar Boston terug, en ik ga Trevor Stone ook opensnijden.’

‘En wat dan? De rest van je leven achter de tralies?’

Hij keek me aan. ‘Dat kan me niet schelen. Als het lot het wil, is mij dat best. Patrick, als je geluk hebt, maak je in je leven één keer de liefde mee. Nou, ik had erg veel geluk. Op mijn eenenveertigste ben ik twee weken verliefd geweest op een vrouw die nog niet half zo oud was als ik. En ze ging dood. Zeker, de wereld is hard. Als je iets goeds krijgt, krijg je vroeg of laat iets slechts om de zaak in balans te brengen.’ Hij roffelde met zijn vingers op het tafelblad. ‘Dat accepteer ik. Ik vind het niet leuk, maar ik accepteer het. Voor mij is de zaak weer in balans. En nu ga ik hem voor Trevor in balans brengen.’

‘Jay,’ zei Angie, ‘dat zou een zelfmoordmissie zijn.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Pech gehad. Hij gaat dood. Trouwens, dacht je dat hij nog geen opdracht heeft gegeven mij te vermoorden? Ik weet te veel. Zodra ik het dagelijks contact van hieruit met hem verbrak, tekende ik mijn doodvonnis. Waarom denk je dat hij Clifton en Cushing met jullie mee stuurde?’ Hij deed zijn ogen dicht en zuchtte. ‘Nee. Het staat vast. Die schoft krijgt een kogel.’

‘Over vijf maanden is hij toch dood.’

Weer een schouderophalen. ‘Dat is me niet gauw genoeg.’

‘En justitie?’ zei Angie. ‘Je kunt verklaren dat hij je betaalde om zijn dochter te vermoorden.’

‘Goed idee, Ange. De zaak komt misschien al zes of zeven maanden na zijn dood voor de rechtbank.’ Hij liet een paar bankbiljetten op de rekening vallen. ‘Ik ruim dat stuk stront uit de weg. Deze week nog. Langzaam en pijnlijk.’ Hij glimlachte. ‘Nog vragen?’

De meeste spullen van Jay lagen nog in een bagagekluis die hij had gehuurd toen hij pas in de Ukumbak Apartments in het centrum van St. Petersburg was aangekomen. Hij wilde daarheen rijden, zijn spullen pakken en de snelweg nemen. Vliegtuigen waren niet veilig, want luchthavens waren te gemakkelijk in de gaten te houden. Zonder slaap of enige andere voorbereiding wilde hij vierentwintig uur achter elkaar langs de oostkust rijden, zodat hij om halfdrie ’s nachts in Marblehead zou zijn. Daar wilde hij in Trevor Stones huis binnendringen en de oude man doodmartelen.

‘Het is me het plan wel,’ zei ik, toen we in de stromende regen van het restaurant naar onze auto renden.

‘Je ziet er wel wat in? Het is zomaar bij me opgekomen.’

Er zat voor Angie en mij niets anders op dan Jay terug te volgen naar Massachusetts. Misschien konden we erover blijven praten in wegrestaurants en bij tankstations. Misschien konden we Jay ervan afbrengen of een verstandiger oplossing voor zijn probleem bedenken. De Celica die we van Elite Motors hadden gehuurd – Jay had zijn 3000 GT daar ook vandaan – zouden we per trein terugsturen, op rekening van Trevor Stone. Dood of levend, hij kon het zich permitteren.

Wiebel zou vroeg of laat ontdekken dat we weg waren, en dan zou hij met zijn laptop en zijn kleine oogjes naar huis rijden en Trevor op de een of andere manier uitleggen hoe hij ons was kwijtgeraakt. Cushing, nam ik aan, zou in zijn doodkist kruipen tot ze hem weer nodig hadden.

‘Hij is gek,’ zei Angie, terwijl we Jays achterlichten naar de snelweg volgden.

‘Jay?’

Ze knikte. ‘Hij denkt dat hij in twee weken verliefd is geworden op Desiree, maar dat is onzin.’

‘Waarom?’

‘Hoeveel mensen – volwassen mensen – ken jij die in twee weken verliefd zijn geworden?’

‘Dat wil niet zeggen dat het niet kan,’ zei ik.

‘Misschien. Maar ik denk dat hij al verliefd op Desiree was voordat hij haar had ontmoet. Dat mooie meisje dat alleen in parken op haar redder zat te wachten. Dat willen alle mannen.’

‘Een mooi meisje dat alleen in parken zit?’

Ze knikte. ‘En wacht tot ze wordt gered.’

Verderop nam Jay een oprit naar de 275. Zijn rode achterlichten werden vervormd door de regen.

‘Het zou kunnen,’ zei ik. ‘Ja. Maar hoe het ook zit, als je voor korte tijd met iemand te maken hebt, onder intense omstandigheden, en als die iemand dan van je wordt afgenomen door een schot in haar gezicht – dan zou jij ook geobsedeerd zijn.’

‘Zeker.’ Ze schakelde terug, en de Celica kwam in een plas ter grootte van Peru en de achterwielen gleden een ogenblik naar links. Angie stuurde mee en de auto reed weer recht naar voren toen we de plas voorbij waren. Ze schakelde naar vier, en toen vlug naar vijf, trapte op het gas en zat weer achter Jay.

‘Zeker,’ herhaalde ze. ‘Maar hij gaat iemand vermoorden die zo goed als invalide is, Patrick.’

‘Een slechte invalide,’ zei ik.

‘Hoe weten we dat?’ zei ze.

‘Dat heeft Jay ons verteld en Desiree heeft het bevestigd.’

‘Nee,’ zei ze, terwijl de gele rugvinnen van de Skyway Bridge zich zo’n vijftig kilometer verderop in de nachtelijke hemel verhieven. ‘Desiree heeft dat niet bevestigd. Jay zéí dat ze het bevestigde. We kunnen alleen maar afgaan op wat Jay ons vertelde. We kunnen het niet aan Desiree vragen. Ze is dood. We kunnen het niet aan Trevor vragen, want die zou het in beide gevallen ontkennen.’

‘Everett Hamlyn,’ zei ik.

Ze knikte. ‘Ik stel voor dat we hem bellen als we bij Jays flat zijn. Vanuit een telefooncel waar Jay het niet kan horen. Ik wil van Everett zelf horen dat het allemaal zo is als Jay zei.’

De regen trommelde op de canvas kap van de Celica.

‘Ik vertrouw Jay,’ zei ik.

‘Ik niet.’ Ze keek me even aan. ‘Het is niets persoonlijks. Maar hij is een wrak. En ik vertrouw niemand meer.’

‘Niemand,’ zei ik.

‘Behalve jou,’ zei ze. ‘En dat spreekt vanzelf. Verder is iedereen verdacht.’

Ik leunde achterover en deed mijn ogen dicht.

Iedereen is verdacht.

Zelfs Jay.

Het was me de wereld wel. Vaders gaven opdracht hun dochter te vermoorden, therapeutische organisaties gaven geen echte therapie, en een man aan wie ik gemakkelijk mijn leven zou hebben toevertrouwd, was plotseling niet te vertrouwen.

Misschien had Everett Hamlyn gelijk gehad. Misschien was de eer in een schemertijd terechtgekomen. Misschien was het altijd al die kant opgegaan. Of erger nog, misschien was het altijd een illusie geweest.

Iedereen is verdacht. Iedereen is verdacht.

Het begon mijn mantra te worden.