37
We hielden in State Street een taxi aan en reden tegen het ochtendspitsverkeer in naar Dorchester.
‘Hoelang werk je al voor Trevor?’ vroeg ik.
‘Sinds 1970.’
‘Meer dan een kwart eeuw,’ zei ik.
Hij knikte.
‘Maar dat heb je vannacht in een paar uur verkwanseld om het lichaam van zijn dochter te kunnen aanraken.’
Hij trok de vouw in zijn broek recht, tot de zoom van zijn broek kaarsrecht op zijn glanzende schoenen lag.
‘Trevor Stone,’ zei hij, en hij schraapte zijn keel, ‘is een monster. Hij behandelt mensen als goederen. Nog slechter dan goederen. Hij koopt, verkoopt en verhandelt ze, en dumpt ze als ze niet meer van nut voor hem zijn. Ik heb lang gedacht dat zijn dochter het tegenovergestelde van hem was. Dat geef ik toe. De eerste keer dat we met elkaar naar bed gingen…’
‘Wanneer was dat?’
Hij trok zijn das recht. ‘Zeven jaar geleden.’
‘Toen ze zestien was.’
Hij keek naar het vastgelopen verkeer aan de andere kant van de weg. ‘Ik vond haar een geschenk uit de hemel. Een volmaakte, sympathieke, liefhebbende schoonheid die alles zou worden wat haar vader niet was. Maar na verloop van tijd zag ik dat ze acteerde. Dat is ze: een betere acteur dan haar vader. Maar ze is niet anders. En omdat ik een oude man was en mijn onschuld al langgeleden had verloren, veranderde ik mijn kijk op de situatie en nam ik wat ik kon krijgen. Ze gebruikt me, en ik gebruik haar, en we hopen allebei op de dood van Trevor Stone.’ Hij glimlachte naar me. ‘Ze mag dan niet milder zijn dan haar vader, maar ze ziet er beter uit en is veel leuker in bed.’
Nelson Ferrare keek me met slaperige oogjes aan en krabde zich over zijn edele delen. Achter hem hing de lucht van muf zweet en bedorven voedsel als een koortsige damp in zijn flat.
‘Je wilt dat ik op die kerel pas?’
Daniel Griffin keek angstig, maar ik geloof niet dat hij bang voor Nelson zelf was, al had hij daar wel reden voor. Hij was vooral bang voor Nelsons flat.
‘Ja. Tot twaalf uur vanavond. Driehonderd dollar.’
Hij stak zijn hand uit en ik legde de bankbiljetten erin.
Hij ging van de deuropening vandaan en zei: ‘Kom binnen, ouwe.’
Ik duwde Daniel Griffin over de drempel en hij strompelde de huiskamer in.
‘Maak hem met handboeien aan iets vast als het moet, Nelson. Maar doe hem geen pijn. Ook geen klein beetje.’
Hij geeuwde. ‘Voor driehonderd dollar maak ik ontbijt voor hem. Jammer dat ik niet kan koken.’
‘Dit is schandalig!’ zei Griffin.
‘Om twaalf uur vanavond laat je hem vrij,’ zei ik tegen Nelson. ‘Tot kijk.’
Nelson draaide zich om en deed de deur dicht.
Toen ik door de gang van zijn gebouw liep, hoorde ik zijn stem door de dunne muren: ‘Eén simpele regel van het huis, ouwe: als je aan de afstandsbediening zit, haal ik je hand eraf met een oude zaag.’
Ik nam de metro naar de binnenstad en haalde mijn auto uit de garage in Cambridge Street, waar hij altijd staat. Het is een Porsche uit 1963 die ik met ongeveer evenveel zorg heb gerestaureerd als Jay zijn Falcon – onderdeel voor onderdeel. Het had jaren geduurd voordat hij zelfs maar over de weg kon rijden. En na een tijd ging het me niet meer om het resultaat maar om het werk zelf. Zoals mijn vader eens zei toen hij naar een gebouw wees dat hij had helpen bouwen voordat hij brandweerman werd: ‘Dat gebouw zegt me niks, maar die baksteen daar, Patrick? En die hele rij op de tweede verdieping daar? Die heb ik gemetseld. De eerste vingers die ze ooit aanraakten, waren van mij. En ze zullen me overleven.’
En dat deden ze. Het werk en de resultaten daarvan overleefden altijd de makers. Dat kan elke geest van een Egyptische slaaf je vertellen.
En misschien, dacht ik terwijl ik de hoes van mijn auto wegtrok, kon Trevor dat niet accepteren. Want als ik mocht afgaan op het weinige dat ik van zijn zaken wist (en ik kon me heel erg vergissen, want ze waren sterk gediversifieerd), maakte hij niet veel kans op onsterfelijkheid. Hij leek me geen bouwer. Hij was een koper en verkoper en uitbuiter, maar koffiebonen uit El Salvador en de winst die ze opleverden, waren niet tastbaar meer als de koffie was opgedronken en het geld uitgegeven.
Op welke gebouwen zitten jouw vingerafdrukken, Trevor?
Welke minnaressen herinneren zich jouw gezicht met blijdschap of genegenheid?
Wat blijft er over van jouw tijd op deze aarde?
En wie rouwt er om jouw dood?
Niemand.
Ik had een mobiele telefoon in het dashboardkastje en die gebruikte ik nu om Angie op haar mobiele telefoon in de Crown Victoria te bellen. Maar ze nam niet op.
Ik parkeerde voor mijn huis, zette het alarm uit, ging naar boven en bleef zitten wachten.
De volgende twee uur belde ik elke tien minuten naar haar mobiele telefoon. Ik controleerde zelfs mijn eigen telefoon om te kijken of de belknop op on stond. Dat stond hij.
Misschien was haar accu leeg, zei ik tegen mezelf.
Dan had ze de adapter op de sigarettenaansteker kunnen aansluiten.
Niet als ze buiten de auto was.
Dan zou ze hierheen hebben gebeld.
Niet als ze geen tijd had of geen telefoon in de buurt had.
Om de zinnen te verzetten keek ik naar een paar minuten van Monkey Business, maar zelfs Harpo die op die oceaanboot achter vrouwen aan zat en het vooruitzicht van de vier Marx Brothers die hun Maurice Chevalier-imitaties deden om van de boot af te komen met het gestolen paspoort van de zanger, kon me niet van mijn zorgen afleiden.
Ik zette de tv en de video uit en draaide het mobiele nummer nog eens.
Er werd niet opgenomen.
En zo ging het de rest van de middag. Er werd niet opgenomen. Ik hoorde alleen het rinkelen van het andere toestel en het rinkelen van mijn hoofd.
En de stilte die volgde. Een luide, spottende stilte.