38

De stilte achtervolgde me toen ik naar Whittier Place terugreed voor mijn afspraak om zes uur met Desiree.

Angie was niet alleen mijn collega. Ze was niet alleen mijn beste vriend. En ze was niet alleen mijn minnares. Zeker, ze was al die dingen, maar ze was nog veel meer. Sinds we de vorige nacht de liefde hadden bedreven, besefte ik dat wat tussen ons was – wat naar alle waarschijnlijkheid al tussen ons was geweest sinds we kinderen waren – niet alleen bijzonder was, maar zelfs heilig.

Het meeste van mij begon bij Angie en alles eindigde bij haar.

Zonder haar – zonder te weten waar ze was en hoe het met haar ging – was ik nog niet half degene die ik anders was; ik was niets meer.

Desiree. Desiree zat achter de stilte. Daar was ik zeker van. En zodra ik haar zag, zou ik een kogel in haar knieschijf schieten en mijn vragen stellen.

Maar Desiree, fluisterde een stem, was slim. Vergeet niet wat Angie zei – Desiree is altijd op voordeel uit. Als ze achter Angies verdwijning zat, als ze haar ergens had vastgebonden, zou ze haar als onderhandelingsmateriaal gebruiken. Ze zou haar niet zo maar hebben gedood. Daar was geen voordeel mee te behalen.

Ik nam de afslag naar Storrow Drive en ging toen rechtsaf om de rotonde van Leverett Circle te nemen en naar Whittier Place te rijden. Maar voordat ik bij de rotonde was, stopte ik met draaiende motor en zette ik mijn alarmlichten even aan. Ik dwong mezelf om diep adem te halen, om mijn kokende bloed tot bedaren te laten komen, om na te denken.

De Kelten, fluisterde de stem, denk aan de Kelten, Patrick. Die waren gek. Die waren overmoedig. Jouw volk, en ze terroriseerden Europa in de eeuwen voor Christus. Ze lieten niet met zich spotten. Omdat ze krankzinnig en bloeddorstig waren en met een erectie en met blauwe verf op hun huid de strijd ingingen. Iedereen was bang voor de Kelten.

Tot aan Caesar. Julius Caesar vroeg zijn mannen wat dat allemaal voor onzin was over die geduchte wilden in Gallië en Germanië, in Spanje en Ierland? Rome was voor niemand bang.

En de Kelten waren dat ook niet, antwoordden zijn mannen.

Blinde moed, zei Caesar, is niet opgewassen tegen intelligentie.

En hij stuurde vijfenvijftigduizend mannen om in Alesia de strijd aan te gaan met een kwart miljoen Kelten.

En ze kwamen met bloed in hun ogen. Ze kwamen naakt en schreeuwend van woede, en met erecties en zonder ook maar enige consideratie voor hun eigen welzijn.

En Caesars bataljons veegden hen van de kaart.

Door exacte tactische manoeuvres uit te voeren, zonder enige emotie, overwon Caesars leger de vurige, vastbesloten, onbevreesde Kelten.

Toen Caesar zijn triomftocht door de straten van Rome hield, zei hij dat hij nooit een dapperder leider had ontmoet dan Vercingetorix, de bevelhebber van de Gallische Kelten. En misschien om te laten zien hoe hij over simpele dapperheid dacht, onderstreepte Caesar zijn woorden door het afgehakte hoofd van Vercingetorix op die triomftocht met zich mee te voeren.

Ook daar wonnen de hersenen het van de dommekracht. Geest won van hart.

Het was dom om als een Kelt te komen aanstormen, Desiree in haar knie te schieten en dan op resultaten te rekenen. Desiree was tactisch ingesteld. Desiree was een Romein.

Mijn kolkende bloed verkilde tot ijs toen ik daar in die stilstaande auto zat en het donkere water van de Charles rechts van me voorbij zag glijden. Mijn hart ging langzamer slaan. Mijn handen beefden niet meer.

Dit was geen vuistgevecht, zei ik tegen mezelf. Als je een vuistgevecht won, zat je alleen maar onder het bloed, en je tegenstander nog een beetje meer, maar meestal was het dan niet zijn laatste knokpartij geweest.

Dit was oorlog. Als je een oorlog won, hakte je het hoofd van je tegenstander af. Einde verhaal.

‘Hoe gaat het?’ zei Desiree toen ze tien minuten te laat uit Whittier Place kwam.

‘Prima.’ Ik glimlachte.

Ze bleef bij de auto staan en floot bewonderend. ‘Die is prachtig. Ik wou dat het warm genoeg was om het dak te laten zakken.’

‘Ik ook.’

Ze streek met haar handen over de deur voordat ze hem openmaakte, stapte in en gaf me een snelle kus op mijn wang. ‘Waar is Angie?’ Ze stak haar hand uit en streek met haar vingers over het houten stuur.

‘Die besloot nog een paar dagen in de zon te blijven.’

‘Zie je wel? Dat zei ik toch? Je hebt een gratis vliegticket verspild.’

We reden over de oprit van de autoweg en sneden het verkeer op de rijbaan voor Route 1. Achter ons loeiden claxons.

‘Ik mag jouw rijstijl wel, Patrick. Erg Bostons.’

‘Ja, dat ben ik,’ zei ik. ‘Een Bostonner in hart en ziel.’

‘Allemachtig,’ zei ze. ‘Moet je die motor eens horen. Of je een luipaard hoort snorren.’

‘Daarom heb ik hem gekocht. Ik ben gek op luipaardgesnor.’

Ze liet een diep, hees lachje horen. ‘Vast wel.’ Ze sloeg haar benen over elkaar en leunde op de stoel achterover. Ze droeg een marineblauwe kasjmieren trui met capuchonkraag, een spijkerbroek en zachte bruine leren instappers. Haar parfum rook naar jasmijn. Haar haar rook naar knapperige appels.

‘Nou,’ zei ik, ‘heb je plezier gehad sinds je terug bent?’

‘Plezier?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb al die tijd in die flat gezeten. Ik durfde mijn hoofd niet buiten de deur te steken voordat jij er was.’ Ze haalde een pakje Dunhill uit haar tasje. ‘Bezwaar als ik rook?’

‘Ga je gang. Ik hou van de geur.’

‘Ex-roker?’ Ze drukte de sigarettenaansteker in.

‘Ik noem me liever een herstellende nicotineverslaafde.’

We reden door de Charlestown Tunnel, op weg naar de lichten van de Tobin Bridge.

‘Ik vind dat verslavingen een te slechte naam hebben gekregen,’ zei ze.

‘O ja?’

Ze stak haar sigaret aan en zoog de tabaksrook met een hoorbaar geluid in haar longen. ‘Absoluut. Iedereen gaat dood. Heb ik gelijk of niet?’

‘Voorzover ik weet wel.’

‘Dus waarom zouden we niet van de dingen houden die je evengoed doodmaken? Waarom demoniseren we bepaalde dingen – heroïne, alcohol, seks, nicotine, bungeejumpen, wat het maar is waar je hart naar uitgaat – terwijl we zo hypocriet zijn om grote steden prachtig te vinden, terwijl die toch smog en gif voortbrengen? Waarom zouden we dan wel ongezond voedsel eten, en ach, waarom zouden we ervoor kiezen om in deze tijd in het meest geïndustrialiseerde land op de planeet te leven?’

‘Daar zit wat in.’

‘Als ik hieraan doodga…’ Ze hield de sigaret omhoog. ‘Dan was het tenminste mijn eigen keuze. Geen excuus. En dan had ik de hand in mijn eigen dood. Dat is veel beter dan door een vrachtwagen te worden overreden terwijl je joggend op weg bent naar een congres voor vegetariërs.’

Ik moest onwillekeurig glimlachen. ‘Zo heb ik het nooit precies horen stellen.’

We reden nu over de Tobin Bridge, die me aan Florida deed denken, zoals het leek of het water onder ons wegviel. Maar ik dacht niet alleen aan Florida. Dit was ook de plaats waar Inez Stone was gestorven, waar ze had geschreeuwd toen er kogels in haar binnendrongen, toen ze in de ogen van de waanzin en de moedermoord keek, of ze zich van dat laatste nu bewust was of niet.

Inez. Had haar dood bij het plan gehoord of niet?

‘Nou,’ zei Desiree, ‘is mijn filosofie nihilistisch?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Fatalistisch. Gemarineerd in scepsis.’

Ze glimlachte. ‘Mooi gezegd.’

‘Blij dat ik je van dienst kon zijn.’

‘Ik bedoel, we gaan allemaal dood,’ zei Desiree, en ze boog zich op haar stoel naar voren. ‘Of we dat nu willen of niet. Er valt niet aan te ontkomen.’

En ze stak haar hand uit en liet iets zachts in mijn schoot vallen.

Ik moest wachten tot ik onder een straatlamp door reed voordat ik zag wat het was, zo donker was de stof.

Het was een T-shirt met in witte letters de woorden FURY IN THE SLAUGHTERHOUSE. Het was gescheurd op de plaats waar het over de rechterhelft van iemands ribbenkast zou vallen.

Desiree stak een pistool in mijn testikels en boog zich naar me toe totdat haar tong zich bij de buitenrand van mijn oor bevond.

‘Ze is niet in Florida,’ zei ze. ‘Ze is ergens opgeborgen. Ze is nog niet dood, maar dat is ze wel als je niet precies doet wat ik zeg.’

‘Ik vermoord je,’ fluisterde ik. We bereikten het hoogste punt van de brug en begonnen af te dalen naar de andere kant.

‘Dat zeggen alle jongens.’

Toen we om Marblehead Neck heen reden, met beneden ons de oceaan die tekeerging tegen de rotsen, zette ik alle beelden van Angie een ogenblik uit mijn hoofd. Ik verdreef de zwarte wolken van zorgen die me dreigden te verstikken.

‘Desiree.’

‘Zo heet ik.’ Ze glimlachte.

‘Je wilt je vader dood hebben,’ zei ik. ‘Goed. Dat is wel enigszins logisch.’

‘Dank je.’

‘Voor een psychopaat.’

‘Wat weet je het weer mooi te zeggen.’

‘Maar je moeder,’ zei ik. ‘Waarom moest zij sterven?’

Haar stem was licht en ijl. ‘Je weet hoe het tussen moeders en dochters is. Al die opgekropte jaloezie. Al die schoolvoorstellingen waarop moeder er niet was, al die ruzies over kleerhangers.’

‘En nu echt,’ zei ik.

Ze trommelde even met haar vingers op de loop van het pistool.

‘Mijn moeder,’ zei ze, ‘was een erg mooie vrouw.’

‘Dat weet ik. Ik heb foto’s gezien.’

Ze snoof. ‘Foto’s zeggen niks. Foto’s zijn geïsoleerde momenten. Mijn moeder was niet alleen mooi in fysiek opzicht, lul. Ze was de verpersoonlijking van de elegantie. Ze was een en al gratie. Haar liefde was onvoorwaardelijk.’ Ze hield haar adem in.

‘Waarom moest ze dan sterven?’

‘Toen ik klein was, ging mijn moeder met me naar de stad. Een dag voor ons meisjes, noemde ze het. We picknickten in het park, gingen naar musea, dronken thee in het Ritz, voeren met zwanenboten door de Public Garden. Het was een perfecte dag.’ Ze keek uit het raam. ‘Om een uur of drie kwamen we een kind tegen. Hij was van mijn leeftijd – ik zal toen tien of elf zijn geweest. Hij was Chinees en hij huilde omdat iemand uit een passerende schoolbus een steen had gegooid en hem op zijn oog had geraakt. En mijn moeder, ik zal het nooit vergeten, drukte hem tegen haar borst en huilde met hem mee. In stilte. De tranen rolden over haar wangen en het bloed van de jongen maakte vlekken op haar blouse. Dat was mijn moeder, Patrick.’ Ze wendde zich van het raam af. ‘Ze huilde om vreemden.’

‘En daarom heb je haar vermoord?’

‘Ik heb haar niet vermoord,’ snauwde ze.

‘Nee?’

‘Haar auto begaf het, klootzak! Snap je dat? Dat hoorde niet bij het plan. Het was niet de bedoeling dat ze bij Trevor zou zijn. Het was niet de bedoeling dat ze doodging.’

Ze hoestte hard in haar vuist en zoog de lucht scherp en rochelend in haar lichaam terug.

‘Het was een vergissing,’ zei ik.

‘Ja.’

‘Je hield van haar.’

‘Já.’

‘Dus haar dood deed je verdriet,’ zei ik.

‘Meer dan jij je ooit zou kunnen voorstellen.’

‘Goed,’ zei ik.

‘Goed dat ze dood is, of goed dat haar dood mij verdriet deed?’

‘Beide,’ zei ik.

De grote smeedijzeren hekken gingen open toen we Trevor Stones oprijlaan insloegen. Ik reed door de opening, en de hekken gingen achter me dicht en mijn lichten schenen voor ons uit tussen de zorgvuldig bijgehouden struiken door. Het witte grindpad nam een bocht naar links om een ovaal gazon heen, met een enorm vogelbad in het midden, en boog toen gracieus naar rechts, het hoofdpad op. Het huis lag honderd meter verder, en de laan had een rij witte eiken aan weerskanten, torenhoge bomen die daar trots en onverzettelijk stonden, als schildwachten vijf meter uit elkaar geposteerd.

Toen we het doodlopende stuk aan het eind van de laan bereikten, zei Desiree: ‘Doorrijden. Daar.’ Ze wees. Ik reed om de fontein heen en die lichtte meteen op, gele stromen licht die door plotselinge uitbarstingen van schuimend water schenen. Een bronzen nimf zweefde boven dat alles en maakte langzame omwentelingen. Toen ik daarlangs reed, werd ik gadegeslagen door de dode ogen van een cherubijnengezicht.

De laan maakte een scherpe bocht bij de hoek van het huis en ik volgde hem door een dennenbos naar een verbouwde stal.

‘Daar parkeren,’ zei Desiree. Ze wees naar een veldje links van de stal.

Ik stopte en zette de motor af.

Ze nam de sleutels, stapte uit de auto en richtte het pistool door de voorruit op mij. Ik maakte mijn deur open en stapte de avond in. Door de wind die gierend van de oceaan kwam, was het hier twee keer zo koud als in de stad.

Ik hoorde het onmiskenbare geluid van een wapen dat werd doorgeladen, en toen ik me omdraaide, keek ik recht in de loop van een geweer dat Julian Acherson op me richtte.

‘Goedenavond, meneer Kenzie.’

‘Slinger,’ zei ik. ‘Zoals altijd een genoegen.’

In het schemerige licht zag ik een chromen cilinder uit de linkerzak van zijn winterjas steken. Toen mijn ogen aan de duisternis gewend raakten, kon ik hem beter zien en besefte ik dat het een soort zuurstoffles was.

Desiree kwam naast Julian staan en pakte een slang vast die aan de tank hing. Ze trok de knikken in de slang recht en stak een doorschijnend geel masker naar voren.

Ze gaf het masker aan mij en draaide aan de knop op de tank, die begon te sissen.

‘Zuig hieraan,’ zei ze.

‘Doe niet zo achterlijk.’

Julian drukte de loop van het geweer tegen mijn kin. ‘U hebt geen keus, meneer Kenzie.’

‘Voor Angie,’ zei Desiree met een lief stemmetje. ‘Je grote liefde.’

‘Langzaam,’ zei ik, terwijl ik het masker aannam.

‘Wat?’ zei Desiree.

‘Zo ga je sterven, Desiree. Langzaam.’

Ik zette het masker op en haalde adem, en meteen voelde ik een tintelende verdoving in mijn wangen en vingertoppen. Ik nam nog een teug en voelde een wazigheid in mijn borst. Na een derde teug werd alles groen en toen zwart.