17
Niemand die we in het Courtyard Marriott spraken, herkende Jeff Price of Desiree van de foto’s die we lieten zien. Ze waren ook vrij zeker van hun zaak, al was het alleen maar omdat Wiebel en Cushing hun dezelfde foto’s een halfuur eerder hadden laten zien. Wiebel, het slijmerige huftertje, had zelfs een briefje bij de conciërge van het Marriott voor ons achtergelaten. Daarin verzocht hij ons om tegen acht uur naar de bar van het Harbor Hotel te komen.
We probeerden een paar andere hotels in de omgeving, bereikten daar niets mee en keerden naar Harbor Island terug.
‘Dit is niet onze stad,’ zei Angie toen we met de lift van onze kamers naar de bar gingen.
‘Nee.’
‘En dat maakt me woedend. Het heeft geen enkele zin dat we hier zijn. We weten niet met wie we moeten praten, we hebben geen connecties, we hebben geen vrienden. We kunnen alleen maar als idioten rondlopen en iedereen die stomme foto’s laten zien. Ik bedoel, duh.’
‘Duh?’ zei ik.
‘Duh,’ herhaalde ze.
‘O,’ zei ik. ‘Duh. Ik snap het. Ik dacht even dat je alleen maar duh zei.’
‘Rot op, Patrick.’ Ze liep de lift uit en ik volgde haar naar de bar.
Ze had gelijk. Het had geen zin dat we daar waren. Dit spoor leverde niets op. Het was stompzinnig om tweeduizend kilometer te vliegen omdat Jeff Prices creditcard meer dan twee weken geleden in dat hotel was gebruikt.
Maar Wiebel was het daar niet mee eens. We troffen hem in de bar aan, waar hij bij een raam met uitzicht op de baai zat, met een abnormaal blauw drankje in een daiquiriglas. Het roze plastic roerstokje in zijn glas had aan de bovenkant de vorm van een flamingo. De tafel zelf stond tussen twee plastic palmen in. De serveersters droegen witte shirts die net onder hun borsten waren dichtgebonden en zwarte lycra fietsshorts, zo strak dat je precies kon zien waar hun slipje ophield, als ze die al droegen.
Ah, het paradijs. Het enige dat ontbrak, was Julio Iglesias. En ik had het gevoel dat hij onderweg was.
‘Het is niet vruchteloos,’ zei Wiebel.
‘Dat drankje of deze trip?’ vroeg Angie.
‘Beide.’ Hij werkte zich met zijn neus om de flamingo heen en nam een slok, waarna hij de blauwe snor die achterbleef met zijn servet wegveegde. ‘Morgen gaan we afzonderlijk op pad en rijden we alle hotels en motels in Tampa af.’
‘En als we die allemaal hebben gehad?’
Hij stak zijn hand uit naar de kom met macadamianoten die hij voor zich had staan. ‘Dan proberen we die in St. Petersburg.’
En zo geschiedde.
Drie dagen lang reden we door Tampa en daarna St. Petersburg. En we ontdekten dat die twee steden hier en daar lang niet zo clichématig waren als Harbor Island ons wilde doen geloven, of zo lelijk als de Dale Mabry Boulevard. De wijk Hyde Park van Tampa en de wijk Old Northeast van St. Pete waren eigenlijk best aantrekkelijk, met kasseien en oude zuidelijke huizen die veranda’s aan alle vier kanten hadden en knoestige oude banyanbomen die schaduw boden. En ook de stranden van St. Pete waren prachtig, als je je niets aantrok van al die gammele oude permanentjes en die bezwete motorrijders.
We vonden dus iets wat ons aanstond.
Maar we vonden Jeff Price of Desiree of Jay Becker niet.
En de prijs die we voor onze paranoia, als dat het was, moesten betalen, werd ons ook te groot. Elke avond parkeerden we de Celica op een andere plaats, en elke morgen keken we of er tracking-apparaten in waren aangebracht en vonden we die niet. We zochten nooit naar afluisterapparaatjes, want de auto was een cabriolet en als we erin praatten, gingen onze stemmen verloren in de wind, de radio of een combinatie van die twee.
Toch was het vreemd om te weten dat anderen hun waakzame oren en ogen op ons gericht hielden, bijna alsof we gevangenzaten in een film waar iedereen naar keek behalve wij.
De derde dag ging Angie bij het hotelzwembad zitten om ons hele dossier nog eens te lezen. Ik ging met de telefoon naar het balkon, keek of daar afluisterapparatuur was, en belde Richie Colgan op de stadsredactie van de Boston Tribune.
Hij nam op, hoorde mijn stem en zette me in de wacht. Dat noemde zich mijn vriend.
Zes verdiepingen lager stond Angie bij haar ligstoel en trok ze haar grijze shorts en witte T-shirt uit. Ze droeg er een zwarte bikini onder.
Ik deed mijn best om niet te kijken. Echt waar. Maar ik ben zwak. En een man.
‘Wat doe je?’ zei Richie.
‘Als ik dat zei, zou je me niet geloven.’
‘Probeer maar.’
‘Ik kijk naar mijn collega die zonnebrandolie op haar benen smeert.’
‘Onzin.’
‘Was dat maar waar,’ zei ik.
‘Ze weet dat je kijkt?’
‘Ben je gek?’
Op dat moment draaide Angie zich om en keek op naar het balkon.
‘Ik ben net betrapt,’ zei ik.
‘Je bent dood.’
Maar zelfs op die afstand kon ik haar glimlach zien. Ze keek nog even naar me op, schudde toen enigszins met haar hoofd en ging verder met waar ze mee bezig was: olie op haar kuiten wrijven.
‘Jezus,’ zei ik. ‘Het is hier veel te warm.’
‘Waar zit je?’
Ik vertelde het hem.
‘Nou, ik heb nieuws,’ zei hij.
‘Vertel.’
‘Grief Release heeft een proces aangespannen tegen de Tribune.’
Ik leunde in mijn stoel achterover. ‘Je hebt al een verhaal gepubliceerd?’
‘Nee,’ zei hij. ‘Dat is het nou juist. Ik ben tot nu toe uiterst discreet te werk gegaan. Ze kunnen niet hebben geweten dat ik achter ze aan zat.’
‘En toch weten ze dat.’
‘Ja. En ze gaan er meteen hard tegenaan. Ze slepen ons voor de federale rechter wegens inbreuk op hun privacy, diefstal, verplaatsing van gestolen goederen over een staatsgrens…’
‘Over een staatsgrens?’ zei ik.
‘Ja. Veel van hun cliënten wonen niet in Massachusetts. Op die diskettes staan gegevens van cliënten die in andere staten wonen. Formeel gezien heeft Angie informatie gestolen die over staatsgrenzen is gegaan.’
‘Dat is heel subtiel,’ zei ik.
‘Natuurlijk. En ze moeten nog bewijzen dat ik die diskettes heb en nog meer, maar blijkbaar hebben ze een rechter in hun zak zitten, want om tien uur vanmorgen kreeg mijn uitgever een gerechtelijk bevel. Dat bevel verbiedt hem een artikel over Grief Release te publiceren dat rechtstreeks in verband te brengen is met informatie die alleen op die diskettes te vinden is.’
‘Nou, dan zit je goed,’ zei ik.
‘Hoezo?’
‘Ze kunnen niet bewijzen wat er op die diskettes staat als ze ze niet hebben. En zelfs wanneer ze alles ook op een harde schijf hebben staan, kunnen ze niet bewijzen dat wat er op de harde schijf staat hetzelfde is als wat er op die diskettes staat. Ja?’
‘Precies. Maar dat is het mooie van dat gerechtelijk bevel. Wij kunnen niet bewijzen dat wat we willen publiceren níét afkomstig is van die diskettes. Tenzij we zo stom zijn om ze tevoorschijn te halen, natuurlijk, maar in dat geval mogen we ze niet gebruiken.’
‘Een impasse.’
‘Zeg dat wel.’
‘Toch lijkt dit op een rookgordijn, Rich. Als ze niet kunnen bewijzen dat jij de diskettes hebt of dat je er zelfs maar van weet, zal vroeg of laat een rechter zeggen dat ze juridisch geen poot hebben om op te staan.’
‘Maar die rechter moeten we vinden,’ zei Richie. ‘Dat betekent dat we in beroep moeten gaan, misschien zelfs bij een federaal gerechtshof. Dat kost tijd. Intussen moet ik ronddraven en alles wat op die diskettes staat met behulp van andere bronnen bevestigen. Ze zijn tijd aan het rekken, Patrick. Reken maar. En het lukt ze.’
‘Waarom?’
‘Ik weet het niet. En ik weet ook niet hoe ze mij zo snel hebben gevonden. Wie heb je het verteld?’
‘Niemand.’
‘Lul niet.’
‘Richie,’ zei ik. ‘Ik heb het mijn cliënt niet eens verteld.’
‘Wie is trouwens je cliënt?’
‘Rich,’ zei ik, ‘kom nou.’
Er volgde een lange doodse stilte.
Toen hij weer sprak, deed hij dat fluisterend: ‘Weet je wat het kost om een federale rechter om te kopen?’
‘Veel geld.’
‘Veel geld,’ zei hij. ‘En veel macht, Patrick. Ik heb me verdiept in het zogeheten hoofd van de Kerk van Waarheid en Openbaring, een zekere P.F. Nicholson Kett…’
‘Echt waar? Is dat zijn volledige naam?’
‘Ja. Hoezo?’
‘Niets,’ zei ik. ‘Een idiote naam, dat is alles.’
‘Ja, nou, P.F. Nicholson Kett is een soort god en goeroe en hogepriester tegelijk. En niemand heeft hem de afgelopen twintig jaar gezien. Hij stuurt boodschappen via ondergeschikten, zogenaamd vanaf zijn jacht voor de kust van Florida. En hij…’
‘Florida,’ zei ik.
‘Ja. Zeg, ik denk dat die kerel niet bestaat. Ik denk dat hij al een hele tijd dood is en dat hij nooit zo belangrijk is geweest. Hij was gewoon het gezicht dat iemand op de Kerk plakte.’
‘En het gezicht achter het gezicht?’
‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Maar het is niet P.F. Nicholson Kett. Dat was een onbenul. Een vroegere reclameman uit Madison, Wisconsin, die onder een andere naam pornoscripts schreef om de eindjes aan elkaar te knopen. Die kerel kon amper zijn eigen naam spellen. Maar ik heb films gezien en hij had charisma. Bovendien had hij die blik in zijn ogen die alle fanaten hebben, tegelijk doordringend en doods. Iemand heeft van die kerel met zijn knappe uiterlijk en zijn charisma een soort god gemaakt. En die iemand, daar ben ik zeker van, is degene die nu tegen mij wil procederen.’
Plotseling hoorde ik aan zijn kant allerlei telefoonlijnen piepen.
‘Bel me later nog eens. Ik moet weg.’
‘Tot kijk,’ zei ik, maar hij was al weg.
Toen ik het hotel uitkwam, op het pad dat zich door een tuin slingerde met palmen en Australische pijnbomen die daar helemaal niet thuishoorden, zag ik Angie op haar ligstoel zitten. Ze hield haar hand over haar ogen tegen de zon en keek op naar een jongeman in een oranje Speedo-zwembroek die zo klein was dat als je hem met een lendendoek vergeleek dat een belediging voor lendendoeken zou zijn.
Een andere man in een blauwe Speedo zat aan de andere kant van het zwembad en keek naar hen beiden, en ik kon aan zijn glimlach zien dat Oranje Speedo zijn maat was.
Oranje Speedo hield een halfvolle fles Corona bij zijn glanzende heup, met een limoen die in het schuim dreef, en toen ik dichterbij kwam, hoorde ik hem zeggen: ‘Je kunt toch wel vriendelijk zijn?’
‘Ik kan vriendelijk zijn,’ zei Angie. ‘Alleen ben ik daar nu niet voor in de stemming.’
‘Nou, verander dan van stemming. Je bent in het land van zon en fun, schat.’
Schat. Grote fout.
Angie verschoof op haar ligstoel en legde de dossiermap naast zich op de grond. ‘Het land van zon en fun?’
‘Ja!’ De man nam een slok van de Corona. ‘Hé, je zou je zonnebril op moeten doen.’
‘Waarom?’
‘Om die mooie ogen van je te beschermen.’
‘Je vindt mijn ogen mooi,’ zei ze op een toon die ik al eerder had gehoord. Vlucht, wilde ik tegen die man schreeuwen. Vlucht, vlucht, vlucht.
Hij liet het flesje bier op zijn heup rusten. ‘Ja. Ze zijn katachtig.’
‘Ja,’ zei hij, en hij boog zich naar haar toe.
‘Je houdt van katten?’
‘Ik ben er gek op.’ Hij glimlachte.
‘Ga dan maar naar een dierenwinkel om er eentje te kopen,’ zei ze. ‘Want dat zal het enige poesje zijn dat je vanavond krijgt.’ Ze pakte de map weer op en sloeg hem open op haar schoot. ‘Weet je wat ik bedoel?’
Ik liep naar de zwembadpatio. Oranje Speedo deed een stap terug en hield zijn hoofd schuin. Zijn hand ver strakte zich om het Corona-flesje tot zijn knokkels rood werden.
‘Valt niet mee om daar iets op terug te zeggen, hè?’ Ik glimlachte opgewekt.
‘Hé, collega!’ zei Angie. ‘Je trotseert de zon om bij me te komen. Ik ben ontroerd. En je hebt zelfs shórts aan.’
‘De zaak al opgelost?’ Ik hurkte bij haar ligstoel neer.
‘Nee. Maar ik zit er dichtbij. Dat voel ik.’
‘Onzin.’
‘Goed. Je hebt gelijk.’ Ze stak haar tong naar me uit.
‘Weet je…’
Ik keek op. Het was Oranje Speedo en hij trilde van woede. Hij wees met zijn vinger naar Angie.
‘Ben je er nog?’ zei ik.
‘Weet je…’ herhaalde hij.
‘Nou?’ zei Angie.
Zijn borstspieren trilden en golfden en hij hield het bierflesje bij zijn schouder. ‘Als je geen vrouw was, zou ik…’
‘… nu op de operatietafel liggen,’ zei ik. ‘Evengoed neem je een groot risico.’
Angie ging rechtop zitten en keek hem aan.
Hij haalde diep adem door zijn neusgaten. Plotseling draaide hij zich om en liep naar zijn maat terug. Ze fluisterden tegen elkaar en keken woedend naar ons.
‘Heb jij ook het gevoel dat ik niet het juiste temperament heb voor Florida?’ zei Angie.
We reden naar de Crab Shack om te lunchen. Opnieuw.
In drie dagen was dat ons tweede thuis geworden. Rita, een serveerster van midden veertig die een verweerde zwarte cowboyhoed droeg, en netkousen onder haar spijkerbroek met afgeknipte pijpen, en die grote sigaren rookte, was de eerste in deze stad met wie we bevriend raakten. Gene, haar baas en de chefkok van de Crab Shack, was hard op weg de tweede te worden. Evenals de reiger van de eerste dag – ze heette Sandra, en ze gedroeg zich goed, zolang je haar geen bier gaf.
We zaten op het terras en zagen weer hoe de namiddaghemel geleidelijk diep oranje werd. We roken de zilte lucht van het moeras en jammer genoeg ook het gas dat daaruit opsteeg, en een warme bries streek door ons haar, liet de klokjes op de reling luiden en dreigde onze dossiermap in het troebele water te gooien.
Aan het andere eind van het terras gingen vier Canadezen met een huid als roze limonade en lelijke gebloemde shirts grote borden met gefrituurd voedsel te lijf en praatten luidkeels over de gevaarlijke stad waarin ze hun terreinwagen hadden geparkeerd.
‘Eerst die drugs op het strand, hè?’ zei een van hen. ‘En nu dat arme meisje.’
De ‘drugs op het strand’ en het ‘arme meisje’ waren de afgelopen twee dagen uitgebreid in het plaatselijke nieuws geweest.
‘O, ja. O, ja,’ zei een van de vrouwen in de groep. ‘We zouden net zo goed in Miami kunnen zitten, en zo is het.’
Op de ochtend nadat wij waren aangekomen liepen enkele leden van een vereniging van methodistische weduwen uit Michigan, op vakantie in Tampa, langs het strand van Dunedin toen ze plastic zakken bij het water zagen liggen. De zakken waren klein en dik en bleken gevuld te zijn met heroïne. Tegen de middag waren er nog veel meer aangespoeld op stranden in Clearwater en St. Petersburg en volgens onbevestigde berichten zelfs zo ver noordelijk als Homosassa en zo ver zuidelijk als Marco Island. Een hevige storm had Mexico, Cuba en de Bahama’s geteisterd en de kustwacht vermoedde dat een schip met heroïne aan boord was vergaan, maar tot nu toe hadden ze geen wrak gevonden.
Het ‘arme meisje’ was de vorige dag in het nieuws gekomen. In een motelkamer in Clearwater was een ongeïdentificeerde vrouw doodgeschoten. Het moordwapen was vermoedelijk een jachtgeweer waarmee van dichtbij op het gezicht van de vrouw was gevuurd, waardoor het moeilijk was haar te identificeren. Een woordvoerder van de politie zei dat het lichaam van de vrouw ook ‘verminkt’ was, al wilde hij niet zeggen hoe. De vrouw was vermoedelijk tussen de achttien en de dertig, en de politie van Clearwater probeerde haar aan de hand van tandartsgegevens te identificeren.
Toen ik dat las, dacht ik meteen: Shit. Desiree. Maar toen ik naar het deel van Clearwater was gegaan waar het lichaam was gevonden en de codetaal had gehoord die de vorige avond om zes uur op het journaal was gebruikt, werd duidelijk dat het slachtoffer waarschijnlijk een prostituee was geweest.
‘Ja,’ zei een van de Canadezen. ‘Het is hier net het wilde westen. Zeker weten.’
‘Zeg dat wel, Bob,’ zei zijn vrouw, en ze stak haar hele visstick in een kommetje tartaarsaus.
Florida was een vreemde staat, dat was mij ook opgevallen, maar in zekere zin begon ik ervan te houden. Nou ja, ik begon vooral van de Crab Shack te houden. Ik hield van Sandra en Rita en Gene en de twee borden achter de bar: ‘Als Je Vindt Dat Ze Het In New York Beter Doen, Neem Dan De I-95’ en ‘Als Ik Oud Word, Verhuis Ik Naar Canada En Ga Heel Langzaam Rijden’.
Ik droeg een mouwloos shirt en shorts en mijn anders zo krijtwitte huid had een blije beige kleur gekregen. Angie droeg haar zwarte bikinitopje en een veelkleurige sarong. Haar donkere haar was gekruld en de kastanjebruine highlights werden bijna blond.
Ik had ook van mijn tijd in de zon genoten, maar voor haar waren de afgelopen drie dagen een godsgeschenk geweest. Als ze even vergat hoe weinig we opschoten met de zaak, of als we aan het eind van weer een vruchteloze dag waren gekomen, leek het of ze helemaal ontspande en opbloeide door de warmte, de donkerblauwe zee en de zilte lucht. Ze droeg geen schoenen meer, tenzij we actief op jacht waren naar Desiree of Jeff Price, en ’s avonds reed ze naar het strand om op de motorkap van de auto te zitten en naar de golven te luisteren. En ’s nachts versmaadde ze het bed in haar kamer en lag ze in een hangmat van wit touw op haar balkon.
Ik keek haar aan en ze keek terug met een lachje dat tegelijk vervuld was van triest besef en intense nieuwsgierigheid.
Zo zaten we elkaar een tijdje vaag toe te lachen. We zochten op elkaars gezicht naar antwoorden op vragen die nooit waren uitgesproken.
‘Het was Phil,’ zei ze, en ze pakte over de tafel heen mijn hand vast. ‘Als we het deden, zou het heiligschennis zijn, weet je…’
Ik knikte.
Ze legde haar zanderige voet op de mijne. ‘Ik vind het jammer als dat je verdriet heeft gedaan.’
‘Geen verdriet,’ zei ik.
Ze trok haar wenkbrauwen op.
‘Geen echt verdriet,’ zei ik. ‘Verlangen. Nu en dan. Ik maakte me zorgen.’
Ze bracht mijn hand naar haar wang en deed haar ogen dicht.
‘Ik dacht dat jullie collega’s waren, geen minnaars,’ riep een stem.
‘Dat,’ zei Angie, haar ogen nog dicht, ‘zal Rita zijn.’
En dat was ook zo. Rita, met haar hoed van tien liter, haar visnetkousen die vandaag rood waren, bracht ons borden rivierkreeft en garnalen en Dungenesskrab. Rita vond het prachtig dat we detectives waren. Ze wilde weten hoeveel schietpartijen we hadden meegemaakt, en hoeveel autoachtervolgingen, hoeveel schurken we hadden doodgeschoten.
Ze zette onze borden op de tafel en pakte de kan bier van de dossiermap om ons plastic bestek ergens te kunnen leggen, en de warme wind nam de map en het bestek op en gooide ze op het terras.
‘Ho!’ zei ze.
Ik stond op om haar te helpen, maar ze was vlug. Ze pakte de map op en sloot hem en kreeg de foto die eruit was gevallen nog net tussen duim en wijsvinger te pakken op het moment dat hij van het terras was opgewaaid en over de reling wilde zeilen. Ze draaide zich glimlachend naar ons om, haar linkerbeen nog omhoog van de halve pirouette waarmee ze de foto had achterhaald.
‘Je bent je roeping misgelopen,’ zei Angie. ‘Korte stop bij de Yankees.’
‘Ik heb een Yankee gehad,’ zei ze terwijl ze naar de foto keek die ze had gevangen. ‘Hij was niks waard in bed, praatte altijd maar over…’
‘Toe dan, Rita,’ zei ik. ‘Niet verlegen zijn.’
‘Hé,’ zei ze, kijkend naar de foto. ‘Hé,’ zei ze nog een keer.
‘Wat?’
Ze gaf me de map en de foto en rende naar binnen.
Ik keek naar de foto die ze had achterhaald.
‘Wat was dat nou?’ zei Angie.
Ik gaf haar de foto.
Rita kwam het terras weer opgerend en gaf me een krant.
Het was de St. Petersburg Times van die dag. Ze had hem opengevouwen op pagina zeven.
‘Kijk,’ zei ze hijgend. Ze wees naar een artikel op het midden van de pagina.
De kop luidde: MAN AANGEHOUDEN VOOR MOORD BRADENTON.
De man heette David Fischer en hij was aangehouden in verband met een ongeïdentificeerde doodgestoken man die in een motelkamer in Bradenton was aangetroffen. Het artikel gaf weinig details, maar daar ging het niet om. Eén blik op de foto van David Fischer en ik wist waarom Rita me die krant had gegeven.
‘Jezus,’ zei Angie, toen ze de foto zag. ‘Dat is Jay Becker.’