4
Angie keek op van de rapporten en wreef over haar ogen. We zaten naast elkaar te lezen.
‘Jezus,’ zei ze. ‘Die kerel gaat grondig te werk.’
‘Het is Jay,’ zei ik. ‘Een voorbeeld voor ons allen.’
Ze porde me aan. ‘Zeg het maar – hij is je held.’
‘Held?’ zei ik. ‘Hij is mijn god. Jay Becker kan iedereen vinden.’
Ze tikte op zijn rapport. ‘Toch schijnt het hem moeite te kosten om Desiree Stone of Sean Price te vinden.’
‘Je moet vertrouwen hebben,’ zei ik, en ik sloeg een bladzijde om.
Jays onderzoek naar de zes Sean Prices had drie dagen in beslag genomen en niets opgeleverd. Een van hen was pas eind december uit de gevangenis gekomen. Een ander was verlamd en aan huis gebonden. Een derde werkte als chemicus voor de Genzyme Corporation en was het hele najaar naar Los Angeles uitgezonden om daar een project aan de universiteit te begeleiden. Sean Edward Price in Charlestown was een meestal werkloze dakdekker en een fulltime racist. Toen Jay hem vroeg of hij de laatste tijd in de Public Garden of de Boston Common was geweest, antwoordde hij: ‘Met die flikkers en hippies en die verrekte zwarten die lopen te bedelen om crack te kopen? Ze moesten een hek om de hele binnenstad zetten en de boel platbombarderen vanuit de ruimte, jongen.’
Sean Robert Price uit Braintree was een dikke, kale verkoper die voor een textielbedrijf werkte. Hij wierp één blik op Desiree Stones foto en zei: ‘Als een vrouw die er zo uitziet ook maar even in mijn richting keek, zou ik ter plekke een hartaanval krijgen.’ Aangezien hij voor zijn werk door de South Shore en de Upper Cape reisde, kon hij onmogelijk steeds weer naar Boston gaan zonder dat het in de gaten liep. Zijn baas verzekerde Jay dat Price altijd stipt op de plaatsen was waar hij geacht werd te zijn.
Sean Armstrong Price uit Dover was beleggingsadviseur bij Shearson Lehman. Hij ontweek Jay drie dagen en in Jays dagrapporten begon een zekere opwinding door te klinken, totdat hij Price uiteindelijk te pakken kreeg toen Price cliënten onthaalde in Grill 23. Jay ging ook aan de tafel zitten en vroeg Price waarom hij hem uit de weg was gegaan. Price (die Jay voor iemand van de commissie van toezicht op de aandelenhandel hield) gaf ter plekke toe dat hij cliënten frauduleus had geadviseerd pakketten aandelen te kopen in kwakkelende ondernemingen waarin Price zelf via een schijnonderneming had belegd. Dat was al jaren aan de gang, ontdekte Jay, en in oktober en begin november had Sean Armstrong Price een aantal reizen – naar de Caymaneilanden, de Antillen en Zürich – gemaakt om geld weg te sluizen dat hij nooit had mogen hebben.
Twee dagen later, constateerde Jay, gaf een van de cliënten die door Price waren onthaald hem bij echte onderzoekers van de commissie van toezicht aan en werd hij in zijn kantoor in Federal Street gearresteerd. Als je tussen de regels doorlas van de rest van de gegevens die Jay over Price verzamelde, merkte je dat Price volgens hem te dom, te glad en te zeer door geld bezeten was om zich ooit in te laten met Desiree Stone.
Maar afgezien van dat kleine succesje bereikte Jay niets, en na vijf dagen was aan zijn rapporten te merken dat hij zich gefrustreerd voelde. Desirees weinige goede vrienden hadden na de dood van haar moeder het contact met haar verloren. Zij en haar vader hadden bijna nooit met elkaar gepraat en ze had Slinger en Wiebel ook nooit iets verteld. Als je die pepperspray waarmee ze Daniel Mahew had bespoten buiten beschouwing liet, had ze zich op haar trips naar de binnenstad erg onopvallend gedragen. Als ze niet zo mooi was geweest, schreef Jay ergens, had waarschijnlijk niemand haar opgemerkt.
Sinds haar verdwijning had ze geen van haar creditcards gebruikt en geen cheques uitgeschreven; haar spaarrekeningen en aandelenportefeuilles waren intact gebleven. Uit onderzoek naar haar privé-telefoonaansluiting bleek dat ze niet had gebeld tussen juli en de dag van haar verdwijning.
Geen telefoongesprekken, had Jay met rood onderstreept in zijn rapport over 20 februari.
Jay was niet iemand die dingen onderstreepte, en ik merkte dat hij zich niet meer alleen gefrustreerd voelde, gekwetst in zijn beroepstrots, maar dat het ook een obsessie voor hem was geworden. ‘Het lijkt wel,’ schreef hij op 22 februari, ‘of deze beeldschone vrouw nooit heeft bestaan.’
Trevor Stone, die dit een onprofessionele notitie vond, nam contact op met Everett Hamlyn, en op de ochtend van 23 februari werd Jay Becker op een spoedbespreking met Hamlyn, Adam Kohl en Trevor Stone in Trevors huis ontboden. Trevor had een transcriptie aan Jays rapporten toegevoegd:
‘Dit is ongunstig,’ zei ik.
‘Wat?’ Angie stak een sigaret op.
‘Ik heb het nou even niet over de rest van de tekst, maar alleen over Jays laatste regel. Hij is onderdanig, bijna kruiperig.’
‘Hij bedankt Stone omdat die zijn baan heeft gered.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Dat is niets voor Jay. Jay is daar te trots voor. Hij zal één keer “dank u” zeggen, en daarvoor moet je hem waarschijnlijk uit een brandende auto redden. Hij is geen type dat altijd maar “dank u” zegt. Daar is hij veel te arrogant voor. En de Jay die ik heb gekend, zou razend zijn als ze zelfs maar overwogen hem van een zaak af te halen.’
‘Maar hij had zich niet meer onder controle. Kijk maar naar de laatste notities die hij maakte voordat ze die bespreking hadden.’
Ik stond op en liep langs de tafel in de eetkamer heen en weer. ‘Jay kan iedereen vinden.’
‘Dat zei je al.’
‘Maar ook na een week had hij nog niets gevonden. Geen Desiree. Geen Sean Price.’
‘Misschien zocht hij op de verkeerde plaatsen.’
Ik boog me over de tafel en keek naar Desiree Stone. Op een van de foto’s zat ze op een schommelbank op de veranda in Marblehead. Ze lachte en keek met haar heldere groene ogen recht in de lens. Haar weelderige honingblonde haar was in de war en ze droeg een oude trui en een versleten spijkerbroek. Ze had blote voeten en je kon haar schitterende witte tanden zien.
Haar ogen trokken je naar zich toe, geen twijfel mogelijk, maar er was nog iets anders waardoor je geboeid naar haar bleef kijken. Ze had wat een casting director in Hollywood ‘aanwezigheid’ zou noemen. Ook op zo’n onbeweeglijke foto straalde ze gezondheid uit, en kracht, en moeiteloze sensualiteit, een vreemde mengeling van kwetsbaarheid en kalmte, van verlangen en onschuld.
‘Je hebt gelijk,’ zei ik.
‘Wat bedoel je?’ zei Angie.
‘Ze is adembenemend mooi.’
‘Je meent het. Ik zou er een moord voor plegen om er zo goed uit te zien in een oude trui en een gescheurde spijkerbroek. Jezus, haar haar ziet eruit alsof ze het in geen week heeft geborsteld en toch zit het perfect.’
Ik trok een grimas. ‘Als het op schoonheid aankomt, kun jij het best tegen haar opnemen, Angie.’
‘O, alsjeblieft.’ Ze drukte haar sigaret uit en keek naar de foto. ‘Ik zie er goed uit. Zeker. Sommige mannen zouden zelfs zeggen dat ik mooi ben.’
‘Of beeldschoon. Of bloedmooi, een stuk, volupt…’
‘Goed,’ zei ze. ‘Ja. Sommige mannen. Dat zal ik je nageven. Sommige mannen. Maar niet alle mannen. Veel mannen zouden zeggen dat ik niet hun type ben, ik zie er te Italiaans uit, ik ben te tenger, te veel van het een of te weinig van het ander.’
‘Om deze discussie te beëindigen ga ik akkoord,’ zei ik.
‘Maar zij,’ zei ze, en ze tikte met haar wijsvinger op Desirees voorhoofd. ‘Er is niet één man die haar niet aantrekkelijk zou vinden.’
‘Ze heeft wel iets,’ zei ik.
‘Iets?’ zei ze. ‘Patrick, ze is volmaakt.’
Twee dagen na de spoedbespreking in Trevor Stones huis deed Jay Becker iets waaruit zou zijn gebleken dat hij zijn verstand had verloren, als uiteindelijk niet was gebleken dat het een geniale zet was.
Hij werd Desiree Stone.
Hij schoor zich niet meer, verwaarloosde zijn haar en uiterlijk en hield op met eten. Gekleed in een duur maar verkreukeld pak, volgde hij de route van Desiree door de Emerald Necklace. Deze keer deed hij dat niet als onderzoeker, maar zoals zij het had gedaan.
Hij ging op hetzelfde bankje in de Commonwealth Avenue Mall zitten, op hetzelfde stukje gras in de Common, onder dezelfde boom in de Public Garden. Zoals hij in zijn rapporten opmerkte, hoopte hij in het begin dat iemand – misschien Sean Price – contact met hem zou opnemen, zou handelen vanuit de veronderstelling dat Jay kwetsbaar was, diep getroffen door een groot verlies. Maar toen dat niet gebeurde, probeerde hij zich te verplaatsen in de geestelijke gesteldheid waarin Desiree in de weken voor haar verdwijning had verkeerd. Hij keek naar de dingen die zij had gezien, hoorde de geluiden die zij had gehoord, wachtte en hoopte, zoals zij waarschijnlijk had gedaan, op contact, op een eind aan het verdriet, op een menselijke band die totstandkwam door een wederzijds verlies.
‘Verdriet,’ schreef Jay in zijn rapport over die dag. ‘Ik kwam steeds weer op haar verdriet terug. Wat kon haar troosten? Wat kon haar manipuleren? Wat kon haar ontroeren?’
Toen hij daar het grootste deel van de tijd in zijn eentje in de winterse parken was, terwijl een lichte sneeuw zijn gezichtsveld verkleinde, zag Jay bijna niet wat hij al die tijd voor zich had gehad en wat in zijn onderbewustzijn had gezeten vanaf het moment, negen dagen geleden, dat hij deze zaak op zich had genomen.
Verdriet, dacht hij steeds weer. Verdriet.
En hij zag het vanaf zijn bankje in Commonwealth Avenue. Hij zag het vanaf het stukje gras in de Common. Hij zag het vanonder de boom in de Public Garden.
Verdriet.
Niet de emotie, maar het goudkleurige bord.
‘HULP BIJ VERDRIET: GRIEF RELEASE, INC.,’ stond er.
Er zat zo’n bord op de voorgevel van het hoofdkantoor, recht tegenover zijn bankje in Commonwealth Avenue, en er zat er een op de deur van het Therapeutisch Centrum Grief Release in Bea con Street. En het zakelijke kantoor van Grief Release, Inc., bevond zich een straat verderop in een villa van rode baksteen in Arlington Street.
Grief Release, Inc. Toen het hem begon te dagen, moet Jay Becker in lachen zijn uitgebarsten.
Twee dagen later, toen hij aan Trevor Stone en Hamlyn & Kohl had gerapporteerd dat Desiree Stone hoogstwaarschijnlijk naar Grief Release, Inc., was gegaan en dat die onderneming louche genoeg overkwam om nadere actie te rechtvaardigen, ging Jay undercover.
Hij ging naar Grief Release en vroeg om een gesprek met een therapeut. Vervolgens zei hij tegen de therapeut dat hij als VN-hulpverlener in Rwanda en daarna Bosnië had gewerkt (een dekmantel die door vrienden van Adam Kohl bij de VN zou worden ondersteund) en dat hij al zijn morele, psychische en emotionele kracht had verloren.
Die avond ging hij naar een ‘intensieve seminar’ voor lijders aan acuut verdriet. Jay vertelde Hamlyn in een gesprek dat in de vroege uurtjes van 27 februari op de band werd opgenomen dat Grief Release zijn cliënten in categorieën indeelde op grond van zes niveaus van verdriet: ‘Niveau Een (Malaise); Niveau Twee (Troosteloos); Niveau Drie (Ernstig, met Vijandigheid of Emotionele Vervreemdingen); Niveau Vier (Hevig); Niveau Vijf (Acuut); Niveau Zes (Keerpunt).
‘Keerpunt’, legde Jay uit, betekende dat een cliënt het punt had bereikt waarop hij óf zou instorten, óf tot aanvaarding en evenwicht zou komen.
Om vast te stellen of een Niveau Vijf-patiënt gevaar liep Niveau Zes te bereiken, moedigde Grief Release Niveau Vijf-patiënten aan om zich in te schrijven voor een retraite. Het toeval wilde, zei Jay, dat de volgende retraite de volgende dag, 28 februari, in Nantucket begon.
Na een telefoontje naar Trevor Stone gingen Hamlyn & Kohl akkoord met de uitgave van tweeduizend dollar en vertrok Jay naar het retraiteoord.
‘Ze is hier geweest,’ zei Jay door de telefoon tegen Everett Hamlyn. ‘Desiree. Ze is in het hoofdkantoor van Grief Release in Commonwealth Avenue geweest.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Er is een prikbord in de ontvangstruimte. Met allerlei polaroidfoto’s – je kent dat wel, Thanksgiving-feest en allerlei andere feesten en gelegenheden. Ze staat op een van die foto’s, achter in een groep mensen. Ik ben haar op het spoor, Everett. Ik voel het.’
‘Wees voorzichtig, Jay,’ zei Everett Hamlyn.
En dat was Jay. Op 1 maart kwam hij ongedeerd uit Nantucket terug. Hij belde Trevor Stone en zei tegen hem dat hij zojuist in Boston was teruggekomen en dat hij over een uur naar het huis in Marblehead zou komen om verslag uit te brengen.
‘U hebt haar gevonden?’ zei Trevor.
‘Ze is in leven.’
‘Dat weet u zeker.’
‘Ik heb u gezegd, meneer Stone,’ zei Jay met weer iets van zijn oude arrogantie, ‘dat Jay Becker iedereen kan vinden. Iedereen.’
‘Waar bent u? Dan stuur ik een auto.’
Jay lachte. ‘Niet nodig. Ik ben op dertig kilometer afstand. Ik ben er zo.’
En ergens in die dertig kilometer was Jay ook verdwenen.