25 De draaikolk
Zijn ogen bestonden uit gebroken spiegels, zijn gezicht was uit
baksteen gebeiteld. Hij had een wilde haardos van houtsplinters, en
armen en benen van balken. Kapotte dakpannen vormden zijn tanden,
roestige schroeven zijn nagels. Een wijde mantel van rafelige
gordijnen kon zijn inktzwarte kern maar nauwelijks verbergen.
'Zo, dief...' zei hij, zonder acht te slaan op Risus'
jammerlijke geworstel. '... dan zie je me nu eindelijk als de
mens die ik was. Of liever gezegd, als een kopie van wie ik
was. Is dit wat je had verwachtT 'Ja,' zei Harvey. 'Het is
precies wat ik had verwacht.'
'O?
'U bent gemaakt van vuil en drek, van afval en rommel,' zei Harvey.
'Kortom, u bent niets, maar dan ook helemaal niets!'
'Zo, dus ik ben niets! vroeg Lupo. 'Helemaal niets.
Ha!
Ik zal je eens laten zien wie ik ben, dief!
'Laat mij hem voor u doden,' wist Risus uit te brengen.
'U hoeft geen moeite te doen. Ik doe het wel!'
'Jij hebt hem hier gebracht ,' zei Lupo, zijn gebroken
spiegelogen op zijn dienaar richtend. 'Het is allemaal jouw
schuld!
'Het is maar een jochie. Ik kan hem makkelijk
aan. Laat mij het doen! Laat mij...'
Voordat Risus kon uitpraten, greep meneer Lupo zijn dienaar bij
zijn hoofd. Met één snelle beweging draaide hij het van Risus'
romp. Uit de gebroken nek kwam een gelige kwalijk riekende wolk, en
Risus - de laatste van Lupo's gruwelijke viertal - was niet meer.
Lupo liet het hoofd los. Als een ballon zonder touwtje steeg het
omhoog. Onder winderig gesputter begon het in steeds kleinere
cirkels rond te draaien, tot het uiteindelijk, leeggelopen, naar de
grond dwarrelde.
Achteloos gooide Lupo Risus' ineengeschrompelde lichaam van zich
af, en hij richtte zijn spiegelogen weer op Harvey.
'Nu zal ik je eens wat laten zien, dief' zei hij. 'Nu zul je
mijn macht eindelijk in zijn volle omvang te zien krijgen! Zijn
splinterhaar stond overeind, alsof hij op het punt stond Harvey's
hart ermee te doorboren. Hij sperde zijn mond zo ver mogelijk open
- het leek wel een tunnel, ging het door Harvey heen - en uit zijn
buik kwam een zurig ruikende, ijzige windvlaag. 'Kom hier!
bulderde hij, zijn armen spreidend. De vodden
om zijn lichaam bolden wijd op als de vleugels van een
prehistorische vampier. Een vampier die zich had gevoed met het
bloed van de pterodactylus en de tyrannosaurus re.
'Kom hier! klonk het nogmaals. 'Of moet ik je komen
halen?
Harvey verspilde geen moeite met antwoorden. Hij zou al zijn
energie nodig hebben om deze verschrikking het hoofd te bieden.
Zonder te weten welke kant hij uitging, maakte hij rechtsomkeert en
hij zette het op een rennen. Weer voelde hij een ijzige windvlaag,
zo koud dat hij bang was dat zijn ziel erdoor zou bevriezen. De
grond was verraderlijk: glibberig en bezaaid met puin. Hij had nog
geen zes passen gelopen of hij viel. Over zijn schouder zag hij dat
Lupo zich met een wraakzuchtige kreet op hem stortte. Hij krabbelde
overeind en Lupo's roestige klauwen misten hem op een haar na. Na
drie wankele stappen uit Lupo's schaduw hoorde hij Lulu zijn naam
roepen.
Hij begon in de richting van haar stem te lopen, maar op dat moment
greep Lupo hem bij de kraag van zijn jas.
'Ik heb je, kleine dief ' brulde hij, en hij trok Harvey in
zijn splinterige greep.
Maar voordat Lupo hem stevig tegen zich aan kon drukken, gooide
Harvey zijn armen naar achteren, ondertussen zelf naar voren
duikend. Zijn jas vloog uit, en hij waagde een derde spurt naar de
vrijheid, zijn ogen ge- richt op Lulu die hem wenkte.
Ze stond langs de rand van het meer, besefte hij, slechts
centimeters van de kolkende wateren. Ze dacht toch niet dat ze via
het meer konden ontsnappen? De maalstroom zou hen uit elkaar
rukken. 'Dat kan niet...' riep hij naar Lulu. 'Het móet!' riep ze
terug. 'Het is de enige manier.' Nog drie stappen, dan was hij bij
haar. Op haar blote voeten glibberde ze moeizaam over de met slijm
begroeide stenen, en hij zag dat het haar de grootste moeite kostte
om haar evenwicht te bewaren. Hij strekte zijn hand uit,
vastbesloten om haar van de rand te trekken voordat ze zou vallen,
maar ze keek niet eens naar hem. Haar ogen waren gericht op het
monster dat hem achtervolgde.
'Lulu!' riep hij. 'Niet kijken!'
Ze kon haar blikken echter niet van Lupo losmaken. Haar mond viel
open, en Harvey kon zich niet langer bedwingen. Hij keek achterom,
benieuwd wat Lulu zo fascineerde.
Door de achtervolging was Lupo's rafelige mantel nog verder
gescheurd, en tussen de plooien ontdekte Harvey iets donkers,
duisterder dan de zwartste nachthemel, duisterder dan een kelder
zonder licht. Wat was het? Het wezen van zijn toverkracht, dat zijn
liefdeloze hart beschermde?
'Geef je het op? riep Lupo, Harvey steeds verder
terugdrijvend, zodat hij naast Lulu op de stenen kwam te staan.
'Het kan toch niet waar zijn, dat je de draaikolk verkiest boven
mij?'
'Vooruit...' mompelde Harvey tegen Lulu, zijn blikken nog altijd
gericht op de mysterieuze duisternis onder Lupo's mantel.
Heel even greep ze zijn hand. 'Het is de enige weg,' zei ze. Toen
liet ze hem los. Weg was ze, en hij stond alleen op de stenen.
'Als je kiest voor het water, zul je een afschuwelijke dood
sterven ,' zei Lupo. 'Je wordt aan flarden gescheurd.
Terwijl je bij mij...' Hij stak uitnodigend
zijn hand uit, en kwam ook op de stenen staan.
'Bij mij zul je een gemakkelijke dood sterven. Ik wieg je in slaap
op een bed van illusies .' Hij glimlachte. Harvey had nog nooit
zoiets afschuwelijks gezien. 'Kies ,'
zei hij. Vanuit zijn ooghoeken zag Harvey Lulu weer aankomen. Ze
was niet gevlucht, zoals hij had gedacht, maar op zoek gegaan naar
een wapen. En ze had er een gevonden: een stuk hout, dat ze uit de
puinhopen van het huis had getrokken. Harvey wist dat ze er tegen
Lupo's enorme macht weinig mee zou kunnen uitrichten, maar hij vond
het fijn dat hij in zijn laatste ogenblikken niet alleen zou
zijn.
Hij keek op naar Lupo's gezicht.
'Misschien moet ik inderdaad maar kiezen voor de slaap...' zei
hij.
De Vampierkoning glimlachte. 'Heel verstandig, kleine dief
antwoordde hij. Hij spreidde zijn armen om
Harvey in zijn duisternis te trekken.
Over de stenen glibberend deed Harvey een stap in Lupo's richting.
Hij hief zijn hand op. Zijn gezicht werd weerkaatst door de
verbrijzelde spiegelogen van de vampier: twee dieven in één
gezicht. 'Slaap' zei Lupo.
Maar Harvey was nog lang niet van plan om te gaan slapen. Voordat
Lupo hem kon tegenhouden, greep hij hem bij zijn jas, en hij begon
te trekken. Met een nat scheurend geluid viel de stof op de grond,
en Lupo huilde van woede omdat hij van zijn bescherming werd
ontdaan. Zijn hart bevatte helemaal geen enorme toverkracht.
Sterker nog, er was geen hart. Alleen een gapende leegte, koud noch
warm, dood noch levend. Geen mysterie, helemaal niets. De illusie
van een illusionist. Woedend over zijn ontmaskering begon Lupo
nogmaals te brullen van razernij. Hij strekte zijn handen uit om de
dief de overblijfselen van zijn mantel uit handen te trekken. Maar
Harvey deed snel een stap naar achteren, en wist de grijpende
vingers op het nippertje te ontwijken. Lupo kwam woedend op hem af.
Zijn voetzolen maakten een piepend geluid over de stenen. Harvey
had geen andere keus dan nog verder terug te deinzen, tot hij op de
rand van het meer stond. Weer deed Lupo een uitval naar de gestolen
vodden, en hij zou zowel de dief als zijn jas in een dodelijke
greep hebben genomen, als Lulu hem niet van achteren had
besprongen, de buit gemaakte plank als een slaghout boven haar
hoofd zwaaiend. Ze haalde zo hard uit naar de achterkant van Lupo's
knieën dat het hout versplinterde en Lulu van de weersomstuit tegen
de grond werd gesmeten.
De slag bleef echter niet zonder resultaat. Lupo verloor zijn
evenwicht. Hij begon wild met zijn armen te zwaaien. De bulderende
draaikolk zond een schok door de stenen, zodat Harvey en hij, die
zich toch al met moeite in evenwicht wisten te houden, allebei in
de maalstroom dreigden te belanden. Lupo probeerde nog altijd uit
alle macht om zijn vodden terug te krijgen, zodat hij de leegte
binnen in hem kon verhullen. 'Dief, geef me mijn jas terug!
brulde hij. 'Alsjeblieft, je mag hem hebben!'
riep Harvey, en hij gooide de gestolen vodden in de richting van
het water. Lupo dook erop af, maar Harvey liet zich achterover
vallen, weg van de gevaarlijke waterkant. Achter zich hoorde hij
Lupo krijsen. Hij draaide zich om en zag de Vampierkoning, met zijn
vodden in zijn handen geklemd, voorover in het kolkende water
duiken. Even later kwam het hoofd met de woeste haardos weer boven.
Lupo vocht wanhopig om de oever te bereiken, maar de maalstroom was
sterker dan hij. Hij werd weggezogen van de stenen en naar het
midden van de draai- kolk getrokken, waar het water in een razende
spiraal naar beneden dook.
In zijn doodsangst begon hij om hulp te smeken. Zijn erbarmelijke
gejammer ging bijna ten onder in het oorverdovende geraas van het
water. Alleen op de momenten dat de maalstroom hem langs de plek
sleurde waar Harvey en Lulu op de oever stonden, konden ze zijn
smeekbeden verstaan.
'Dief!' riep hij. 'Help me, en... ik geef je... de
wereld! Voor... altijd... en altijd...'
Toen begon het kolkende water zijn geïmproviseerde lichaam uit
elkaar te rukken. Spijkers werden losgewrikt, tanden vielen uit,
het vlijmscherpe splinterhaar werd door het water meegevoerd, en de
scharnieren van zijn armen en zijn benen begaven het. Als een
verzameling levend wrakhout werd hij tenslotte meegesleurd naar de
schuimkoppen in het midden van de draaikolk. Krijsend van woede
ging hij ten onder. Hij was verdwenen, verdwenen in het niets, en
dat is precies waar alle kwaad thuis hoort. Op de oever sloeg
Harvey zijn armen om Lulu. Hij lachte en huilde tegelijk. 'Het is
ons gelukt...' zei hij.
'Wat?' zei een stem achter hen, en daar kwam Wendell aanslenteren,
onbekommerd als altijd. Hij bood een merkwaardige aanblik, want de
kleren die hij in de puinhopen had gevonden, waren hem deels te
klein, deels te groot.
'Wat is er gebeurd?' vroeg hij. 'Wat valt er te lachen? En waarom
huilen jullie?' Hij keek langs Harvey en Lulu naar het meer, nog
net op tijd om Lupo's laatste overblijfselen onder een wegstervende
jammerkreet te zien verdwijnen. 'En wat was dat?'
Harvey veegde de tranen van zijn wangen en krabbelde overeind.
Eindelijk kon hij Wendells eeuwige dooddoener ook een keer
gebruiken. 'Wat kan jou dat schelen?'