2 De verborgen weg
Harvey vertelde noch zijn vader noch zijn moeder over de
merkwaardige bezoeker, uit angst dat ze de ramen extra zouden
beveiligen om Risus buiten te houden. Omdat hij het aan niemand kon
vertellen, begon Harvey zich echter na een paar dagen af te vragen,
of hij het zich soms allemaal had verbeeld. Misschien was hij wel
voor het raam in slaap gevallen, en had hij het hele gesprek met
Risus alleen maar gedroomd. Toch bleef hij hopen. 'Blijf naar me
uitkijken,' had Risus gezegd, en dat was precies wat Harvey deed.
Thuis, voor zijn raam. Op school, tijdens de les. Zelfs 's nachts
in bed hield hij één oog open. Maar Risus liet zich niet meer
zien.
Net toen Harvey de moed begon op te geven, ongeveer een week na
Risus' eerste bezoek, werd zijn waakzaamheid echter beloond. Op een
mistige ochtend, op weg naar school, hoorde hij boven zijn hoofd
ineens een stem. Het was Risus, die zich door de wolken liet
zakken. Met zijn wijd opbollende jas leek hij dikker dan een
kampioensvarken.
'Hoe gaat het ermee?' vroeg hij, zachtjes neerdalend. 'Ik begon net
te denken dat ik het allemaal uit mijn duim had gezogen,'
antwoordde Harvey. 'U weet wel, dat ik het misschien maar gedroomd
had.'
'Dat hoor ik wel vaker,' zei Risus, zijn grijns breder dan ooit.
'Vooral van de dames. Je bent een droom die werkelijkheid wordt,
zeggen ze dan.' Hij knipoogde. 'En wie ben ik om dat te ontkennen?
Hoe vind je mijn schoenen?'
Harvey keek naar Risus' felblauwe schoenen. Hij had nog nooit
zoiets gezien, en dat zei hij ook. 'Ik heb ze van mijn baas
gekregen,' zei Risus. 'Hij is erg blij dat je langskomt. En, ben je
er klaar voor?'
'Tja, eh...'
'Je moet niet te lang aarzelen,' zei Risus. 'Het is best mogelijk
dat er morgen geen plaats meer is.'
'Mag ik misschien één vraag stellen?'
'Ik dacht dat we hadden afgesproken...'
'Dat weet ik. Eén vraagje maar.'
'Vooruit dan maar. Eén vraag.'
'Is het ver hier vandaan?'
'Welnee, het is aan de andere kant van de stad.'
'Dus ik mis maar een paar lessen?'
'Dat zijn twee vragen.'
'Nee, ik dacht gewoon hardop.'
Risus bromde iets. 'Luister eens, ik ben niet van plan om een
enorme voorstelling te geven om je over te halen. Daar is mijn
vriendje Rillus voor. Die zingt en danst. Ik lach alleen maar. Ik
ben Risus de Lacher en ik zeg: ga met me mee naar het
Luilekkerhuis, en wie daar geen zin in heeft...' Hij haalde zijn
schouders op. 'Die heeft pech.'
Na die woorden keerde hij Harvey de rug toe. 'Wacht even!'
protesteerde die. 'Ik heb toch niet gezegd dat ik geen zin heb?
Natuurlijk heb ik zin. Ik kan alleen niet zo lang blijven.'
'Je kunt net zo lang blijven als je zelf wilt. Of net zo kort. Het
enige wat ik wil, is dat sombere gezicht van je veranderen in iets
als dit.' Zijn grijns werd nog breder.
'Daar schuilt toch geen kwaad in?'
'Nee,' zei Harvey. 'Daar schuilt geen kwaad in. Ik ben blij dat u
me hebt gevonden. Echt waar.'
Wat kon het hem ook schelen? Dan miste hij maar een ochtend op
school, en misschien 's middags ook nog een paar uur. Nou en? Als
hij tegen drieën maar weer thuis was. Vier uur mocht ook nog wel.
In ieder geval voor het donker.
'Ik ben er klaar voor,' zei hij tegen Risus. 'U zegt maar waar ik
heen moet.'
Millsap, het stadje waar Harvey al zijn hele leven woonde, was niet
groot, en hij dacht dan ook dat hij het na al die jaren op zijn
duimpje kende. Het duurde echter niet lang of ze kwamen door
vreemde straten, waar Harvey nog nooit was geweest. Hoewel Risus er
behoorlijk de pas in hield, gaf Harvey zijn ogen goed de kost, voor
het geval hij straks alleen terug moest. Hij probeerde een aantal
herkenningspunten in zijn hoofd te prenten: een slagerij met twee
varkenskoppen aan een haak, een kerk met een kerkhof vol oude
grafstenen, het standbeeld van de een of andere dode generaal, van
top tot teen onder de duivepoep.
Onder het lopen ratelde Risus maar door. 'Ik haat mist! Echt, ik
haat 't. Straks gaat het ook nog regenen, maar daar hebben wij
natuurlijk geen last meer van...' Hij wist van geen ophouden. Na
een verhandeling over de regen begon hij over de toestand van de
straten. 'Moet je toch eens zien wat een troep! Het is gewoon
schandalig! En dan die blubber. Mijn mooie schoenen worden er
helemaal vies van.' Hij had nog een heleboel meer te vertellen,
maar Harvey werd er niet veel wijzer van, en na een poosje
luisterde hij niet eens meer. Hoe ver zou het zijn naar dat
Luilekkerhuis, begon hij zich af te vragen. De mist maakte dat hij
het koud kreeg, en zijn benen deden zeer. Als ze er niet gauw
waren, ging hij terug. 'Ik weet wat je denkt,' zei Risus. 'Ik wil
wedden van niet.'
'Je denkt dat het allemaal een truc is. Dat Risus je meeneemt op
een raadseltocht die nergens heen leidt. Heb ik gelijk of
niet?'
'Misschien een beetje.'
'Nou knul, dan heb ik nieuws voor je. Kijk daar maar eens.'
Hij wees voor zich uit. Een stukje verderop verhief zich een hoge
muur die zó lang was, dat hij links en rechts in de mist verdween.
'Wat zie je?' vroeg Risus.
'Een muur,' antwoordde Harvey, maar naarmate hij langer keek, begon
hij steeds meer te twijfelen. De stenen die eerst zo hecht hadden
geleken, begonnen te trillen en te zweven, alsof de mist zelf ze
had gevormd en opgestapeld om nieuwsgierige blikken buiten te
sluiten. 'Het ziet eruit als een muur,' zei Harvey. 'Maar dat is
het niet.'
'Je hebt een scherpe blik,' antwoordde Risus bewonderend. 'De
meeste mensen denken dat de weg hier doodloopt, en maken dan
rechtsomkeert.'
'Maar wij niet.'
'Nee, wij niet. Wij blijven doorlopen. Weet je waarom?'
'Omdat het Luilekkerhuis achter die muur ligt?'
'Je bent een fan-tas-tische knul! Precies. Omdat het Luilekkerhuis
daarachter ligt. Heb je trouwens al trek?'
'Ik rammel.'
'Mooi zo. Mevrouw Griffioen zit al op je te wachten. Ze is de beste
kok van de hele wereld. Dat zweer ik op het graf van mijn
kleermaker. Ze kan alles maken wat jij kunt bedenken. Je hoeft het
haar maar te vragen. Haar gevulde eieren...' Hij smakte met zijn
lippen. 'Volmaakt!'
'Ik zie helemaal geen deur,' zei Harvey. 'Die is er ook niet.'
'Hoe komen we dan binnen?'
'We lopen gewoon door.'
Deels omdat hij honger had, deels omdat hij nieuwsgierig was, deed
Harvey wat Risus zei, en toen hij nog maar drie stappen van de muur
af was, voelde hij een lauwe wind langs zijn wangen strijken, en
een geur van bloemen drong door de zwevende stenen. Na de lange
koude wandeling was een beetje warmte meer dan welkom. Hij begon
sneller te lopen en strekte zijn handen uit naar de muur. Het was
alsof de mistige stenen zijn gebaar beantwoordden en hun zachte
grijze armen om zijn schouders sloegen. Zo werd hij als het ware
door de muur getrokken.
Hij keek achterom, naar de straat met het grijze plaveisel en de
grauwe wolken daarboven, maar ze waren verdwenen. In plaats daarvan
stond hij op een sappig groen grasveld, bezaaid met bloemen. Boven
zijn hoofd was de hemel stralend blauw, alsof het hartje zomer was.
En daar, op de top van een hoge heuvel, stond een huis als uit een
droom.
Hij wachtte niet op Risus, en hij vroeg zich ook niet af hoe het
kon dat het grauwe februari-monster was verslagen en had
plaatsgemaakt voor een warme zomerdag. Hij lachte. Het was een lach
waar Risus trots op kon zijn. Toen rende hij de heuvel op, het
Droom-Huis tegemoet.