15 Nieuwe nacht- merries
Het viel hem moeilijker om zijn verhaal te doen dan hij had
gedacht. Hoewel sommige details hem nog helder voor de geest
stonden - Risus' eerste bezoek, het zinken van de ark, de manier
waarop Wendell en hij hadden weten te ontsnappen - was er toch ook
een heleboel dat hij zich niet goed meer kon herinneren. Het leek
wel alsof de mist waar hij zich doorheen had moeten worstelen, op
de een of andere manier zijn hoofd was binnengedrongen en een
sluier had gelegd over het Huis en alles wat zich daarin had
afgespeeld.
'Ik herinner me dat ik jullie twee of drie keer heb gebeld,' zei
hij.
'Je hebt ons niet gebeld, lieverd,' zei zijn moeder. 'Dan was dat
ook weer een truc,' zei Harvey. 'Ik had het kunnen weten.'
'Maar wie zat er dan achter al die trucs?' vroeg zijn vader. 'Als
dat Huis inderdaad bestaat - ik zeg als - dan heeft degene van wie
dat huis is, je ontvoerd en er op de een of andere manier voor
gezorgd dat je nooit volwassen bent geworden. Misschien heeft hij
je wel ingevroren...'
'Nee,' zei Harvey. 'Het was er warm, behalve wanneer het sneeuwde
natuurlijk.'
'Er móet toch een redelijke verklaring voor zijn.'
'Die is er ook,' zei Harvey. 'Het was tovenarij.' Zijn vader
schudde zijn hoofd. 'Dat is het antwoord van een kind,' zei hij.
'En ik ben geen kind meer.'
'Toch is het zo,' zei Harvey ferm. 'Het klinkt niet erg
overtuigend, lieverd,' zei zijn moeder.
'Ik wou dat ik me meer kon herinneren.' Ze sloeg troostend een arm
om zijn schouders. 'Het geeft niet,' zei ze. 'Straks praten we
verder. Als je een beetje bent uitgerust.'
'Zou je dat Huis kunnen terugvinden?' vroeg zijn vader. 'Jawel,'
zei Harvey. Bij de gedachte dat hij terug zou moeten, liepen de
koude rillingen over zijn rug. 'Ik denk het wel.'
'Dan gaan we het zoeken.'
'Ik wil niet dat hij teruggaat,' zei zijn moeder. 'Voordat we de
politie inschakelen, moeten we weten of dat Huis bestaat. Dat
begrijp je toch wel, zoon?' Harvey knikte. 'Ik weet dat het klinkt
alsof ik het allemaal maar verzonnen heb. Maar dat is niet zo, echt
niet.'
'Kom mee, lieverd,' zei zijn moeder. 'Ik ben bang dat je kamer een
beetje veranderd is, maar je zult er vast wel lekker slapen. Ik heb
er jaren niets aan gedaan, in de hoop dat je weer thuis zou komen.
Maar toen drong het ineens tot me door dat je inmiddels volwassen
moest zijn, als je ooit nog thuiskwam, en dat je dus wel geen
behang met raketten en papegaaien meer zou willen. Daarom hebben we
het opnieuw laten behangen. Je kamer ziet er nu heel anders uit dan
vroeger.'
'Dat geeft niet,' zei Harvey. 'Ik ben thuis, dat is het enige dat
telt.'
Die middag, terwijl hij in zijn oude kamer lag te slapen, begon het
te regenen. Een harde maartse bui sloeg tegen het glas, druppels
spetterden op het raamkozijn. Hij schrok wakker en vloog overeind.
De haren in zijn nek gingen rechtop staan. Hij had van Lulu
gedroomd, besefte hij. Arme, verloren Lulu, die zich misvormd als
ze was door de struiken naar hem toe had gesleept, met in haar
vissehand de diertjes uit de ark, die ze uit de modder had
opgediept.
De gedachte aan Lulu's trieste lot was onverdraaglijk voor hem. Hoe
kon hij ooit gelukkig zijn in zijn veilige vertrouwde wereld,
wetend dat zij voor altijd de gevangene van meneer Lupo zou
zijn?
'Ik zal je weten te vinden,' mompelde hij bij zichzelf. 'Ik zweer
het. Ik zal je vinden...'
Hij legde zijn hoofd weer op het koele kussen, en luisterend naar
het gekletter van de regen viel hij tenslotte weer in slaap.
Uitgeput als hij was door de lange wandeling naar huis en door alle
verschrikkingen die hij had doorgemaakt, werd hij pas de volgende
morgen weer wakker. De regenbuien waren overgedreven. Het werd tijd
om plannen te maken.
'Ik heb een kaart van de hele stad gekocht,' zei zijn vader. Hij
vouwde zijn aankoop open en spreidde hem uit op de keukentafel.
'Hier is ons huis.' Hij had er al een kruisje bij gezet. 'Herinner
je je bijvoorbeeld nog een straatnaam in de buurt van meneer Lupo's
huis?' Harvey schudde zijn hoofd. 'Ik had het veel te druk met
ontsnappen,' zei hij.
'Zijn je nog bepaalde gebouwen opgevallen?'
'Het was donker, en het regende.'
'Dus we zullen op ons geluk moeten vertrouwen.'
'We vinden het,' zei Harvey. 'Al moet ik er een week naar
zoeken.'
Dat bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan. Er waren meer dan dertig
jaar verstreken sinds hij samen met Ri- sus door de stad had
gelopen, en er was in al die tijd onnoemelijk veel veranderd. Er
waren winkelcentra bij gekomen, maar ook krottenwijken. Op de
straten reden nieuwe modellen auto's, en boven zijn hoofd vlogen
heel andere vliegtuigen dan vroeger langs de hemel. Allemaal dingen
die Harvey afleidden, hetgeen zijn speurtocht er niet gemakkelijker
op maakte.
'Ik weet niet meer waar wat is,' moest hij na een halve dag zoeken
bekennen. 'Het is allemaal zo anders dan ik het me herinner.'
'We gaan door,' zei zijn vader. 'We vinden het wel.' Maar ze vonden
het niet. De rest van de dag dwaalden ze maar wat rond, in de hoop
dat Harvey iets zou zien dat hem bekend voorkwam, maar het werd één
grote teleurstelling. Af en toe zei Harvey ineens op een plein of
in een straat: 'Dit zou het wel eens kunnen zijn.' Maar nadat ze
een stukje hadden gelopen, kwamen ze onveranderlijk tot de slotsom
dat het spoor een paar straten verder doodliep.
Die avond probeerde zijn vader het nog eens: 'Kon je je nou maar
herinneren hoe het huis van meneer Lupo eruitziet, dan kon ik er
hier en daar eens naar vragen.'
'Het was groot, en oud. Ik weet zeker dat het heel oud was.'
'Zou je het kunnen tekenen?'
'Ik kan het proberen.'
Dat deed hij, en hoewel tekenen niet zijn sterkste kant was, leek
het wel alsof zijn hand zich meer herinnerde dan zijn hoofd, want
na een half uur had hij het Huis vrij gedetailleerd op papier
staan. Zijn vader was er heel blij mee.
'Dat nemen we morgen mee,' zei hij. 'Misschien is er iemand die het
herkent.'
Maar de tweede dag werd al net zo'n teleurstelling als de eerste.
Niemand kende het huis dat Harvey had getekend, en het kwam ook
niemand zelfs maar in de verste verte bekend voor. Tegen het eind
van de middag begon het geduld van Harvey's vader op te raken. 'Dit
is zinloos,' zei hij. 'Ik heb het aan minstens vijfhonderd mensen
gevraagd, en niemand, helemaal niemand, herkende er ook maar iets
van.'
'Dat verbaast me niets,' zei Harvey. 'Ik geloof niet dat het
behalve Wendell en mij ooit iemand is gelukt om uit het Huis te
ontsnappen.'
'We moeten met het hele verhaal naar de politie,' zei zijn moeder.
'Laten ze het daar maar uitzoeken.'
'Wat moeten we tegen ze zeggen?' riep Harvey's vader uit. 'Dat we
dénken dat er een huis is dat zich schuil houdt in de mist, en dat
kinderen rooft door ze te lokken met toverij? Dat is toch
belachelijk.'
'Rustig nou maar,' zei Harvey's moeder. 'Na het eten praten we
verder.'
Ze sjokten naar huis, aten en bespraken het hele probleem nogmaals,
Maar ze konden geen oplossing bedenken. Meneer Lupo had zijn
valstrikken in de loop der jaren zorgvuldig gezet. Hij had zich
goed afgeschermd voor de wetten van de echte wereld. Veilig achter
de nevelen van zijn illusie had hij waarschijnlijk al een of twee
nieuwe nietsvermoedende slachtoffers gevonden om Harvey's en
Wendells plaats in zijn gevangenis in te nemen. Het had er alle
schijn van dat zijn kwaad eeuwig zou voortwoekeren, onontdekt en
ongestraft. De volgende dag nam Harvey's vader een besluit. 'Deze
speurtocht levert ons niets op,' zei hij. 'We stoppen ermee.'
'Gaan we naar de politie?' vroeg zijn vrouw.
'Ja. Daar zullen ze willen dat Harvey hun alles vertelt wat hij
weet. Dat wordt niet gemakkelijk, zoon.'
'Ze zullen me niet geloven,' zei Harvey. 'Daarom ga ik eerst met ze
praten,' zei zijn vader. 'Ik vind wel iemand die naar me wil
luisteren.' Hij vertrok kort na het ontbijt, met een zorgelijke
uitdrukking op zijn gezicht.
'Het is allemaal mijn schuld,' zei Harvey tegen zijn moeder. 'We
zijn al die jaren samen gewoon kwijt, en dat alleen omdat ik me
verveelde.'
'Daar moet je jezelf niet de schuld van geven,' zei ze. 'We doen
allemaal wel eens iets waar we spijt van krijgen. De verleiding is
soms groot, en dan maak je wel eens een verkeerde keuze. Vergissen
is menselijk.'
'Ik wou dat ik wist hoe ik het ongedaan moest maken,' zei
Harvey.
Die gedachte liet hem niet meer met rust. Halverwege de ochtend
ging zijn moeder boodschappen doen, en Harvey bleef alleen achter.
Zou er inderdaad een manier zijn om de aangerichte schade ongedaan
te maken? Om de jaren die hem waren afgenomen, terug te stelen en
ze te beleven met de mensen die van hem hielden, en van wie hij op
zijn beurt ook zo verschrikkelijk veel hield?
Hij zat voor zijn slaapkamerraam over die vraag na te denken, toen
hij op de hoek van de straat een verloren gedaante ontdekte. Met
een ruk gooide hij het raam open. 'Wendell! Wendell! Hier ben ik!'
riep hij naar beneden. Toen stormde hij de trap af. Tegen de tijd
dat hij de voordeur openrukte^ stond zijn vriendje al op de stoep,
met een vuurrood hoofd, nat van het zweet en de tranen.
'Wat is er in hemelsnaam allemaal gebeurd? Niets is meer
hetzelfde,' bracht Wendell hakkelend uit. 'Mijn vader en moeder
zijn gescheiden, en mama is zo oud geworden, Harvey, en ze is zo
dik als een varken.' Met de rug van zijn hand veegde hij een flinke
snottebel weg, en hij haalde hartgrondig zijn neus op. 'Zo had ik
het me niet voorgesteld!' zei hij. 'En jij?'
Harvey deed zijn best om hem uit te leggen hoe het Huis hen voor de
gek had gehouden, maar Wendell was niet in de stemming voor
ingewikkelde theorieën. Hij wilde gewoon dat de nachtmerrie voorbij
zou zijn. 'Ik wil dat alles weer wordt zoals vroeger,' jammerde
hij. 'Mijn vader is naar de politie,' zei Harvey. 'Hij gaat ze
alles vertellen.'
'Daar schieten we niks mee op,' zei Wendell wanhopig. 'Ze vinden
het Huis toch nooit.'
'Je hebt gelijk,' zei Harvey. 'Ik ben ernaar gaan zoeken, samen met
mijn vader en mijn moeder, maar het was zinloos. Het houdt zich
verstopt.'
'Natuurlijk verstopt het zich voor je ouders, stommerd,' zei
Wendell. 'Het wil geen grote mensen.'
'Je hebt gelijk,' zei Harvey. 'Het wil alleen maar kinderen. En
volgens mij wil het ons wel heel erg graag.'
'Waarom denk je dat?'
'Omdat het ons bijna in zijn macht had. Het had niet veel gescheeld
of het Huis had ons levend verslonden.'
'Dus jij denkt het ons nog steeds graag wil hebben?'
'Ik weet het wel zeker.'
Wendell staarde naar de punten van zijn schoenen. 'Je vindt dat we
terug moeten, hè?'
'Ik denk niet dat iemand van al die grote mensen - mijn vader, je
moeder, de politie - er ooit in zal slagen om het Huis te vinden.
Als we de gestolen jaren terug willen, zullen we ze zelf moeten
gaan halen.'
'Ik kan niet zeggen dat ik sta te popelen,' bekende Wendell.
'Ik ook niet,' zei Harvey, zich bedenkend dat hij een briefje moest
achterlaten voor zijn vader en zijn moeder. Anders zouden ze nog
denken dat ze het allemaal maar gedroomd hadden. Dat hun zoon
helemaal niet was teuggekomen. 'We moeten terug, zei hij. 'We
hebben geen keus.'
'Oké, wanneer gaan we?'
'Nu!' zei Harvey grimmig. 'We hebben al veel te veel tijd
verloren.'