17 Kok, kat, kist

'Wat geweldig om jou hier weer te zien, knul,' zei Risus, breed grijnzend als altijd. 'Ik heb tegen iedereen gezegd dat je terug zou komen. Ik wist zeker dat je de verleiding niet zou kunnen weerstaan. Niemand geloofde me. Hij is weg , zeiden ze. Hij is weg. Maar ik wist beter.' Hij liep naar Harvey toe. 'Ik wist dat je niet tevreden zou zijn met zo'n kort bezoekje... Je had tenslotte nog zoveel plezier in het vooruitzicht.' Tk heb honger,' jammerde Wendell. 'Help jezelf,' zei Risus grijnzend. Wendell sprintte weg naar de keuken. 'O jongens, o jóngens!' riep hij. 'Kijk toch eens naar al dat éten!'
Harvey reageerde niet.
'Heb jij geen trek?' vroeg Risus, één wenkbrauw hoog boven zijn bril optrekkend. Hij legde zijn hand achter zijn oor. 'Volgens mij hoor ik je maag knorren.'
'Waar is mevrouw Griffioen?' vroeg Harvey. 'O... die is hier wel ergens,' zei Risus met een ondeugend gezicht. 'Maar ze wordt oud. Ze ligt veel op bed de laatste tijd, dus we hebben een veilig plekje voor haar gevonden.'
Op dat moment klonk er gemiauw vanuit de woonkamer, en in de deuropening verscheen Havermauw-Kat. Risus trok een lelijk gezicht. 'Ga weg, poes!' zei hij nijdig. 'Zie je niet dat we in gesprek zijn?' Havermauw-Kat was echter niet onder de indruk. Ze liep op haar gemak naar Harvey toe en streek langs zijn benen.
'Wat is er?' vroeg Harvey. Hij ging op zijn hurken zitten om haar te aaien. Het diertje begon luid te spinnen. 'Kijk eens aan, dat komt mooi uit,' zei Risus. Zijn geërgerde frons maakte plaats voor een kersverse glimlach. 'Jij bent dol op katten, de kat is dol op jou. Zo is iedereen weer gelukkig.' Tk ben niet gelukkig,' zei Harvey.
'Waarom niet?'
'Ik heb al mijn cadeautjes hier gelaten, maar ik weet niet meer waar ze zijn.'
'Geen probleem,' zei Risus. 'Ik ga ze wel voor je zoeken.'
'Zou je dat willen doen?' vroeg Harvey. 'Natuurlijk, knul,' zei Risus, ervan overtuigd dat zijn charmes wederom succes hadden. 'Daar zijn we hier voor. Om jullie alles te geven wat jullie hartje begeert.'
'Misschien liggen ze wel op mijn slaapkamer,' opperde Harvey.
Tk geloof inderdaad dat ik ze daar heb gezien,' antwoordde Risus. 'Blijf jij maar hier. Ik ben zo terug.' Met twee, drie treden tegelijk stormde hij de trap op, vals door zijn tanden fluitend. Harvey wachtte tot hij uit het gezicht verdwenen was, toen ging hij op zoek naar Wendell. Havermauw-Kat maakte zich uit de voeten. 'Nee maar, kijk nou eens!' klonk een stem, toen Harvey in de keuken om een hoekje keek. Het was Rillus. Hij stond boven op het fornuis, even broodmager als altijd. Met zijn ene hand jongleerde hij met eieren, met de andere met pannekoeken, die hij hoog de lucht in gooide en vervolgens weer opving met de koe- kepan.
'Waar hou je van?' vroeg hij. 'Zoet of hartig?'
'Nergens van,' zei Harvey.
'Het is allemaal even heerlijk,' verkondigde Wendell. Hij ging bijna helemaal schuil achter een rij royaal volgeschepte borden. 'Je moet die appelflappen eens proberen! Ze zijn fantastisch.'
De verleiding was groot. Het eten zag er aanlokkelijk uit. Maar het was een illusie, stof. Dat mocht hij geen moment vergeten.
'Misschien straks,' zei hij, zijn ogen afwendend van de bergen met wafels, druipend van de siroop, en de schalen met ijs.
'Waar ga je naar toe?' wilde Rillus weten. 'Naar meneer Risus. Die is op zoek naar mijn cadeautjes,' vertelde Harvey.
Rillus glimlachte tevreden. 'Dus je hebt de smaak alweer helemaal te pakken, knul!' zei hij. 'Daar ben ik blij om.'
'Ik miste het Huis,' zei Harvey.
Hij draaide zich om, voor het geval dat Rillus aan zijn ogen zou kunnen zien dat hij loog, en liep terug naar de hal, waar hij wederom werd begroet door Havermauw- Kat. Het beestje keek hem doordringend aan. 'Wat is er?'
De kat liep in de richting van de trap en keek toen achterom.
'Wil je me iets laten zien?' fluisterde Harvey. Daarop zette de kat het weer op een lopen, met Harvey achter zich aan. Hij verwachtte dat het dier naar boven zou lopen, maar voordat ze bij de trap was, maakte ze een scherpe bocht naar links, en ze ging Harvey door een smal gangetje voor naar een deur die hem nooit eerder was opgevallen.
Hij rammelde aan de klink, maar de deur zat op slot. Toen hij zich omdraaide om te kijken waar de kat was gebleven, streek ze met een hoge rug langs de poot van een klein tafeltje. Op het tafeltje stond een bewerkt houten kistje. In het kistje zat een sleutel. Harvey liep terug naar de deur, stak de sleutel in het slot en de deur ging open. Een houten trap leidde naar beneden, de duisternis in. Er kwam een zurige bedompte lucht omhoog. Wanneer Havermauw-Kat niet langs hem heen was geglipt en in de duisternis was verdwenen, zou Harvey zich misschien nog wel twee keer hebben bedacht, maar onder de huidige omstandigheden daalde hij voorzichtig de trap af.
Links en rechts houvast zoekend tegen de vochtige muren, telde hij tweeënvijftig treden. Tegen de tijd dat hij beneden was, waren zijn ogen redelijk aan de duisternis gewend. De enorme holle kelder was leeg, op een berg puin na en een grote houten kist, die ongeveer een meter of tien verderop op de stoffige vloer stond. 'Wat is dat?' siste hij naar de kat, wetend dat het beest hem geen antwoord kon geven, maar desondanks hopend op een teken.
Bij wijze van antwoord sprong Havermauw-Kat soepel op de kist, en ze begon aan het hout te krabben. Harvey's nieuwsgierigheid was groter dan zijn angst, maar niet zo groot dat hij er met één sprong bij was om het deksel van de kist te tillen. In plaats daarvan kwam hij langzaam en voorzichtig naderbij. Het leek op een kist, maar het kon tenslotte wel een slapend monster zijn. Hoe dichter hij naderde, hoe meer het hem echter duidelijk werd dat het inderdaad een ruw houten kist was. Maar waarom was hij afgesloten met een hangslot? Zat de zwaar gehavende Carna hier misschien sinds zijn smadelijke nederlaag opgesloten? Luisterde het gedrocht onder het deksel naar Havermauw-Kats krabbende nagels, wachtend tot het werd bevrijd?
Toen Harvey de kist tot op een meter was genaderd, zag hij iets waardoor hij begreep wat, of liever gezegd wie, er in de kist moest zitten: degene die de kist had afgesloten was zo onzorgvuldig geweest om er een schorte- band uit te laten hangen. Harvey kende in het hele Huis maar één persoon die een schort droeg. 'Mevrouw Griffioen!' fluisterde hij, en hij zette zijn nagels onder het deksel. 'Mevrouw Griffioen? Bent u daar?' In de kist klonk een gedempt gestommel. Tk ga u eruit halen,' beloofde hij, zo hard als hij kon aan het deksel sjorrend.
Maar het lukte hem niet om het slot kapot te trekken. Wanhopig begon hij de kelder af te zoeken, op zoek naar iets dat als gereedschap kon dienen. Uiteindelijk vond hij twee flinke stenen. Daarmee gewapend liep hij terug naar de kist.
'Dit gaat wel een heleboel lawaai maken,' waarschuwde hij mevrouw Griffioen.
Met één steen als beitel en de andere als hamer ging hij het slot te lijf. Blauwe vonken spatten in het rond. Zijn gezwoeg leek aanvankelijk echter niets uit te halen, tot het slot plotseling met een luide klik opensprong en op de grond viel.
Even stond Harvey als verstijfd. Een zweem van twijfel kwam bij hem op. Stel dat het toch Carna bleek te zijn? Toen gooide hij de stenen op de grond, en hij tilde het deksel van de kist.